dinsdag 28 december 2010

Van vader op zoon

Van vader op zoon heb ik het talent voor slapen geërfd. Het talent voor de geneeskrachtige slaap ook. Ik moet onbeheersbaar gapen als ik ziek word, en val dan midden op de dag spontaan in slaap. Dan, of na een duik in het diepe donker van de nachtrust, doet de slaap het heilzame werk. Nu zie ik bij mijn vader dat de slaap soms onbeheersbaar is, een voorteken van de Grote Slaap kan zijn, en lijkt het plotseling een boze dagdroom. Genezing van het leven, waarin ik dan het snurken alleen zal moeten doen.

maandag 27 december 2010

vrijdag 24 december 2010

De ambtenaar ruimt op

Drie dagen per week ben ik ambtenaar. Of beter gezegd: dan speel ik voor ambtenaar. Ik doe dat al tien jaar, maar de laatste tijd heb ik me echt verdiept in mijn rol. Ik zit niet de hele dag uit het raam te kijken en trek niet om vijf voor vijf mijn jas aan om vervolgens om 16.59 uur op weg te gaan naar de uitgang, maar wel heb ik de secundaire arbeidsvoorwaarden ontdekt, en ik gebruik ze goed. Overigens is het uitzicht vanuit mijn kamer wel bijzonder fraai.

Gisteren was mijn laatste werkdag van 2010 en heb ik het grootste deel van de middag besteed aan opruimen. Op en rond mijn bureau bevinden zich diverse stapels papier die ik om een of andere reden bewaar. Op mijn bureau staan plastic postbakjes, waarvan diegene met de opschriften ‘Lopende zaken’, ‘Opslag’, ‘Overig’ en ‘Algemeen’ eigenlijk vier stadia in de tijd van een en dezelfde verzameling bleken te zijn: printjes, notities, rapporten en aantekeningen over projecten en onderwerpen waarvan ik tevergeefs verwachtte dat er nog iemand op zou terugkomen; teksten die hadden moeten dienen als afgedrukte en daardoor buiten mijn hoofd geplaatste geheugensteun; reeds achterhaalde oprispingen uit de bureaucratie. Vrijwel niets hoefde ik echt te bewaren; het meeste had ik langer dan een jaar niet ingezien. Ik stortte de hele papierstapel opgelucht in een container. De echte ‘lopende zaken’ liggen namelijk weer in andere mapjes, naast elkaar op mijn bureau, zodat ik dagelijks zie wat mij te doen staat. Eenmaal bevangen door opruimwoede, stortte ik me ook op mijn kast. Daar bleken zich nog meer paperassen te bevinden, en een postbakje met het opschrift ‘Archief’, waarin documenten lagen die, inderdaad, naar het archief zouden hebben gekund, als ik ze niet – hop! – ook meteen achter de andere papieren aan had weggesmeten. Prompt dacht ik aan het archief zelf, twee verdiepingen lager, waar ik in drie verhuisdozen een kleine vijfentwintig ordners verzameld wist met al even ‘belangrijke’ documenten van de afgelopen zes jaar. Maar daar hield ik halt.

Voor wie of wat bewaren we eigenlijk? Misschien wel voor het moment dat het van opruimen komt. Ik eindigde de dag met een geordende kast en een vrijwel leeg bureau, en vond dat ik mijn dag uitermate nuttig had besteed. Want terwijl ik opruimde, liet ik de onderwerpen van de hele papierwinkel op mij inwerken; het was alsof ik zes jaar werk in een flits aan mij voorbij zag gaan. Ik stierf de kleine dood van de ambtenaar, aan het einde van het jaar.
En nu maar hopen dat ik straks reeds vooraf een inschatting kan maken van wat er werkelijk toe doet, en niet alleen beklijfd op het papier waarop het geprint wordt.

donderdag 23 december 2010

woensdag 22 december 2010

Contrastvloeistof

Er moest contrastvloeistof in de bloedbanen van F. gespoten worden om eventuele afwijkingen aan het licht te brengen. Tot dan toe had geen enkel apparaat feiten uitgespuwd waar de redelijkheid vat op kreeg. Maar ook de contrastvloeistof wees uit dat zij een normaal mens was. Bijna bezweken aan de afwijkingen van anderen, dat wel. Terwijl we haar bed, bad en brood gaven, wensdroomde ik over de vrije verkrijgbaarheid van die contrastvloeistof. Ik zag aanbiedingen in de buurtsuper voor me, zo vlak voor de kerstdagen. Waardoor je het als tegengif door het toetje op een familiediner kon mengen, en met de tijd, op herhaald recept, de eters zou kunnen trakteren op openheid voor de inzichten van anderen, op het verteren van de stoofschotel die eraan voorafging, en die zo zwaar op de maag lag.

zondag 19 december 2010

zaterdag 18 december 2010

Uit de leeszaal (53)

'Toen ik de deur voorzichtig opende, zag ik Rosemarie ineengedoken in de kast zitten. Ze had alle spullen verwijderd; ze had een tussenplank eruit geslagen en rechtop tegen de achterwand gezet en ze kon zich met opgetrokken knieen zo in de kast wringen dat de deur gewoon dicht kon.
Of we dat wilden doen.
Wat?
De deur sluiten want zij had behoefte aan rust en orde.
Het werd een week lang een idioot gevecht. Zodra zij de kast verliet en bijvoorbeeld naar boven ging of naar buiten, begon mijn moeder die kast in te ruimen, slordig, wat wij niet van haar gewend waren, maar we begrepen allemaal dat het nu ging om het heroveren van terrein. Even later kwam Rosemarie terug en haalde alles weer uit de kast om er vervolgens zelf in te kruipen. Ze leken geen van twee op te willen geven, maar na ongeveer een week was het ineens afgelopen; Rosemarie keek niet meer om naar de kast en mijn moeder begon knielend en zuchtend de kast te soppen en alles weer op zijn oude plaats te schikken.'
[Tomas Lieske, Alles kantelt, p. 202-203.]

vrijdag 17 december 2010

donderdag 16 december 2010

Telefoon

Een enkele keer belde M. het telefoonnummer van zijn overleden vriend. Dat was nog altijd niet afgesloten, omdat zijn vriendin niet wist wat daarvoor het juiste moment was. En dus kon M. de stem van zijn vriend nog horen. Soms sprak hij de voicemail in. Zoals laatst, om te vertellen over het kindje dat M. en zijn vriendin verwachtten, en of het een jongetje of een meisje zou worden.

