donderdag 31 december 2009

dinsdag 29 december 2009

zondag 27 december 2009

Bloedzuigers

Schrijvers kunnen fascinerend materiaal zijn voor een film, maar ik ben altijd op mijn hoede tijdens het kijken daarnaar. Er ontstaan al zoveel verwachtingen wanneer je zegt dat je een schrijver bent. En de ene schrijver is de andere niet, alhoewel…
Op kerstavond keek ik met L. naar Capote, over Truman Capote in de periode dat die zijn meesterwerk In cold blood schreef. Capote schreef faction, een voor de roman destijds nieuw genre; non-fictie, verteld met de technieken van de fictie. We zagen hoe Capote, gefascineerd door de brute moord op een familie, probeert te begrijpen wat er omgaat in een van de moordenaars, Perry Smith. Hoewel die bekend heeft, en ter dood veroordeeld wordt, doet Capote er alles voor om nog zolang mogelijk met hem te spreken, de ware beweegredenen van de moordenaar te achterhalen. Hij gebruikt geld en invloed om de gerechtelijke processen te rekken, zolang hij nog aan zijn verhaal werkt. In de tussentijd ontwikkelt zich tussen hen een band, hoe ver hun belevingswerelden ook uit elkaar lijken te liggen. Smith kan zijn leven rekken door de schrijver te woord te staan, al is de terechtstelling onvermijdelijk. Capote trekt zich echter terug uit het leven van Smith als diens einde nadert. Hij heeft het verhaal voor zijn boek en hij had de titel al bedacht voordat Smith hem zelf het motief heeft gegeven. Hij durft hem eigenlijk niet meer onder ogen te komen. Toch zal hij dat uiteindelijk doen, en getuige zijn van diens ophanging.



Veel fictie is feitelijk faction. Waarschijnlijk heeft een werk van literatuur pas echt waarde wanneer het doorleefde elementen uit de werkelijkheid bevat; ervaringen van de schrijver zelf of ervaringen van anderen, die hij goed aanvoelt. Ervaringen die opgeschreven moeten worden om leven in de dode letters te krijgen.

Jaren geleden zei een vriendin tegen me dat alle schrijvers hetzelfde zijn: ze vertellen niets over zichzelf, maar horen de ander helemaal uit tot ze een verhaal hebben. Dat is te eenvoudig gesteld. Voor mij geldt wel dat wat ik meemaak, of hoor vertellen, vroeg of laat de kamers van mijn schrijvershart instroomt. Ik kan de woorden van anderen opzuigen, er na verloop van vertellen verhalen in zien, waarvoor intieme details belangrijk worden, en bepaalde vragen gesteld moeten worden. Tegelijkertijd: er zijn mensen die graag over zichzelf spreken, en daarvoor moet er ook een luisterende partij zijn. Zo houden we elkaar in de houdgreep, in de hoop op verlossing, of troost.
De band die door het delen van verhalen ontstaat, kan vluchtig zijn, of schijnbaar, en verdwijnen als het verhaal klaar is. Het is als lezen, en een boek dicht doen. Dat gebeurde in zekere zin ook bij Capote, en hij werd er niet gelukkig van; zijn dodelijke eenzaamheid in een overvol sociaal leven, waarin hij de act van levendig middelpunt opvoerde, werd pijnlijk duidelijk gemaakt in de film.
Het is een schaduwkant van het gedoemde leven dat het onze is. En ik waarschuw bij deze: ook ik ben een bloedzuiger, eentje die ook zichzelf in zijn staart bijt trouwens. Nu maar hopen dat er iets waar is van de helende werking van bloedzuigers.

zaterdag 26 december 2009

De melodie van vandaag

En toch... dit is de melodie van de melancholie van vandaag.

