vrijdag 31 juli 2009

donderdag 30 juli 2009

Verplaatsing

Ook al had ik een aantal uren doorgebracht met een enigszins frustrerende urban exploring trip naar het voormalige krankenhaus van Staaken, voor mijn gevoel zat ik gisteren de hele middag in de U-bahn. Vanwege onderhoudsachterstanden rijden er veel minder treinen in het bovengrondse S-bahn verkeer en was verplaatsen met de ondergrondse het meest efficiënt. Geen probleem, want ik houd van het me verplaatsen door de stad in de treinen, of ze nu boven of onder de grond sporen, en ik koester de schijn van doelbewustheid als ik erin onderweg ben.

Gisteren echter wekten de grote hoeveelheid U-bahn stations en de oriëntatie met behulp van het zeer overzichtelijke, geometrische kaartje echter desoriëntatie in de hand. Dat de kaart niet het gebied is, dat is mij bekend. Maar terwijl we steeds opnieuw scherpe bochten in de ongewisse duisternis namen, bekroop mij het gevoel dat het ondergronds verplaatsen zuiver virtueel was. Ik zat al die tijd op dezelfde plek, in hetzelfde knalgele koekblik, het middelste van zes koekblikken. Het was alsof het de stad was die zich verplaatste, en niet ik.

dinsdag 28 juli 2009

maandag 27 juli 2009

Het dier van de maand

Na twee dagen cultuur, leek het me tijd voor een bezoek aan de dierentuin, de Zoölogischer Garten. Die is al 165 jaar oud, en ik was er al die tijd nog niet geweest. Binnenkomen was een oefening in geduld ook eenmaal de poort door was het soms lang zoeken naar de dieren. De warmte had de meeste van hen loom en slaperig gemaakt en ze hadden binnenverblijven, holletjes en schaduwplekken opgezocht. De zichtbare dieren waren over het algemeen ook niet erg opgewekt, op het depressieve of manische af soms – en dat is natuurlijk niet zo verwonderlijk, in deze situatie. Dus wendde ik mijn blik maar even naar de bezoekers, op zoek naar gelijkenissen of wakker geroepen dierlijkheid. Ik stelde me vragen naar mijn persoonlijke voorkeuren onder de dieren. De enorme omvang van de dierentuin dwong tenslotte tot keuzes, dus maakte ik zelf een natuurlijke selectie van de dieren die ik zeker wilde zien: de apen, de beren, de wolven, de bijzondere verzameling kwallen. Ik vroeg me af of het ooit dag is in het verduisterde verblijf van de nachtdieren, of dat zij gedwongen zijn 24 uur per dag nacht te beleven. En tot besluit koos ik mijn dier van de maand: het nijlpaard, dat hier Flußpferd wordt genoemd. Ook heel mooi.

zondag 26 juli 2009

Zelfontspanner

'Woon je zelf ook in Berlijn?'
'Sorry, dat was de zelfontspanner.'

zaterdag 25 juli 2009

Afdalen in de onderwereld

Zoals elke zichzelf respecterende grote stad, heeft ook Berlijn een onderwereld – onder de straat, welteverstaan. Gelukkig maar, want de regen viel gisteren met bakken uit de hemel, dus een rondleiding door schuilkelders in en rond U-bahn station Gesundbrunnen was een dubbelzinnig genoegen. Berliner Unterwelten E.V. ('Gesellschaft zur Erforschung und Dokumentation unterirdischer Bauten’) verzorgt dagelijks thematische rondleidingen onder de stad, in vele varianten langs bunkers, door tunnels en andere, grotere holle ruimtes onder de grond.

Ik ging gisteren mee op een gang langs schuilkelders, die in eerste instantie rondom de tweede wereldoorlog in gebruik waren genomen en later ook tijdens de koude oorlog bruikbaar waren gehouden. Een gids vertelde ons indrukwekkende verhalen over pogingen tunnels onder de muur door te graven; via rioleringsbuizen van Oost naar West te komen (en wat daar voor gruwelijks tegenover ondernomen was) en over de zogenaamde spookstations (Geisterbahnhöfer), stations die tijdens het bestaan van de muur waren afgesloten en waar de tijd dus dertig jaar stil bleef staan, maar waar de trein en metro van het ene stadsdeel naar het andere soms nog wel doorheen reed.
Meestentijds echter gingen de verhalen over de eigenschappen van de schuilkelders; de bescherming tegen bommen en gifgasaanvallen; de voorzieningen en voorraden die nodig waren voor twee tot drie weken; de samenwerking en het delen van kennis die noodzakelijk waren om te overleven. Er was ruimte voor 2000 mensen, binnen gelaten volgens het Zufallsprinzip (als je toevallig in de buurt was, had je geluk). In Berlijn was overigens absoluut niet voldoende plaats (geweest) voor iedereen. De gids vertelde over de ‘dekkingsgraad’ in andere landen en maakte grapjes over Zwitserland, waar onofficieel plaats in schuilkelders is voor 140% van de bevolking, maar officieel voor 99% (1% wordt sowieso opgegeven; ‘die komen niet op tijd van de berg af’).
We lachten hartelijk met haar mee. Ontzettend gezellig natuurlijk ook, zo’n tripje door onderaardse gangen, soms slechts in het spoor van lichtgroene verfstroken op de muur, die het uitgeschakelde licht nog wat langer vasthielden. Grapjes over spinnen en ratten, over de groep uit het oog verliezen en dan maar afwachten tot de volgende groep langs zou komen of… over wat te doen met de snurkers in de slaapzalen. Dat vooruitzicht stelde me niet gerust, bovendien moest ik overal natuurlijk bukken en paste niet in de noodbedden.