dinsdag 14 december 2010

maandag 13 december 2010

Dorp

Ik vatte voor haar mijn dorp samen, terwijl we er in de schemering doorheen liepen. Links en rechts wees ik een huis aan, of een denkbeeldige figuur:
‘Daar was de steeg waar ik doorheen liep op weg naar muziekles; daar is de School met de Bijbel waarop ik zes jaar gezeten heb; daar zat vroeger een bakker en verderop de slagerij; aan deze kant was speelgoedwinkel Het Geschenkenhuis; daar woonde de kapper met zijn poedel, tot aan zijn dood. Kijk, ze verkopen hier nog wel meubels, meubels die de indruk wekken dat we nog altijd in de jaren ’70 leven. Dat is het huis van de dominee, en hoor je het orgel?‘
Niets was meer zoals het was, alleen God was nog niet verdwenen. Ik besefte dat mijn dorp niet meer bestond, alleen nog in mijn hoofd. En dan niet louter als herinnering, maar ook als een basisstructuur waar met de tijd, met mijn eigen ontwikkeling en die van de wereld om mij heen, veranderingen in waren aangebracht. De wijn, het wegsijpelende geroezemoes van mijn moeders’ verjaardag en mijn levensverhaal tot dusver brouwden een benevelende cocktail in mijn bewustzijn.
Maar tijdens onze korte wandeling langs de rivier, door de wind en in de stilte, keerde het dorp als binnenrijm kraakhelder terug, in de ontvankelijkheid die ik had toen ik er nog woonde.
In de schaduw van de kerk stonden we stil. We werden geroepen door het gakken van de wilde ganzen, en keken omhoog. De trekvogels vlogen in v-formaties over, op weg naar het zuiden. De winter legde een dun laken van wind over het dorp, we kregen het koud. Het werd tijd om te vertrekken. Ik kwam er vandaan, maar hoorde er niet meer thuis. Toch blijft het bestaan, mijn dorp – in het diepst van mijn gedachten.

zondag 12 december 2010

dinsdag 7 december 2010

maandag 6 december 2010

Hoorspel

Vlak voordat ik in een nacht van onbegrijpelijke koortsdromen verdween, bracht ik nog een avond door met een reis door mijn kamer. Ik zat achter mijn bureau en luisterde naar het radioverslag van Ruud van Zomeren voor radio 509 over de reis die hij en zijn vrouw Inge afgelopen herfst maakten met de Trans Mongolië Express. De reis was speciaal voor slechtzienden, zoals Ruud en Inge, georganiseerd, met een begeleider voor iedere blinde of slechtziende. Ruud had de gehele reis geluidsopnamen gemaakt, zoals hij dat gewend is te doen, als geboren radiomaker. Door de vierdelige serie die hij daarvan had gemaakt, was ik getuige van die reis. Begeleiders en lokale gidsen beschreven nauwkeurig wat zij zagen, en ook Ruud en Inge lieten zich daarin niet onbetuigd.

De geluiden, en de radiostem van Ruud werkten hypnotiserend op mijn brein, en mijn bewustzijn vervloeide langzaam tot een nieuwe vorm: “… echte ouderwetse postkantoorgeluiden, zoals je die bij ons niet meer hoort” (Jekaterinenburg), en later, op de Mongoolse steppe: “…daar is het dan, het geluid waar we op hoopten: regen op de ger-tent”.

Ik was erbij en zag het zoals zij het zagen: een combinatie van voorkennis, geluiden en alle andere dan de visuele sensaties. Soms heb je bepaalde indrukken niet nodig, maar doe je ze wel op. Je vergeet ze licht, omdat je ze niet gebruikt; omdat ze geen onderdeel gaan uitmaken van je dagelijkse verhaal. Wanneer de situatie of een ander je echter de juiste vraag stelt, dan blijk je van alles geregistreerd te hebben, waarvan je nauwelijks besef had. Het lijkt op de werking van het geheugen, dat soms stoffig, afwezig of afgesloten lijkt, maar door een steekwoord, een geur, of een foto ineens onvermoede schatten kan prijsgeven. Werelden waarvoor je meestal niet kiest – ook als je je ogen sluit.

Ruud en zijn vrouw, de gidsen, de begeleiders van de reisorganisatie; zij allen kennen de kunst van het beschrijven, juist omdat ze kunnen registreren. En daardoor ontstond voor mij het ware hoorspel. Alleen mijn eigen indrukken en herinneringen van de ziende die ik ben, maar vooral mijn mede daarop gebaseerde voorstellingsvermogen, zaten de sensatie met hen mee te reizen soms in de weg. Wanneer ik die losliet, onderging ik de werkelijkheid, en zat ook ik, achter mijn bureau, in de trein naar Peking.

donderdag 2 december 2010

woensdag 1 december 2010

Uit de leeszaal (52)

‘De eerste avond nam ik Tony mee naar een pub, geloof ik, ik weet het niet zeker, dat had ik in elk geval graag gedaan of geprobeerd, ik wilde niet dat het ook maar een beetje anders was door zijn ziekte, nee, ik wilde niet dat er iets veranderde, in mijn houding, of dat hij dacht dat ik anders met hem omging dan tevoren, dan toen hij die tumor nog niet had. Maar dat viel niet mee, want hij zag er nog net zo uit, hij zag er net zo uit als altijd, behalve dat hij een vermoeide indruk maakte, weinig energie had (…) Dat zoiets gewoon uit het niets kon verschijnen, vanuit zijn binnenste, uit zijn wezen, om hem aan te vallen, om zijn wezen in gevaar te brengen, dat begrijp ik nog steeds niet. Misschien valt er niets te begrijpen, misschien is begrip simpelweg niet mogelijk, niet toepasbaar bij zoiets. Maar het is zwaar, zwaar, om niet te proberen dat te begrijpen, zelfs voor mij, die ervan uitgaat dat alles niets is, dat er geen diepere zin bestaat.’
[B.S. Johnson, Ongeluksvogels.]

dinsdag 30 november 2010

maandag 29 november 2010

THX1138

Misschien was het de vermoeidheid, maar ik zag in THX1138 van George Lucas gisteravond een weliswaar fantastisch vormgegeven, maar volslagen abstracte, onbegrijpelijke film. Toch droomde ik vannacht over de tunnels uit de film en ook bij vrieskoude lucht en dito daglicht van vandaag spoken de beelden nog door mijn hoofd. THX1138 uit 1970 was de eerste speelfilm van George Lucas, die niet lang daarna wereldberoemd zou worden met Star Wars. De film is nog altijd relatief onbekend, maar wat mij betreft science fiction cult die er zijn mag.