And Berlin
is so ugly in the morning light
but with them
I could never feel so right


vrijdag 25 december 2009

Maar

Toen ik ’s ochtends vroeg de deur zachtjes achter me dichttrok en de straat uit schuifelde door de sneeuw, voelde ik me een vader. Maar dat ben ik niet. Toen ik even later op het perron op de trein stond te wachten, voor het eerst sinds jaren weer verdwaald in het woon- werkverkeer, voelde ik me een forens uit de voorstad. Maar ook dat ben ik niet. Ik keek naar een gezinnetje; ik keek naar het gapen en half slapen en zwijgend chagrijn van de andere reizigers. Maar het langst keek ik naar het patroon van witte ijssprietjes die als wit gras, als haartjes op een arm op de plank van een betimmering stonden. Om hun zachtheid te voelen, wilde ik langs die fijne haartjes strijken met de toppen van mijn vingers, die nog nagloeiden van tastzin in de uren daarvoor. Maar het was koud en ik droeg handschoenen. En onder de aanraking van het leer vielen de kleine, fijne sprietjes als druppels uit elkaar.

donderdag 24 december 2009

dinsdag 22 december 2009

Gevaarlijk dansje

Het was gisteren angstwekkend stil op het instituut waar ik werk. Buiten remde de sneeuw de bewegingen van het verkeer en dempte alle geluid. Binnen bleven de lange gangen leeg en donker. De lijnen waren dood, iedere menselijke verschijning leek een spook, een projectie van het verlangen naar leven. Werken was als een droom, zinloze metselarbeid aan de muur rond een diepe, zwarte put. En naarmate het buiten donkerder werd, en lantaarnlicht de bomen griezelvingers gaf, begon mijn hart onrustig te bonzen. Om mezelf te kalmeren, draaide ik muziekfilmpjes in het ritme van de dag: Low.



Toen de werkdag ten einde liep, klopte het leven alsnog aan mijn deur, in de gedaante van een beul. Ik wist dat ze de bijl bij zich had, maar was niet bang meer. We dansten samen een gevaarlijk dansje in de sneeuw en het donker, en onze levens zijn als door een wonder gespaard gebleven.

zondag 20 december 2009

vrijdag 18 december 2009

Vogel wijst de weg

Uit de leeszaal (28)

‘Ik kwam hier in januari en ik heb toen het volgende besloten, want het sneeuwde toen. Pasgevallen sneeuw, die zo voorzichtig aan de takken hangt, nee, dat vind ik niet mooi, dat is de sneeuw van de pret en van de prentbriefkaart, dat is de sneeuw die kousjes draagt. En de sneeuw dan, die lallend het veld ruimt onder de straffe leiding van de zon? Nee.
Bedaagde sneeuw, dat is pas mooi. Hongerige sneeuw in de schemer. Grimmige, vastberaden, hardnekkige sneeuw, in een oud bos. De sneeuw heeft het bospad breder gewenst, de sneeuw drukt zich tegen de boomstammen aan, er is voor niets meer plaats: er is slechts sneeuw en stam, het ligt en het staat. Meedogenloos. Wee degene die vluchten wil. Bij het wit mag alleen nog maar zwart. En de bedreigde mens.
Deze sneeuw doet denken aan een eenzaam sprookje van vroeger, wreed ten oosten. Je raakt verstrikt in spartelende boomwortels, in een toornig meer. De doden hebben plaatsgemaakt.’
[Armando, ‘Het bos’ in: Berlijn, p. 149-150]

woensdag 16 december 2009

dinsdag 15 december 2009

Duizendste

Ondanks alles worden er nog steeds feestjes gevierd. In het volle licht en in het duister. Zo verscheen vandaag bijvoorbeeld het duizendste bericht op de blog van JWL, die duidelijk al veel langer dan een jaar bezig is, namelijk een jaar of zes. Het was een democratisch genoegen, want hij had lezers in de gelegenheid gesteld zelf een bijdrage als duizendste posting in te sturen. Ook ik schreef er een, met de titel ‘Duizend-en-één’ en het werd er vandaag gepubliceerd. Dus verwijs ik jullie graag door naar JWL: ‘JWL schrijft als Sherazade tegen de klok, tot het moment dat de tijd ons gunstig gezind zal zijn. Tegen de dreiging van de ondergang en de vergankelijkheid in, oproeiend tegen de stroom van de tijd, in de wetenschap dat er een punt komt waar de stroming minder sterk is; een zijtak van de rivier, of een dode arm – zodat we even gered zijn, of met rust worden gelaten.’