Nadat ze had gezegd dat we in het tijdperk van het terrorisme en de steeds verder gevorderde wapenindustrie eigenlijk niet meer weten waar het toekomstige gevaar vandaan komt en welke vorm het zal aannemen, stelde de gids ons bij wijze van interactie een vraag: waar zouden we nog veilig kunnen zijn? Het enig mogelijke antwoord was inderdaad: nergens.
Het was wel weer droog, toen we bovenkwamen. Ondanks deze onderdompeling in de bijna perfecte systemen van zekerheid en veiligheid, waren we paradoxaal genoeg weer een zekerheid armer. Maar dit wisten we nu wel: we zijn onderworpen aan het Zufallsprinzip.

vrijdag 24 juli 2009

donderdag 23 juli 2009

Kiez

Een van de nieuwe woorden die ik de afgelopen weken heb geleerd, is ‘Kiez’. Een Kiez is een aanduiding van het gebied waar je in de stad woont, zoiets als je wijk of je buurt, maar dan net een beetje anders. De grens van een Kiez (meestal aangeduid als ‘mijn Kiez’) staat ook niet vast, is misschien zelfs wel flexibel, veranderlijk met de tijd. Het is zoiets als een biotoop. Dus niet ‘Kreuzberg’, ‘Mitte’ of ‘Prenzlauerberg’ maar een kleiner gebied binnen de stad waarmee je je verbonden voelt. Een straat of vijf tot acht misschien. Als dorpsjongen op de vlucht, met een fascinatie voor taal en voor de grote stad, ben ik verliefd geworden op het woord Kiez. Ik onderzoek zijn betekenis in de dagelijkse realiteit en mijn gevoel erbij; ik verken de grenzen en vraag me ook af hoe groot een Kiez ooit zou kunnen worden.

Voor mijn begrip worden mij dagelijks ideeën aangereikt. In een artikeltje over stand-up comedians lees ik: ‘Dem Berliner sein Kiez birgt meistens ein pralles Leben mit allen Schrulligkeiten dieser Welt’ (De Kiez van de Berlijner biedt meestal een vol bestaan, met alle grillen van deze wereld.) En onwillekeurig moet ik weer even aan Walter Benjamin denken. In een artikel over Bar 25, een van de legendarische bars langs de oever van de Spree, die moet wijken voor een megalomaan vastgoedproject, schrijft Jan Joswig een prachtige typering van locaties als deze Spreeufer gemeenschappen, en geeft wat mij betreft ook een mooie omschrijving van een Kiez: ‘Eine Großstad macht vor allem Sinn, weil so viele Menschen zusammenkommen, dass man kleine Dörfer mit ganz spezieller Bevölkerung bilden kann.’
Ik ben hier natuurlijk tijdelijk, dus van een echte Kiez kan geen sprake zijn. Mijn leven hier is anoniem en versplinterd, en ik bind mij hier nauwelijks. Alleen in bar La Tazza weten ze ondertussen dat ik ’s ochtends een dubbele espresso wil. Ik zou mijn Kiez dan ook niet kunnen beschrijven, maar hem misschien wel kunnen schetsen, in de geest van de letterpatronen die het Stillman personage in Paul Austers Broze stad door de straten van New York loopt. Het zal een vorm met verre uitschieters zijn; een sterrenstelsel, met denkbeeldige lijnen tussen de puntjes. Mijn Kiez is vooralsnog fictie, een verhaaltje.

woensdag 22 juli 2009

Dromen met Walter Benjamin

Ik liep even door mijn eigen huis gisteren, op weg naar mijn werkkamer, maar toen ik er een boek van tafel wilde pakken, spatte het in een druppeltjes heimwee uiteen. Ik woonde in het Brechthaus een inspirerende avond bij over het werk van Walter Benjamin, met Benjamin-kenner Burckhardt Lindner.