De mensen in de film zijn gedrogeerd en daardoor gehoorzaam aan de overheid. Stoppen met het gebruik van de verdovende pillen betekent: je onttrekken aan de orde, aan de geruststellende, maar compleet voorgeprogrammeerde wijsheid van ‘religieuze leider’ OMM910. Het betekent ook: je onttrekken aan een ‘mindlock’; je blootstellen aan echte emoties, met het risico van de totale paniek – die de kracht van een kleine kernexplosie kan hebben – en met als grootste gevaar de overtreding van het belangrijkste verbod: het verbod op liefde. Uit deze onderdrukkende, klinische, voorgeprogrammeerde wereld probeert THX1138 te ontsnappen. In wat ‘perverse exceptions’ worden genoemd (seks) en in die ‘ultimate perversion’ (liefde). En hoewel zijn liefde een noodlottige afloopt kent, slaagt THX1138 er uiteindelijk in een andere wereld te bereiken. Omdat het budget niet toereikend is om hem die wereld zonder liefde en gevoelens mee terug in de sleuren, en de achtervolging prompt stopt. Hij komt buiten, boven de grond… en ziet nog net de zon ondergaan.

Het is opvallend hoe vaak de ideale werelden in science fiction films eerder het tegendeel blijken te zijn, de utopie meestal ontmaskert wordt als een dystopie. Is dat een hogere vorm van realisme, of zegt het iets over een fundamentele angst voor het onbekende, of voor… de liefde?

vrijdag 26 november 2010

Something completely different


Ik was er gisteren AL en zag vooral het werk van Lydia Dekker.

woensdag 24 november 2010

Passende pelgrimage

We gingen onderweg om het graf van M. te bezoeken. Het was een mooie zondag, zo zonnig als de dag van haar begrafenis was. We liepen tussen de bomen door het zachte herfstlicht en beleefden een mooie tocht. We waren onderweg, en werden verrast door heftig gebrul in het bos, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorsprong, tot we oog in oog met Dinosauriërs stonden. En eenmaal middenin in het bos troffen we een zandverstuiving aan waar de kinderogen een prairie of een woestijn in zagen, een plek om altijd te blijven ook, zo mooi.

Eenmaal terug in de bebouwde wereld wandelden we langs een rusthuis voor oude en verwaarloosde paarden waarvan de houten naambordjes ook na hun overlijden, zorgvuldig werden bewaard, en evenveel liefde en zorg aan de poezen, konijnen en mussen werd besteed.

Vermoeid en begeleid door zacht kindergeklaag bereikten we uiteindelijk ons doel; de absurde plek die een begraafplaats in de belevingswereld van kinderen is – en dat prompt ook weer in de mijne werd. Toen we het eenmaal hadden gevonden, stonden we stil bij het graf, waarop veelkleurige plantjes bloeiden in afwachting van de steen. Eigenlijk viel er weinig te snappen van alle doelloosheid die daar verzameld was. Er zijn onbegrijpelijke dingen, en met de tijd worden ze meestal een feit. Maar je daar in alledaagse verwondering vragen bij stellen, blijft altijd goed. Het was in ieder geval een passende pelgrimage, in de geest van de begravene.

dinsdag 23 november 2010

maandag 22 november 2010

Man O’War

Ooit maakte ik me voorstellingen van hoe fijn het zou zijn om als nachtportier of zaalwachter te werken. Dat was in de tijd dat nietsdoen niet zozeer een levensbehoefte was als wel mijn tweede natuur. Maar dan toch. Vrijdag speelde ik een dag lang de rol van garderobemedewerker. Ook zoiets. Middenin dit nostalgische ideaal (voor een dag) besefte ik de ondraaglijke zwaarte ervan. We organiseerden een tweedaagse conferentie op de universiteit en iemand moest het doen. Het waren maar een man of dertig die hun jas kwamen afgeven, dus het grootste deel van de dag bestond uit wachten. Op de plaats… onrust. Het was zoiets als onderweg zijn in trein of vliegtuig; je zit stil en je wordt verplaatst, zonder dat je daar zelf invloed op hebt. In je groeit het verlangen naar aankomen. Ik ervaar dan vaak een gevecht met mijn zelfbeheersing, alsof mijn verlangen naar bewegen onderdrukt wordt. Ik zit stil en verspil energie tegelijk.
Ook vrijdag deed ik hoegenaamd niets – en was er naderhand doodmoe van. En tijdens al die met ledigheid gevulde uren tussen de zwijgende jassen las ik over de geschiedenis van de wind, over de zee en het Portugese oorlogsschip: ‘Part of it is the original polyp, now surrounded by a crowd of daughter buds, some of which are protective and sensory, some of which take in and digest food, some consist entirely of a trailing tentacle which may be up to fifty metres long, and a few are little sexual adults. These groups of specialists form the sense, digestive, feeding and sex organs of the creature’s body, but is very difficult to decide just where individuality lies.’ [Lyall Watson, Heaven’s breath, p. 89.]

donderdag 18 november 2010

Verwoording

Ik vertelde haar dat ik voor het eerst sinds maanden weer eens in mijn dagboek geschreven had. Dat dagboek lijkt soms overbodig geworden, omdat ik bijna alles met haar deel. Ze zei dat ze het jammer zou vinden als ze niet in de woorden terug te vinden zou zijn. Later. Daar. Hier vindt ze zich wel terug, in de zinnen met ‘we’, de persoonsvorm die inderdaad de duidelijkste verwoording is van ons samen-zijn.