maandag 14 december 2009

Einde aan de ruggenspraak

Normaal gesproken heb ik alleen ruggenspraak met haar. Maar vandaag was het anders. Ze feliciteerde me met een zoen met de eerste verjaardag van mijn blog. Vandaag, 14 december 2009. Toch fijn dat er lezers zijn, dacht ik. Dus feliciteer ook ik u en mijzelf er maar mee, bij deze en van harte. Toen ik zelf een werd, in 1971, kon ik nog niet lopen, maar wel praten. De geschiedenis herhaalt zich, de geschiedenis spreekt soms voor zich. En gaat morgen verder.

zondag 13 december 2009

vrijdag 11 december 2009

Voor twee tellen

Ik fiets er iedere dag langs. Ik had voor twee moeten tellen.
Woensdag was J. hier weer eens op bezoek. Traditiegetrouw praatten we niet alleen bij over lichaam en geest, maar speelden we ook een partijtje schaak. Dat paste er precies bij, want tijdens het spelen praatten we verder, met gescheiden hersenhelften als het ware, die zich vanaf dat moment elk met iets anders bezighielden. We doken onder het oppervlak, bestudeerden de bont gekleurde vissenscholen, kameleontische, gecamoufleerde roggen en krabben en kreeften die plotseling uit het koraalrif van ons onderbewustzijn tevoorschijn konden schieten. En we observeerden het effect op ons eigen spel en dat van de ander. Het was afleiding door ironische intimidatie, door bluf met zelfvertrouwen of sterke verhalen maar ook: door het plotseling openbaren van kwetsbaarheid en het vragen naar de zere plekken… bij de tegenstander. Alles leek geoorloofd om het potje te winnen – ook al ging het ons daar niet om. Natuurlijk niet. Uiteindelijk wint steeds diegene die dat zelf van tevoren absoluut niet had verwacht. Plotseling blijkt dat hij de ander schaakmat gezet heeft, vaak meer tot zijn eigen verbazing dan die van de verliezer – en de verliezer, dat was ik deze keer. Het begon met toren g1-e1. Dat had ik nooit moeten doen, ik was nog wel zo gewaarschuwd.

woensdag 9 december 2009

Van de schrijftafel (2): reanimatie

In het hospitaal van de verbeelding
waar de doden hun doden reanimeren
ben ik biograaf en geneesheer-directeur
tegelijk, postuum, en voor het verhaal dwaal ik
door de geheugengangen terug naar de uitweg
waardoor ik eerder naar binnenging

dinsdag 8 december 2009

Uit de leeszaal (27)

‘Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om het een en ander plechtstatig te openbaren aangaande het kunstenaarsbestaan. Omdat ik vooringenomen ben. Ziehier.
Kunstenaars brengen producten voort waar vooreerst niemand behoefte aan heeft. Daarom is kunst zo belangrijk. Daarom is kunst zo overbodig.
Theodor Adorno heeft (ik haal hem meteen maar aan, want hij heeft meer aanzien dan ik) over die Nutzlosigkeit der Kunst geschreven: “Gerade als nutzlose ist sie der absolute Protest in einer Welt des totalen Nutzens.”
(…)
Zoals je je ook niet moet laten beïnvloeden als de bezoeker een schilderij mooi vindt, dat jij zojuist hebt afgekeurd en dat daar toevallig nog staat. Is me wel eens overkomen. Laat je niet ompraten. Vernietig het schilderij. Laat de bezoeker maar bazelen. Jij bent de baas.
Mijn betoog komt waarschijnlijk hierop neer: je moet zelf bepalen wat goed is of niet. Dat duurt soms, maar op een goudomrand moment weet je het zeker. Dan kan niemand je meer van je standpunt afbrengen. Nogmaals: jij bent de baas. Je tuimelt van de ene twijfel in de andere, maar jij bent de baas.
Ik verbaas me als ik jongere kunstbeoefenaars hoor zeggen dat ze twijfels hebben over hun functie, vanwege de weinige respons. Je kunt twijfels hebben over de kwaliteit van je werk, maar over je functie in de maatschappij? Ik zou je dringend aanraden om daar geen twijfels over te hebben. Je hebt geen functie, niemand zit op je te wachten, dat heb ik al gezegd.’
[Armando, ‘De parabel van de zee en de knopendoos’, in: Berlijn, p. 115, 118]