Walter Benjamin… ook een project dat nog op uitvoering wacht. Ik verzamel nu al jaren knipsels, boeken, citaten en aantekeningen voor ‘iets’ dat ik met zijn werk wil doen. Het is zo’n vermoeden van noodlottigheid waarvan ik nog niet precies weet wat het behelst, maar overtuigd ben dat ik het niet ontlopen kan. En iedere nieuwe ontmoeting bevestigt dat vermoeden.
Reeds in het motto van de Walter Benjamin-week in het Brechthaus lag er al een spoor van besloten: ‘In der Analyse des kleinen Einzelmoments den Kristall des Totalgeschehens entdecken’.

Een duidelijk verband tussen zijn fascinaties en de mijne, schuilt natuurlijk in het Passagenwerk en zijn interesse in de observaties van (zichzelf als) de figuur die zowel flaneur, kind, (lompen)verzamelaar en lezer is – alles tegelijk (in wereldsteden als Berlijn en Parijs), en die observaties op schrift stelt; de schrijver is een en dezelfde, vijfvoudige persoonlijkheid.
Walter Benjamin was een fragmentarisch werkende filosoof, en zijn teksten zijn vaak zeer complex. Ik vermoed echter dat ik, vanwege de sympathie die ik al voel nog voordat ik zijn werk degelijk heb bestudeerd, in staat zal zijn scherpzinnigheid te tonen; aan meer lezers dan er nu zijn over te brengen wat hij wilde laten zien. Dat kan nog jaren duren, want hij is een van de vele stapeltjes paperassen in mijn werkkamer, hier 634 kilometer vandaan. Maar het komt, want Walter is een vriend, ook al ken ik hem nog niet echt.

Gisteren droomde ik met hem weg, op de golfjes van zijn microkosmische reizen; bij de gedachte dat Einbahnstraße begonnen was als een aforismenboek voor vrienden (lees: blogger voordat er internet was) en met een glimlach van herkenning bij zijn beschrijving van de flaneur die zo uitgeput raakt van zijn omzwervingen door de stad dat hij in ‘grenssituaties’ terecht komt, met dito inzichten.
Wat me van gisteravond echter vooral bijbleef, was het verhaal dat Benjamin zijn dromen opschreef, niet altijd direct de volgende ochtend, maar soms veel later, tot wel twintig jaar naderhand. Hij deed dat uit de overtuiging dat juist de angst de droom vast te willen houden ervoor kan zorgen dat hij verloren gaat. Er is een prachtig boekje gemaakt waarin een aantal van zijn dromen en zijn beschouwingen over het dromen (‘Es träumt mir…’) gebundeld zijn. Dat ga ik morgen kopen, om op het stapeltje te leggen. De avond van gisteren werd besloten door Burckhardt Lindner die een nog niet gepubliceerde droom van Benjamin voorlas. Want, zo zei hij onbedoeld poëtisch: ‘Er zijn nieuwe dromen opgedoken.’

dinsdag 21 juli 2009

Avonden met Antony

Ik was de dag van gisteren goed begonnen, geheel in de geest van de door S. krachtig samengevatte formule: iedereen + niet = schrijven. Maar donkere wolken pakten zich in de loop van de middag samen boven Berlijn en ik voelde me ineens meer alleen dan ik tot dan toe had gedaan. Dus heb ik maar weer eens een avondje met Antony doorgebracht. Soms kun je van de dingen alleen de verdrietige kant zien. Dan kan er troost schuilen in het gedeelde verdriet, en in de muziek. Het weer sloot zich er bij aan, maar misschien was het juist wel andersom.

Vervolgens las ik natuurlijk wat ik wilde lezen, in het boek dat ik las:
‘Er gebeurden in die tijd dingen in Fanshawes familie die ongetwijfeld van invloed waren en het zou verkeerd zijn om ze niet te vermelden. Of ze van essentiële invloed waren is een andere kwestie maar ik hel over tot de mening dat alles meespeelt. Uiteindelijk is elk leven niet meer dan de optelsom van incidentele feiten, een kroniek van samenlopen van omstandigheden, van stom toeval, van willekeurige gebeurtenissen die niets anders onthullen dan hun eigen doelloosheid.’
[Paul Auster, New York Trilogie/De gesloten kamer, p. 249]