Ons geluk verschilt wel degelijk van het geluk van anderen. Toch voel ik zelden de noodzaak het in woorden te vatten. Natuurlijk kunnen we er allebei over vertellen, maar vaak zijn het dan toch verhalen: waar we samen zijn geweest, wat we samen hebben gedaan, wat we allebei leuk vinden, waarop we ons samen verheugen. In wat zich aan het zicht onttrekt, in wat niemand iets aangaat, waarover we niet kunnen spreken, wat misschien ook nauwelijks te begrijpen is voor anderen, in wat ook mijn dagboek niet haalt, schuilt alles wat er eigenlijk echt toe doet.

Toch vind ik haar verlangen naar sporen in woorden mooi. Ze wil over de tong gaan – over de mijne dan. Want mijn dagboek vertoont nu inderdaad vooral de tekens van anderen, en van ellende die aan haar vooraf ging. Van ons geluk is niet zo heel veel te vinden, omdat ik het beleef, maar niet ook nog eens beschrijf. Dat is misschien geen keuze, maar zal de geschiedenis ook geen recht doen. Toch ga ik middenin die geschiedenis die mijn eigen leven is, nu niet ineens aan een zo volledig mogelijk verslag daarvan schrijven. Dat lijkt me ongezond. Sterker nog: ik aarzel tegenwoordig zelfs wanneer ik mijn dagboek tevoorschijn pak. Want wat is er dat ik niet met haar of met anderen delen kan? Heb ik nog geheimen? En zo ja, wat is daar eigenlijk mis mee? Laten we het hier maar op houden: wat je ook leest, er is altijd meer.

woensdag 17 november 2010

Han Warmelink, bedankt!

Op de opinie- & debatpagina van de Volkskrant van gisteren, reageerde docent Staatsrecht Han Warmelink uit Groningen vernietigend op een zaterdag in die krant verschenen oprisping van politicus buiten dienst Frits Bolkestein, over de vergelijking die Nexus-directeur Rob Riemen maakte tussen de opkomst van Geert Wilders en de opkomst van het fascisme. Ik lees de opinie- & debatpagina eigenlijk nooit. Toen zaterdag echter mijn oog viel op het stukje van Frits ‘gaat u maar rustig slapen’ Bolkestein en ik het met stijgende verbazing las, begon mijn bloed te koken. Zoveel gebrek aan zelfreflectie, zoveel blinde vlekken, dat kon toch op niets anders duiden dan dat het brein van Bolkestein langzaam maar zeker uit elkaar aan het vallen is.
Wat betekent het eigenlijk voor ‘opinie & debat’ als niemand in je omgeving tegen je zegt dat het er toch sterk op lijkt dat je dementeert, en je desondanks dus, vanwege je ooit vergaarde status, met je rechtse hobby deel mag blijven nemen aan een maatschappelijke discussie?
Ik wist dat ook een zekere status nodig zou zijn om Bolkestein in de krant weerwoord te mogen geven, en zinde op het verzamelen van geestverwanten om een intellectuele interventiemacht te vormen, en een kleine, maar precieze incisie in deze etterende wond uit te voeren. Gelukkig was er gisteren het artikel van Han Warmelink, die Bolkestein daarin even duidelijk zijn plek wijst. Waarvoor dank. Speak now, or forever hold your tongue.

dinsdag 16 november 2010

zaterdag 13 november 2010

Ironisch Ostpaket

Naast de tijdelijke locatie van het Buchstabenmuseum (nog altijd het winkelcentrum aan de Karl Liebknechtstraße 13), bevindt zich de Ostpaket-winkel, een soort conceptstore met Oostblokproducten, die zowel nostalgische types, historisch geïnteresseerden als een ironisch-artistieke elite een genoeglijk kwartiertje kan bezorgen met bijna vergeten cosmetica, oerproducten uit het huishouden en voeding in blik zoals die destijds in Oost Berlijn voor de val van de muur verkrijgbaar waren (voor de mensen die Goodbye Lenin hebben gezien: denk aan de ‘Spreewaldgurken’). Het is een verwarrende kruising tussen een kleine, nogal gedateerde buurtsuper van een winkelier op leeftijd en een eetbare, draagbare verzameling van alledaagse producten uit een andere tijd en een andere wereld.
Ik kocht er het ogenschijnlijk zeer politiek correcte bordspel Bau auf!, waarin het niet zozeer om winnaars en verliezers lijkt te gaan, maar om een zo constructief mogelijke samenwerking tussen bouwvakkers, elektriciens en andere arbeiders, met als trofee een bierflesopener.

Met Bau auf! dacht ik een authentiek spel te hebben gekocht, maar na het nog eens rustig nalezen van de verpakking (‘HausBau Ost in nur 60 Minuten’) en de spelregels (‘Wer die höchste Gesamtpunktzahl erzielt hat, ist der Baulöwe des real-abwesenden Sozialismus’) weet ik dat niet zo zeker meer. Ironie of reconstructie? In de herhaling wisselt de geschiedenis soms van gedaante.

vrijdag 12 november 2010

donderdag 11 november 2010

Placebo's

Uit de kantlijn van de krant scheurde ik vorige week een advertentie van het Behringinstituut voor medisch onderzoek. Daarin werd een oproep gedaan voor het indienen van ‘placebo’s voor kunst’, ‘voor een onderzoek naar de effecten van kunst op de volksgezondheid’. Gezien het huidige, zieke politieke klimaat in Nederland, leek me medisch onderzoek zeer op zijn plaats, maar dit verontrustte me toch. De website van het instituut stelde me enigszins gerust:

“De relatie tussen kunst en gezondheidszorg en de invloed en effecten van kunst op de gezondheid zijn regelmatig onderzocht. Veel onderzoeksresultaten indiceren positieve resultaten bij de behandeling van patiënten en geven aan dat kunst invloed heeft op het verminderen van medicijngebruik, verkorten van de verblijfsduur bij ziekenhuisopnames, verbeteren van werkomstandigheden, bevorderen van dokter-patiëntrelatie en het verbeteren van de mentale gezondheid. Uit recent onderzoek in Engeland onder 12.000 respondenten blijkt bovendien dat naarmate mensen meer betrokken zijn bij kunst ze over het algemeen ook aangeven over een bovengemiddeld goede gezondheid te beschikken.”

In eerste instantie vroeg ik me nog af of ze niet beter op zoek konden gaan naar placebo’s voor politici. Maar die hebben we eigenlijk al, en dat is natuurlijk een ander probleem. Na de flauwe grap bleef echter de vraag – een vraag die mij nu al een hele week in de greep houdt:

Wat zijn dat in godsnaam, ‘placebo’s voor kunst’?