maandag 7 december 2009

Ontbijt

Zo ziet mijn Nederlandse ontbijt eruit: pindakaas, hagelslag en een pijnstiller. Wanneer ik ervan eet, met een bewustzijn dat nog in halfslaap verkeert, zijn er altijd een paar woorden die mijn aandacht vragen. Woorden die op mijn lippen liggen; woorden voor de beelden uit mijn laatste droom; woordflarden uit de krant die voor me op tafel ligt. Ik lees ze dan vaak letterlijk, alsof ik de taal iedere dag opnieuw moet leren gebruiken. Wat misschien ook zo is. Vanochtend verbaasde ik me weer over de ‘pijnstiller’, die iets anders moet zijn dan een ‘painkiller’ zoals ze die in Engels sprekende gebieden kennen. De pijnstiller maakt de pijn alleen stiller, maar doodt haar niet. Althans niet in het Nederlands, en dat is de taal waarin ik leef.
Als de koffie even later zijn wekwerk heeft gedaan, zie ik in dat de woorden natuurlijk maar woorden zijn. Dat stilstaan bij letterlijke betekenissen een vorm van fundamentalisme is. Dat woorden gebruiken, vastleggen is, benoemen, na-denken; denken nadat er iets was – nutteloos, luchtig of vluchtig als het leven zelf.
Om daarna toch te kunnen schrijven, moet de schrijver wel aan een ongeneeslijke ziekte lijden, eentje die zich met geen pijnstiller laat onderdrukken: de ziekte van het droomdenken.

zondag 6 december 2009

zaterdag 5 december 2009

In de koelkast

Ik was speciaal naar Amsterdam gegaan om het hem te horen zeggen. Of eigenlijk: om het in zijn ogen te zien. Omdat zijn blik me overtuigen moest. Dat was nog niet eens zo eenvoudig, want mijn redacteur laat zich niet vaak recht in de ogen kijken. Beroepsdeformatie misschien. Het was donderdagmiddag, en nog voordat ik naar mijn lijfarts zou wandelen. Welbeschouwd moest ik het besluit zelf nemen, en dat deed ik ter plaatse, op het moment dat ik het knikje ter bevestiging zag. Samen pakten we de 57.000 woorden in en plakten er een stickertje op: ten minste houdbaar tot. De datum die erbij hoorde, was nog niet leesbaar, maar we legden het pak papier op een plankje en zagen dat het goed was. En er was licht, er was lucht: ruimte voor een ander boek.

vrijdag 4 december 2009

Maya

Terwijl ze mijn ruggengraat wervel voor wervel weer in verband bracht, luisterde ik naar het luidruchtig stromen van het warme water en de kalkschilfers door de buizen van haar centrale verwarming. Ik zei tegen mijn lijfarts dat ik het gebouw waar we ons bevonden, bijzonder merkwaardig vond; filmisch misschien, onwerkelijk.
‘Het is alsof het bestaat, en toch ook weer niet. Alsof het niet bestaat als ik er zelf niet ben.’
Ik besefte dat ik daarmee wel het bestaan ontkende van alles buiten mijn zicht en verbeelding. Inclusief mijn lijfarts, die mij zo weldadig onder handen aan het nemen was.
‘Maya’, zei ze lachend, ‘het is een illusie’.
Waarmee ze precies aan mijn gevoel beantwoordde, ook over de oorzaken van mijn noodgedwongen bezoek. Ik kreeg donderdagmiddag bewegingsruimte terug, zowel in het lichaam als in de geest. Ineens was er weer plaats voor mezelf, voor vertrouwen, een verhaal, voor mijn ‘self as centre of narrative gravity’. Weer een paar illusies rijker.

woensdag 2 december 2009