Daarop volgden een rusteloze nacht en ochtend, en ik kon vandaag niet meteen weer aan de slag. Dus sprong ik op de fiets voor een nieuwe verkenning van de rafelranden van Berlijn, en reed via Berlin Ostbahnhof in de richting van Rummelsburg en Lichtenberg. Onderweg zag ik prachtige hergebruikte loodsen en aanverwante panden; leegstaande woonblokken die toch bewoond bleken te zijn en onbereikbaar, vervallen industrieel erfgoed. Ik vond het bekijken van die onkruid overwoekerde terreinen in mijn eentje niet precies half zo leuk als met zijn tweeën. Desondanks dompelde ik me toch als een kind onder in dit spel, en slaagde erin de tijd te vergeten, mezelf te verliezen in wat ik zag en mijn verbeelding vrijuit te laten stromen. Zo begon ik vervolgens toch weer mogelijkheden te zien en vond ik de rust voor een heilzame siësta. Voordat de avond begint en ik Antony zal fluiten, op de fiets dwars door de regen heen als het moet, de stad in.

maandag 20 juli 2009

Kijkrichting

Iets zien of iets niet zien, dat heeft niet alleen te maken met de kwaliteit van je ogen. Het gaat ook om je stemming, en om je bereidheid iets te zien (iets kunnen zien, omdat je ervoor open staat). Het heeft bovendien te maken met de richting waarin je kijkt. In Berlijn kijk ik ver vooruit en veel omhoog, omdat het hier groot en hoog en uitgestrekt is zonder weerga. Er is eenvoudigweg heel veel te zien. Aan het einde van de dag ben ik soms gewoon doodop van het kijken, heb ik de buik vol van al dat voedsel voor mijn ogen. Gisteren keek ik vooral naar beneden, omdat ik wat in mezelf gekeerd was, en ik zag het asfalt en de voetpaden onder mijn schoenen. De trottoirs bestaan hier uit steeds wisselende combinaties van stoeptegels, grotere stenen platen en de wondere werelden van kinderkopjesmozaïek.

Iedere volgende meter vertoonde weer een ander beeld. Een patroon, een ingewikkeld patroon, een heel ingewikkeld patroon of… juist helemaal geen patroon? Ik verwachtte geen antwoord, vroeg niemand iets, vond het al heel interessant zo. Ik hoef niet alles precies te begrijpen.

zondag 19 juli 2009

zaterdag 18 juli 2009

Onweer

Raar woord eigenlijk, onweer… ‘omweer’ zou misschien beter passen. Gisteren fietsten we naar de Müggelsee, ten zuid-oosten van Berlijn. Het was het patroon van S.’ bezoekjes aan Berlijn: ze kwam graag naar deze stad, en fietste er dan graag uit weg. Natuurlijk hadden we de weerberichten gevolgd: het was zeker dat er onweer, regen en wind, ja zelfs hagel zou komen, de vraag was alleen wanneer. We gingen uiteindelijk op het gras liggen bij Strandbad Müggelsee, een afbladderend betonnen paviljoen naar het strand, dat in de jaren dertig was gebouwd, indrukwekkend in zijn functionele lelijkheid. De donkere wolken pasten er uitstekend bij.
Ik deed nog een vergeefse poging om het zwemmen, in het water dat niet dieper dan een halve meter was, enigszins allure te geven. Ook het als een Adonis uit het water oprijzen en mijn goddelijke lichaam tonen aan de andere badgasten viel dus niet mee, ook al omdat de laatste twintig meter naar de kustlijn volledig uit een voor de voeten zeer pijnlijke, soms scherpe, soms gladde, ondergrond van steentjes bestond.
De wind trok aan, de kippenvelarmen van S. toonden de elektriciteit in de atmosfeer. De onrust sloeg toe onder de badgasten, en zij storten zich, als kleurig geklede, surreëel uitgelichte, witte schimmen tegen de donkere lucht, op een aankleed- en opruimtoneelstuk zonder weerga.

S. had ’s ochtends al gedroomd van het kijken naar het onweer. En inderdaad gebeurde precies waarop ze had gehoopt: we stonden als treinreizigers op een perron onder het afdak van een van de betonnen armen van het badpaviljoen en zagen het weerlichten boven de heuvels, voelden de wind in ons gezicht blazen, zagen hoe de regen lange witte spatstroken trok over het water – en dat alles in een continu gevecht met het zonlicht, dat er nog altijd was en gaten en kieren zocht om terug te keren. Het weer sloeg om, en we zagen dat het goed was.

donderdag 16 juli 2009

Dagje in het sanatorium

Vanmiddag hebben we over de verlaten terreinen van Beelitz Heilstätten gedwaald. Urban exploring op het platteland, voorbij Potsdam nog. Ongehinderd dit keer, en in tegenstelling tot wat ik had verwacht, kreeg ik ook niet het onheilspellende gevoel dat de geest van de patiënten nog door de vertrekken waarde. Een enkele keer zag ik het gras bewegen op een manier zoals alleen een mens of dier dat zou kunnen doen, maar beide bleven onzichtbaar.