Kunstenaars, kunstliefhebbers, kunstkenners en amateurs mogen ze indienen bij het Behringinstituut, in casu ‘mevrouw Andersom’. Verderop op de website vond ik een soort definitie, die het raadsel eigenlijk alleen maar vergrootte:

“The placebo for Art therefore has to simulate art: it looks, sounds, feels, or in any other way manifests itself as art but it actually is not art. The placebo is a fake replacement, which is the fundamental non-sequitur in our proposition. It's obvious that the request from Behring Institute for proposals can be considered as the first step in determining what placebos for art might be.”

Dat is een citaat uit de antwoorden op veelgestelde vragen over het onderzoek, waarin ook een beknopte beschrijving van het experiment te lezen is. Daaruit blijkt dat de placebo’s aangeboden worden aan een controlegroep voor de groep waarmee het feitelijke effect van kunst op de gezondheid wordt onderzocht.
Het Behringinstituut wekt de indruk een waardevolle bijdrage aan de wetenschap en de samenleving te bieden. Maar bestaat het instituut ook echt? Ik vertrouw het niet, ik slaap slecht – zolang ik geen antwoord heb op de enige vraag die er echt toe doet.

woensdag 10 november 2010

Nostalgisch alfabet

Op dezelfde dag – regendag museumdag – gingen we in de nieuwe reeks ‘onopvallende musea’ op zoek naar nog zo’n bijzonder exemplaar: het Buchstabenmuseum. Het was ons aangeraden door Caroline Koch, die we de avond ervoor in Neukölln hadden opgezocht, die zelf een aantal lichtgevende letters van een gesloopt warenhuis in huis had staan en als lampen gebruikte. Niet voor niets, want Caroline maakt zelf ook kunst met licht:

Links en rechts tegen de muren en het plafond van haar atelier zag ik andere letters geplakt, ogenschijnlijk zonder duidelijke reden. Misschien houdt ze gewoon van de letters, net als ik. Ik lees bijna alles dat van letters gemaakt is, zeker op straat. Ik houd van de eenvoud van het alfabet, waarmee desondanks zoveel te maken en op te roepen is.

Het Buchstabenmuseum bevindt zich, naar verluidt tijdelijk, in een winkelcentrum aan de Karl Liebknecht Straße dat nog volop de DDR sfeer ademt, ook twintig jaar na de val van de muur. We konden het maar met moeite vinden, en aangezien het slechts twee uurtjes per dag geopend is, troffen we het prompt gesloten aan. Door de glazen wanden van de winkelruimte die nu plaats biedt aan het museum, kregen we echter wel zicht op een opvallende verzameling neonletters en andere gevelletters, waarvan niet alleen de oorspronkelijke namen te reconstrueren zouden zijn, maar ook nieuwe woorden konden worden samengesteld.

De medewerkers van het museum verzamelen, restaureren, documenteren en schrijven de geschiedenis van de Buchstaben; van de technieken waarmee ze zijn geproduceerd en van de winkels en warenhuizen waarvoor ze ooit aan de gevels hingen, in Berlijn en de wereld daaromheen. Mooi is alleen al de gedachte dat je daar de H van het oude Berlin Hauptbahnhof ineens kunt aanraken (alsof er een ster gevallen is), of de K van Kunst van Koch.

Het Buchtstabenmuseum is een Geheimtipp. De pretentie is er niet van de lucht:

“Durch das systematische Bewahren und Dokumentieren dieser historischen Zeichen wird das Buchstabenmuseum gleichermaßen zum Sehnsuchtsort vergangener Epochen und zum Labor für aktuelle Diskussionen, z.B. zu den Themen Sprache, Typografie, Reklame und Stadgeschichte.”

Daarom is het des te leuker om er nu nog naar toe te gaan, voordat het te laat is: Karl Liebknechtstraße 13, 1e verdieping. Geopend tussen 13.00-15.00 uur…

vrijdag 5 november 2010

Dingpfleger

In een portiek aan de Oranienstraße hangt het bordje van het Museum der Dinge. Gevestigd op nummer 25, tweehoog en niet te vinden als je gewoon de straat door loopt en niet van het bestaan op de hoogte bent. Dat past, bedenk ik me nu, eigenlijk heel goed bij het wezen van dit museum. Het heeft natuurlijk een officiële, serieuze en verantwoorde doelstelling:

‘Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge sammelt die von der industriellen Massen- und Warenproduktion geprägte Sachkultur des 20. und 21. Jahrhunderts. (…) Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge steht als autonome Organisation bewusst in dieser Werkbund-Tradition und sieht Seine Aufgabe gleichermaßen in deren materieller Bewahrung und wissenschaftlicher Dokumentation wie in ihrer zeitgenössischen Interpretation und Reflexion.’

Maar wat het vooral doet is op een prachtige manier tonen van allerlei gebruiksvoorwerpen van Duitse makelei die een ‘dagelijks’ karakter hebben, of hadden. Variërend van design tot ontwerpen voor massaproductie. Het museum vraagt vooral aandacht voor de gewone, vaak onopvallende, soms onooglijke dingen. Die zijn, eenmaal tentoongesteld in een museum of mooi uitgelicht gefotografeerd, ineens een stuk minder gewoon, zeg maar: bijzonder. En dat is goed. Het alledaagse en functionele bezit vaak een schoonheid die je eenvoudig over het hoofd kunt zien.


Eenmaal aanbeland op de 2e etage, troffen we een open deur, en een afgesloten kassa. Ook de kassa was ogenschijnlijk een van de vele dingen in het museum. We wachtten en wachtten en wachtten bij de ingang tevens giftshop, maar duidelijk tevergeefs, en besloten het museum dan maar gewoon te gaan bezoeken. Ook binnen kwamen we niemand meer tegen. Het Museum der Dinge deed zijn naam eer aan.

Na het zien van al die duizenden voorwerpen, werd ik besprongen door een verzamelaarswaan, het psychotische visioen van compleetheid, en ik verloor mezelf bijna in het bedenken van alle dingen die er niet waren in het museum, en hoeveel ruimte je nodig zou hebben om alle unieke dingen die er überhaupt zijn, bij elkaar te brengen in een museum. Gelukkig waren de mensen die er werken wat verstandiger, en hadden die duidelijke keuze gemaakt voor de dingen zoals gemaakt door de ontwerpers verbonden aan het Deutsche Werkverbund.

Bij vertrek nam ik van naast de nog altijd onbemande kassa een foldertje mee en las dat je ‘Dingpfleger’ kon worden van het museum:

‘Übernehmen Sie durch die Zahlung eines bestimmten Spendenbetrags ein Jahr lang die symbolische Pflege fur dieses Ding (…) Als Dingpfleger werden Sie namentlich auf unserer Internetsite und im Museum genannt, erhalten freien Eintritt in das Museum…’.

Dat klonk me op een verwarrende manier zowel poëtisch als ook politiek correct in de oren in het huidige, moeizaam scharnierende tijdsgewricht: modern mecenaat, door het adopteren van een ding, van materie. Al was het maar om naderhand te betalen voor ons bezoek. Heel even overwoog ik de objecten die mijn ‘symbolische’ zorg zouden kunnen verdienen (de hamer en de sikkel misschien… ‘Pflegtschaft frei!’), maar ik besloot toch er vanaf te zien.

donderdag 4 november 2010

maandag 1 november 2010

Raffinage

Ik merkte dat mijn mond soms open hing, alsof ik een staat van verbazing verkeerde. Ontspanning, in dit geval van de kaakspieren, dat zou je ook kunnen zeggen. Ik keek en keek en keek en luisterde, voelde, las stukken tekst, zinnen, flarden van zo ongeveer alles wat vast en vooral los zat, vaak hardop. Ik ging, kortom, volledig op in de beleving ‘met open zinnen’, die dagen in Berlijn. Ik werd mijn ervaring, en wat er aan Zelf in mij was, verdween door de achterdeur. Ik zoog mij werkelijk vol met ‘geest’ – tot een punt dat ik werkelijk niets meer kon opnemen.
Het was onze laatste dag en we stonden middenin een groot warenhuis aan de Alexanderplatz. Ik kon eenvoudigweg niet meer, was plotsklaps heel erg moe. Op dat moment moet er een ander proces begonnen zijn. Ik vertrok al terug naar huis, op weg naar het wolvenhol, ook al zouden we in werkelijkheid nog aangename uren doorbrengen voor onze daadwerkelijke terugreis met de nachttrein.
Dat is nu twee weken geleden, maar het proces dat in de Alexa begon, is nog altijd gaande. Steeds weer duiken er beelden en ideeën op, soms gemanipuleerd door het geheugen, de verbeelding, of de vermenging met ervaringen sindsdien. Ik kan vertellen, ik kan foto’s laten zien en schrijven, maar dat is niet zo eenvoudig als het klinkt. Het is alsof er in die dagen een sedimenteringsproces heeft plaatsgevonden, alsof zich laag voor laag voor laag organisch materiaal opgestapeld heeft, en onder steeds groter gewicht samengeperst is tot een fossiele vorm van inspiratie, tot aardolie voor de geest. Ik ben nu volop bezig met een raffinageproces, een proces waarop ik echter nauwelijks grip heb. U merkt het wel.

zondag 31 oktober 2010

Buzz (3)

29 oktober 2010: we weten weer wat ons te doen staat

zaterdag 30 oktober 2010

Uit de leeszaal (51)

‘If the trend toward specialisation in science is defined as knowing more and more about less and less, then this is its logical conclusion.
Everything you always wanted to know about nothing.
It began as an essay on experience of the ineffable, but grew, as wind will, to have a life of its own. As it gathered strength, drawing on surprising resources, it became apparent that wind is far from hollow. It is the most vital of metaphors. (…)
All wind’s properties are borrowed. Our knowledge of it comes at secondhand, but it comes strongly. And this combination of a force that cannot be apprehended, but nevertheless has an undeniable existence, was our first experience of the spiritual. A crack in the cosmos that widened to let the tide of consciousness flow through.’
[Lyall Watson, Heaven’s Breath, p. 7-8.]

vrijdag 29 oktober 2010

woensdag 27 oktober 2010

De schepper

Gisteravond keek ik naar de documentaire Anselm Kiefer Works and Process. Kiefer werd gefilmd op het terrein van een voormalige zijdefabriek in Barjac, in het zuiden van Frankrijk, waar hij sinds 1993 woonde en werkte, maar zijn enorme terrein zelf ook aan het ombouwen was tot een sculptuur. Hij maakte er gebouwen binnen in grote hallen, richtte torens op en groef tunnels. Je zag hem met een aantal assistenten zijn enorme doeken en loden boeken maken.

Sinds ik in 1987 voor het eerst een werk van Anselm Kiefer zag, heb ik me altijd aangetrokken gevoeld tot zijn werk, ondanks alle bombast en herhaling. In het Van Abbemuseum hing Maerkische Heide, een ‘schilderij’ zoals ik er nog nooit eerder een gezien had, en ik zou die middag nooit meer vergeten. Nu zag ik hoe zijn werk tot stand kwam. Zoals je dat wel vaker ziet bij succesvolle, groot en industrieel werkende kunstenaars, zag het proces eruit als dat van een productiebedrijf. Met enkele assistenten samen maakt hij ‘Kiefers’ zoals de mensen die graag zien, de een na de ander. Eigenlijk verwonderde het me vooral dat zijn werken zo’n grote consistentie vertonen, ondanks alles wat er bij komt kijken om ze te maken (van het instellen van hijskranen, het effect van zand, gasbranders en experimenten met vloeibaar lood tot het simpele feit dat hij samen met drie anderen aan de beelden werkt).

Tussen de beelden van het graven en bouwen en ‘schilderen’ door werd hij geïnterviewd, en ontvouwde een organische visie op de geschiedenis en evolutie van de mensheid, maar benadrukte echter tegelijkertijd hoe weinig wij eigenlijk weten. Hij sprak over bloed dat, behoudens de rode bloedlichamen, dezelfde samenstelling heeft als zeewater, en maakte van de theorie van de oorsprong van de dingen weer een mysterie door zich af te vragen wat vooraf ging aan de oerknal. In alle rust ontvouwde hij zo een beeldende levensbeschouwing die nogal vaag klonk. Samen met zijn monomane werkwijze, rees voor mij het beeld op van iemand met een niet pathologische psychose – als zoiets bestaat. Hij geloofde stellig in zijn vermoeden, maar leek te beseffen dat het slechts een vermoeden was.