We liepen er, vanuit een zwijgend gemaakte afspraak, fluisterend over het terrein, ver van alles en iedereen, opgelost in de verbeelding. Tot ik plotseling een sms ontving. Ik schrok me wezenloos van het geluid. We bestonden nog. De anderen bestonden nog. Er was nog een andere wereld.

woensdag 15 juli 2009

Het vinden onderweg

Het is een gewoonte geworden dat ik een boek van Paul Auster meeneem op vakantie; ik herlees in Berlijn nu de New York Trilogie. De bijverschijnselen zijn me bekend, en toch ben ik er steeds weer door verrast. Gisteren fietste ik met S. de stad uit, richting Lübars, een dorpje aan de standsrand waar de tijd stil leek te staan. We fietsten de route die langs de Muur voerde, of althans: waar die vroeger heeft gestaan. Onderweg namen we zo nu en dan een afslag of een zijstraat omdat onze aandacht werd getrokken door een bijzonder gebouw, een biergarten of een verdwaald kindertimmerdorp. Ondertussen volgde ons gesprek hetzelfde patroon; ons gevoel volgend en vrij associërend spraken we over alles wat los en vast zat in ons bestaan. Terwijl ik haar op een gegeven moment een korte beschrijving gaf van B., en enkele anekdotes vertelde over haar bijzondere manier van leven, en net was aangekomen bij het heden; bij haar levensgeluk met vriend, dochtertje en een tweede kindje op komst, sloegen we een straat in, waar een gerenoveerde fabriek ons nieuwsgierig maakte naar de nieuwe gebruikers. Er hadden zich hoofdzakelijk bedrijven en kleine bedrijfjes gevestigd, maar op de vele deurbellen stond ook een voornaam van één particuliere bewoner. Hij heette S., net als de vriend van B.

maandag 13 juli 2009

Uit de leeszaal (14)

‘Je zou de stad met haar keurige centrum en haar rafelige randen kunnen vergelijken met zo’n schuifspelletje waarin met vakjes moet worden geschoven om een bepaalde afbeelding tevoorschijn te toveren. Niemandsland is het ontbrekende steentje, het open vakje dat telkens van plaats verandert, zodat elders een vooropgezette orde kan worden gerealiseerd. Het mag er dan vreemd uitzien, zo’n afwijkend plekje, en het mag dan het liefst richting rand worden geduwd, maar zonder niemandsland geen geschuif. Zonder niemandsland zit de stad muurvast.’
[David Hamers, Niemandsland, p. 21]

‘Steeds als hij voor een wandeling de deur uitging had hij het gevoel dat hij zichzelf achterliet; en door zich over te geven aan de loop van de straten, door zichzelf te reduceren tot een soort blindengeleidehond, kon hij zich onttrekken aan de dwang tot denken, en dat was vooral wat hem een beetje rustig maakte, een weldadige leegte in zijn binnenste schiep. De wereld lag buiten hem, om hem heen, voor hem, en de snelheid waarmee ze voortdurend veranderde maakte het hem onmogelijk om al te lang bij afzonderlijke dingen stil te staan. Het was essentieel om te blijven bewegen, het ene been voor het andere te zetten en zich met zijn lichaam te laten meedrijven. Door het doelloze van zijn gezwerf werden alle plekken aan elkaar gelijk en deed het er niet meer toe waar hij was. Het fijnst waren de wandelingen die hem het gevoel gaven dat hij nergens was. Dat was ook het enige wat hij in feite wilde: nergens zijn.’
[Paul Auster, New York Trilogie/Broze stad, p. 10]

zondag 12 juli 2009

Zingen op zondag

Je kunt bijvoorbeeld karaoke gaan zingen op zondagmiddag... met zo'n 300 toeschouwers dan, in het Mauerpark.

Diepzinnigheid op zondag

zaterdag 11 juli 2009

Waar was ik?

S41 Greifswalder Str., Landsberger Allee, Storkower Str., Frankfurter Allee, Ostkreuz; S75 Nölderplatz, Lichtenberg, Friedrichsfelde Ost, Springpfuhl, Gehrenseestr., Wartenberg; S75 Wartenberg, Gehrenseestr., Springpfuhl, Friedrichfelde Ost, Lichtenberg, Nölderplatz, Ostkreuz,Warschauer Str., Ostbahnhof, Jannowitzbrücke, Alexanderplatz, Hackescher Markt, Friedrichstr., Hauptbahnhof, Bellevue, Tiergarten, Zoologischer Garten, Savignyplatz, Charlottenburg, Westkreuz, Messe Süd, Olympiastadion, Pichelsberg, Stresow, Spandau.