Ik geloof ik dat ik toch liever niet geweten had hoe Kiefer zijn werk maakt; ik wil het niet begrijpen, maar ondergaan. Daarom snapte ik heel goed dat hij van het enorme fabrieksterrein in Barjac zelf een niet te bevatten, ruimtelijk werk wilde maken. Als je de torens ziet die hij daar heeft opgericht, vlak voordat hij het terrein achterliet om in Parijs te gaan wonen en werken, besef je wat de ‘Ruinenwert’ kan zijn van wat mensen maken. Kiefer liet daar raadsels achter voor de archeologie van de toekomst, raadsels over een beschaving waarvoor ze waren opgericht – zijn strikt persoonlijke, wat mij betreft.

Ik zag hem bezig als god tijdens de schepping – in de wetenschap van de onwetendheid over het precieze lot van wat je maakt, behalve dat van het einde, en de overwoekering door de natuur. Niet Kiefer maar Barjac is sinds gisteravond een bestemming.

dinsdag 26 oktober 2010

Geschiedenis

Wie reist, moet er een verhaal van vertellen. Ook al komt het verhaal niet noodzakelijkerwijs met de waarheid overeen. Hoewel ik me weinig meer van het ‘moeten’ wil aantrekken, werd ik na terugkeer van een paar dagen Berlijn toch met mijn neus op deze feiten gedrukt. Goed dan; we waren inderdaad ook in het Olympisch dorp van de zomerspelen van 1936. De Olympische spelen tijdens het Hitlerregime; de spelen waarbij Jesse Owens vier gouden medailles won en tot sporter van het toernooi werd uitgeroepen, tot ergernis van de Führer. Maar ik ga mij pas nu, naderhand, een beetje inlezen in die geschiedenis. In de voorbereiding was daar geen tijd voor, en misschien slechts een oppervlakkige interesse. En al lieten we ons niets gelegen liggen aan de geschreven geschiedenis en de duiding ter plaatse, we waren er wel degelijk. We lazen niets, maar keken goed om ons heen.
We zagen atletenverblijven waarvan weinig meer restte dan de fundamenten en een ijzeren deurstijl; andere die waren dichtgemetseld of waaruit bomen door het dak groeiden. We zagen rijen lage flats, tot karkas en van bijna alle relicten van bewoning gestript, met een inrichting van piepkleine ruimtes als een doolhof, verdieping na verdieping. We zagen de puinhopen van wat eens een glorieus ontvangstgebouw moest zijn geweest, maar ook enkele paviljoens temidden van de overgave van deze gebouwen aan de natuur, die toch weer voorzichtig werden gerenoveerd en hergebruikt – vooralsnog slechts door een select gezelschap. We zagen echter vooral afgesloten panden, tientallen, doelloos over een groot gebied verspreid staan; ondoordringbaar, niet te ondergaan. En langs de paadjes over het terrein, begeleidden tientallen bordjes onze nieuwsgierige wandeltocht met alsmaar die ene, sarcastische imperatief:

zondag 24 oktober 2010

zaterdag 23 oktober 2010

Uit de leeszaal (50)

‘De puberteit is het genietbaarst zonder opgelatenheid, maar helaas is dat nu juist haar voornaamste symptoom. Zelfs als je iets belangrijks meemaakt, zelfs als je hart breekt of opspringt van vreugde, zelfs als je helemaal in beslag wordt genomen door het bouwen aan je eigen persoonlijkheid, dan nog zijn er die momenten dat je beseft dat wat jou overkomt niet het echte leven is. Tenzij je letterlijk sterft, ligt het echte leven nog voor je. Dat alleen al, die wrede mengeling van onbehaaglijkheid en onbeduidendheid, die ingebouwde holheid, is voldoende om je verdomd chagrijnig te maken. (…)
Die tangconstructie, dat klem zitten tussen onbehaaglijkheid en onbeduidendheid, verdwijnt nooit. Je blijft je hele leven wachten tot alles écht gaat beginnen, want de enige zekerheid die je hebt is dat je uiteindelijk doodgaat. Maar in de tussentijd blijft Knight steeds opduiken: als God, als de geschiedenis, als de regering, het noodlot of de natuur. En het spel der kunst, dat begint als een poging om de aandacht van Knight te trekken, verleidt je er uiteindelijk toe het omwille van zichzelf te spelen, met een ernst die bevrijdend is door de volstrekte nutteloosheid ervan, die daar zelfs voor uitkomt.’
[Jonathan Franzen, De onbehaaglijkheidsfactor, p. 129-130.]

vrijdag 22 oktober 2010

woensdag 20 oktober 2010

donderdag 14 oktober 2010

Spot

Ik was al weer in Berlijn toen ik vorige week nog in de tandartsstoel zat. Op het moment dat de welwillende beul zijn boor in mijn kiezen zette, liep ik onder het spoor van de U-bahn door de zonovergoten Köpenickerstraße op. Verheugen bleek een alledaagse vorm van escapisme te kunnen zijn, functionele fictie die werkelijkheid gaat worden.
In de nanoseconde die twee dagen later volgde op het naar beneden storten in de achtbaan De Vliegende Hollander in de Efteling, hoopte ik dat het me ook kon helpen. Het voertuig was echter nog niet halverwege de eerste razendsnelle afdaling, of ik was iedere gedachte aan iets anders dan ‘overleven’ kwijt. Ik krijste niet, ik kotste niet, ik deed mijn ogen dicht en hield me vast, wetende dat me eigenlijk niets kon gebeuren en dat de verschrikkingen binnen een minuut voorbij zouden zijn. Samen met tientallen anderen was ik in het tijdsbestek van 50 minuten in ganzenpas het huis van de kapitein doorgelopen. We hadden ons lijdzaam, maar uit vrije wil, als schaapachtig lachende schapen naar de slachtbank laten voeren. De daadwerkelijke rit over de achtbaan die daarop volgde, was kort, slechts drie minuten misschien, en de laatste halve minuut was het een belediging van de zwaartekracht, de peristaltische bewegingen en de doodsangst. Waarna opluchting ons deel was: we leefden nog.
Ik had ook toen naar Berlijn willen gaan, maar het storten en stijgen en hotsen en botsen was sterker en ik legde me erbij neer. Ik sloot als een echte fatalist mijn ogen, en zweeg. Dit is het dan, dacht ik. Dit is niet wat ik wil, ik wil dit nooit meer, maar nu is het is zoals het is. Nog drie bochten, nog twee, nog een, en dan de tewaterlating…
De rit over de achtbaan verdreef mij niet alleen uit het hier en nu, het was een belediging van het escapisme, en spotte met de kunst van het verheugen.