U7 Zitadelle, Haselhorst, Paulsternstr., Rohrdamm, Siemensdam, Halemweg, Jungfernheide; S42 Westend, Westkreuz, Halensee, Hohenzollerndamm, Bundesplatz, Innsbruckerplatz, Schöneberg, Südkreuz; S25 Yorckstr., Anhalter Bahnhof, Postdamer Platz, Unter den Linden, Friedrichstr., Oranienburgerstr., Nordbahnhof, Humboldthain, Gesundbrunnen; S41 Schönhauser Allee, Prenzlauer Allee, Greifswalder Str.

vrijdag 10 juli 2009

Uurwerk

In de Zeitgalerie in de Esmarchstraße repareert Burckhardt Schlänger klokken en horloges. Hij is gespecialiseerd in het herstellen van oudere, mechanische uurwerken, in het bijzonder zakhorloges. Iedere keer dat ik er voorbij kom en hem aan het werk zie, heb ik echter het gevoel dat er in de Zeitgalerie niet alleen klokjes worden gerepareerd, maar dat daar de tijd gemaakt wordt. Vandaag was hij gesloten.

donderdag 9 juli 2009

Gesellschaft für neue Literatur

Gisteravond ging ik naar een zogenaamde ‘Werkstatt Prosa’ van de Gesellschaft für neue Literatur, waarbij schrijfsters uit nog ongepubliceerd werk zouden voorlezen en erover in discussie zouden gaan, in de voormalige Brotfabrik. In een zijkamer van het café hadden zich ongeveer dertig mensen verzameld rond een grote tafel, sommige met aantekenschriftjes, twee vrouwen met de print van een tekst. Ik had de indruk dat velen elkaar kenden, en de gemiddelde leeftijd van de aanwezigen ergens rond de vijftig lag. Een zeer onnadrukkelijk nadrukkelijke voorzitter opende de avond met een waarschuwing, verbaasd als hij leek te zijn door de hoge opkomst. Hij vertelde wat de avond inhield, en vroeg hardop of er geen mensen waren die zich in een bijeenkomst vergist hadden. Gelach.
Ik begon te vermoeden dat ik inderdaad misplaatst was, maar was toch nieuwsgierig en durfde de hilariteit niet te verhogen. Ik zweeg en bleef zitten. Het zou inderdaad een oefening in geduld worden.
De voorzitter vervolgde met de spelregels voor de avond:
1. Alleen als je meer dan drie keer aanwezig was geweest, mocht je zelf voordragen uit nieuw werk;
2. Er mocht alleen opbouwende kritiek geleverd worden, waarmee de auteur niet alleen gerespecteerd werd, maar ook verder geholpen;
3. De auteur zou niet direct reageren, maar eerst luisteren en pas wat later antwoorden en in gesprek treden met de toehoorders.
Vervolgens gaf hij een dame het woord, die het eerste hoofdstuk ging voorlezen uit haar roman in wording, Daumen drücken für John Waine. De eerstvolgende 40 minuten werden we ondergedompeld in een zeer gedetailleerd en gecompliceerd verhaal van een meisje in 1958, levend in de schaduw van de oorlog, een strenge godsdienstopvatting en dito moeder. Nadat de schijfster uitgelezen was, trommelden de aanwezigen met hun knokkels op de tafel, bij wijze van applaus. Mijn knokkels deden ook mee. Toen kon er commentaar geleverd worden, maar eerst viel er een doodse stilte van zeker twee minuten, die ook door de voorzitter niet doorbroken werd, eerder geamuseerd aangehoord. Gelukkig braken de commentaren toch los, en meestentijds werd er met grote ernst gesproken, soms venijnig. En zoals dat met commentaar op een tekst gaat; de voors- en tegens van alle keuzes die de schrijfster had gemaakt, doelbewust of niet, waren feitelijk tegen elkaar weg te strepen. Je zou ook kunnen zeggen dat het verhaal schijnbaar respectvol op alle aspecten met de grond gelijk werd gemaakt. Amusant waren de discussies of een jongetje in 1958 wel ‘John Adolf’ kon heten en of ze toen het woord ‘ficken’ wel gebruikten. In het algemeen werd in ieder geval vastgesteld dat de dame teveel woorden gebruikte, en de lezer op dwaalsporen zette, omdat ze zelf niet leek te weten wat het belangrijkste was dat ze vertellen wilde.
Ik vroeg me af wie al die mensen om mij heen waren. Allemaal (amateur)schrijvers, professionele lezers? Bestond er werkelijk zoiets als een Gesellschaft für neue Literatur? Was dit het dan? Hoorde ik er zelf ook bij? Misschien vroegen ze zich ook af wie ik was, maar ik wisselde met niemand een woord. Ik luisterde, en luisterde weer eens naar alle afwegingen en interpretaties en werkwijzen die mogelijk zijn rondom een tekst en was blij dat ik er niet meer op die manier door gehinderd werd. Toen ik de schrijfster bij haar ‘verdediging’ hoorde spreken over een passage die begrijpelijker zou worden gemaakt op pagina 350 van haar roman, naderden we de anderhalf uur dat we reeds met haar verhaal bezig waren. Er zou een pauze volgen, en dan nog een schrijfster.
Ik besloot er, vriendelijk glimlachend, tussenuit te knijpen, en racete weg uit Weißensee. Ineens voelde ik me opgejaagd door de gedachte aan alle arbeid die ik zelf nog te verzetten had, in mijn eigen 'Werkstatt Prosa'.

woensdag 8 juli 2009

Het kind in de ogen

Alsof ik de buien van vandaag al had voorzien; ik had de dag voorbestemd voor lezen en schrijven en keek vooral naar de regen. Vanmiddag maakte ik wat aantekeningen terwijl ik in Wohnzimmer zat, en vooral aan het lezen was. Oud nieuws natuurlijk, dat café, maar ik was er voor het eerst en de inrichting zorgde er wel voor dat ik me thuis voelde.

Toen ze Kate Bush’ The man with the child in his eyes draaiden, kreeg ik het echter even te kwaad en stond ik op het punt naar… ja, naar waar te lopen? In ieder geval naar buiten, om de opkomende tranen te camoufleren. Maar deze aanval van sentimentaliteit duurde niet lang, en ik voelde een overeenkomst met wat ik hier doe, en wat ik vanmiddag bij David Hamers las:
‘Vuijsje heeft goed rondgekeken tijdens zijn wandeling – de gribus die hij beschrijft, is inderdaad kenmerkend voor verschillende plekken aan de rand van Amsterdam. Als het niet zo’n lange route was en als de ouders van nu niet zo bang waren uitgevallen, dan zou je er een spannende speurtocht kunnen uitzetten voor een geslaagd kinderfeestje. Kinderen hebben veel minder houvast nodig als ze naar buiten gaan. Sterker nog, hoe minder houvast, hoe leuker. Hoe vager het veldje, hoe beter. Dan kun je er voetballen, in het gras liggen, hutten bouwen en ravotten, allemaal tegelijk en zonder dat er iets kapot gaat.’ (Niemandsland, p. 67).

dinsdag 7 juli 2009

Een wereld vol mogelijkheden

De dag had vele gezichten. Het eerste was dat van de vrolijke, maar geheel in het zwart gehulde Bezirkschornsteinfezenmeister Clemens Pacyna, die de gaskachels kwam inspecteren en, inderdaad, een schoorsteenafvoertje van vuil ontdeed.
Daarna ging ik weg, eindelijk op de fiets, eerst een zelfbedachte speurtocht naar industrieel erfgoed, langs het spoor, deze keer nabij de stations Landsberger Allee en Storkowerstrasse. Vervolgens naar het kerkhof bij Halleschen Tor, om het graf van E.T.A. Hoffmann te bezoeken (die daar inderdaad E.T.W. Hoffmann bleek te heten; de Duitse administratie is onverbiddelijk). Ik trof een uitermate zachtaardige jonge restauratrice die haar mortel bij een tombe liet staan om te vertellen dat ze het heel erg naar haar zin had, zo in haar eentje op deze nogal rustige werkplek (…). Ze hoorde eigenlijk alleen de vogels en de nogal levendige kinderen van het schoolplein naast het kerkhof. Ze was kunstenares natuurlijk, maar daar viel weinig mee te verdienen. Wat ik deed? Ook geen geld verdienen met mijn eigen werk. We lachten.

Ik reed verder, langs de laatste, indrukwekkende resten van het Anhalter Bahnhof en ging naar het Jüdisches Museum, en vroeg mij na een uur af waarom ik mij in de ellendige geschiedenis van de vernietiging van een ras wilde onderdompelen. Uit een gevoel van plicht, om mijzelf les te geven? Ik holde mezelf uit door al die beelden en teksten in me op te zuigen en werd er heel verdrietig van. Ik raakte afgestompt, verdoofd, zelfs zover dat toen ik aankwam bij de vaste tentoonstelling met de rijke geschiedenis van de levende Joods cultuur, ik daar beschamend genoeg geen interesse meer voor kon opbrengen. Het alomtegenwoordige verdwijnen, het leed, verlies, de vernietiging en de gruwelijke dood… ik kwam er niet meer overheen. Dus liep ik verdwaasd de tuin van het museum in, en vond gelukkig een klein beetje troost in het spel van lichtvlekken onder de jonge platanen. Sterren bij daglicht...

Met een kleine regenbui spoelde het besef van wat ooit was en voorgoed verdwenen was, eindelijk ook weg. En toen de avond begon, zag ik aan de overkant van de straat ineens een meisje, zes hoog, over de brede daken van zes, zeven huizen voorbijlopen. Wilde ze over de stad uitkijken? Van de ene straat naar de andere lopen via de daken? Was ze het huis ontvlucht? Zou ze gaan springen misschien? Of wilde ze alleen een stukje lopen, op hoogte; richtig atmen, met uitzicht? Ik wist het niet, en volgde haar met mijn blik. Ze leek iets te zoeken boven de hoofden van de onwetende buren. Eigenlijk wilde ik dat ze me zou zien, en dat ik haar kon wenken; dat ze nu ook best de straat kon oversteken en hier naar boven kon komen om te vertellen hoe ze heette, wat ze daar deed en wat ze verder met haar leven van plan was. Maar ze keek niet naar me, zag me niet, of wilde me niet aankijken. Ze liep weer terug. Schijnbaar willekeurig trok ze ergens een luik open, aarzelde nog even, en daalde er dan in af. Het zou zo maar in een ander huis kunnen zijn dan waar ze vandaan kwam. Ik wilde het graag geloven. Keuzes zijn tenslotte relatief, en de wereld is gelukkig nog vol mogelijkheden.

maandag 6 juli 2009

Mensenpaadjes

Met in gedachten dat ik vandaag dan ook eindelijk zou gaan lezen, in Niemandsland van David Hamers, nam ik daar vast een voorschot op. Ik liep naar een onduidelijk gebiedje langs het spoor tussen S-bahnstations Greifswalderstraße en Prenzlauer Allee, dat ik gisteren vanuit de trein had gezien. Enkele leegstaande fabriekspanden hadden toen mijn nieuwsgierigheid gewekt. Nu ik er te voet kwam, trof ik er maar één gebouw aan, waartoe mij bovendien de toegang werd ontzegd door de aanwezige werklui. Dus koos ik een paadje naast het hek en een hek aan de andere kant; een geïmproviseerde, kronkelige route van twee voeten breed door struiken en hoog opgeschoten gras, brandnetels en wilde bloemen. Een paadje voor het uitlaten van de hond; voor het afsnijden van de officiële weg; een slaapplek voor zwervers, shoot out voor junks en dealers, afwerkplek voor hoeren en sex im Freien locatie voor stelletjes – van al die existenties was bewijsmateriaal te vinden. Vanmiddag zag ik er niemand. Het was een paadje dat ontstaat als er behoefte aan is, niet omdat het bedacht is. Net als hier voor de deur, waar men de weg naar de tramhalte of er vandaan ook het liefst zelf kiest, alle afspraken, wetten en regels ten spijt. Een echt ‘mensenpaadje’ dus, dat in de loop van de tijd ingesleten raakt, en bestaansrecht krijgt.

Op de een of andere manier vermoedde ik dat iemand me zou gaan vragen wat ik op het gekozen pad uitvoerde, en dat mijn antwoord dan ‘ik ben kunstenaar’ zou zijn. Alsof daarmee alles verklaard was. Kunstenaars nemen mensenpaadjes, of maken ze aan. Net echte mensen. Maar niemand vroeg me iets.

zondag 5 juli 2009

Verdwenen

Mijn vermoeidheid hing, net als de dreigende onweerswolken, vandaag boven de stad. Ik was relatief vroeg gaan slapen maar het werd een onrustige nacht. Omdat ik de ramen op elkaar open had staan, haalde het verkeer dat hier maar een uur of twee, drie per nacht lijkt stil te vallen, me steeds weer uit de droom waaraan ik keer op keer begon. Tegen de ochtend koelde het ineens sterk af, en schudden koude windvlagen me definitief wakker.
Ik ging daarna dan wel naar de Maybachufer in Neukölln voor een
marktje met kleding, servies, memoryspelletjes en andere in de wijk ontworpen spullen die er door de ontwerpers zelf werden verkocht, maar verveelde me er al snel. Ik wandelde dan wel via de Oranienstrasse naar de U-bahn en dronk op een terrasje in Prenzlauerberg dan wel een biertje, maar ik staarde voor me uit en zag eigenlijk helemaal niks. Het is nog te vroeg, ik ben er nog niet echt. Ik ben moe, heel erg moe. Dan maar slapen; binnen, verdwenen.

zaterdag 4 juli 2009

Treinwagonsamenstelling

Ik had graag vooruit willen kijken, maar de voor mij gereserveerde plek in de trein naar Berlijn was gericht op wat ik achter liet. De trein zong werkelijk over de rails, met het langgerekte geluid van een Japanse fluit door al even langgerekt, plat en leeg Noord-Duitsland. Langzaam, maar uiteindelijk toch zeker, schakelde ik in die zes uur reistijd om naar mijn aanwezigheid in deze stad. Vanaf nu. De komende vier weken is mijn blog een Berlijnblog.

vrijdag 3 juli 2009

De koffer pakken

mit
nach
bei
seit
von
zu
entgegen
außer
aus