woensdag 13 oktober 2010

Stan, Giorgio en ik

Met het aantrekken van broek en schoenen, trek ik tegenwoordig een uitgesproken identiteit aan, volgens de doos en labels die erbij horen. Het zijn verhalen die me worden verkocht, maar de overeenkomst is opvallend:

"Giorgio is a man of principles. A man of integrity. A man who chose to do in life what he wanted: to make beautiful handmade shoes that are comfortable, fashionable, durable and that make a statement to the world. Wear these shoes with pride, with attitude and confidence."

"Stan lives by a serious code of values. DOWN TO EARTH a real mans man! His friends think he is cool. His mother thinks he is charming and secretaries find him appearing in their dreams. Above all Stan is loyal. His straight cut regular fit Blue Ridge jeans give him authority and confidence."

Stan, Giorgio en ik. Geen vrienden, maar een en dezelfde confidence man. Tenminste, als je gelooft dat je identiteit kunt kopen, en aan kunt trekken als het je zo uitkomt.

vrijdag 8 oktober 2010

donderdag 7 oktober 2010

L'importance c'est d'aimer

Gebeurt er nog wat in Utrecht? Volgens sommigen wel. Zo waren we gisteren te gast op een avond georganiseerd door het nog wat onduidelijke fenomeen De Cult Dealer Enzo, in de oksel van een brug. Met een groep van twintig mensen keken we naar L’importance c’est d’aimer van Andrzej Zulawski, een cultfilm uit 1975, ingeleid door een zoals gebruikelijk vocabulaire vlammende Peter Drehmanns.
De film was een gejaagd, paranoïde, dramatisch, ja bij tijd en wijle hysterisch Romy Schneider vehikel – die overigens alles wat mis was met deze film goed maakte. Als deze ongemakkelijke film vol getormenteerde, mislukkende, dolende zielen ergens over ging, dan was het niet 'L’importance c’est d’aimer', maar 'L’importance c’est de s’aimer'. Want noch de huisfilosoof met zijn delirium tremens, noch de fotograaf met zijn schulden, noch de homoseksuele acteur die dankzij een geweldsuitbarsting twee opportunistische dames van lichte zeden uit het gezelschap van zijn slachtoffer mee zijn bed in sleept, noch de pornoactrice met falende acteerambities, noch haar echtgenoot die haar de vrijheid laat, maar beseft daarmee zijn eigen vonnis getekend te hebben, leek van zichzelf te houden. Romy was adembenemend, in al haar destructiviteit en troosteloze, maar verpletterende schoonheid. Maar dat zij aan het einde van de film zegt te houden van de fotograaf die haar de hele tijd al najoeg, lijkt moeilijk te geloven. ‘Houden van’ mag dan belangrijk zijn, niemand lijkt er werkelijk toe in staat. Het einde is een nieuw begin, maar vooral het begin van een nieuwe illusie.

We hapten naar adem, en stapten na afloop de werf op. We spraken met een wiskundige filosoof die binnenkort promoveert op de logica van relaties, en hadden hem de film graag in formules zien verklaren, maar het was te laat.
Gelukkig zagen we onverwacht iets van schoonheid in onze stad, in het zacht dwingend voorbij spoelende grachtwater, en de weerspiegeling van de restaurantramen erin. Er werd geveegd, gedweild en schoongepoetst voor de volgende dag. Eindelijk was er tijd voor de koks om op de werven in alle rust een sigaret te roken en in stilte omhoog te kijken. De straten liepen leeg, het eerste geschreeuw van dronken voorbijgangers weerkaatste al tussen de gevels.

woensdag 6 oktober 2010

Uit de leeszaal (49)

‘Zo was het dus om niet mezelf te zijn. Dit was wie Pip was. Want, vergis je niet, ik hield de hele tijd mijn pruik op. Ik geloofde dat hij dit alles mogelijk maakte, en ik denk dat ik daar gelijk in had. De pruik en het feit dat ik niet huilde, zelfs terwijl ik verschrikkelijk graag wilde huilen en haar zeggen hoe ellendig ik me had gevoeld, haar wilde knijpen en haar laten zweren dat ze me nooit meer zou verlaten. Ik wilde dat ze me zou smeken om met mijn werk te stoppen en dan zou ik ermee stoppen. (…) Iedereen weet dat een mens blijft leven wanneer je haar geheel met verf bestrijkt zolang je maar niet haar voetzolen mee schildert. Er is niets meer dan iets kleins als dit voor nodig om iemand te doden. Ik had de pruik bijna dertig uur zonder onderbreking op, en terwijl ik stripte, kroelde en kreunde begon ik me verhit te voelen, oververhit. Tegen de middag liep het zweet langs mijn gezicht, maar de mannen bleven gewoon komen, het was een dag met een ongelofelijke omzet. (…) Pip legde me meteen in bed en leende zelfs een thermometer van haar collega boven. Maar ze stelde niet voor dat ik dat ik mijn pruik af zou doen, en in mijn koorts begreep ik wat dit betekende. (…) Ik deed hem niet meer op ’s ochtends, en Pip vroeg niet hoe ik me voelde; ze kon zien dat ik beter was. Ze bood niet aan me naar mijn werk te brengen, en we wisten allebei dat ze er niet zou zijn om me op te pikken.’
[Miranda July, ‘Iets dat niets nodig heeft’, in: Niemand hoort hier meer dan jij, p. 102-105.]

zondag 3 oktober 2010

vrijdag 1 oktober 2010

4.34 uur

Vannacht om 4.34 uur werden wij slechts bijgelicht door het koude, blauwe licht van de display van een draagbare cd-speler, en we luisterden naar Exorbitans. Of beter gezegd: naar een opname van het moeilijk grijpbare, maar intrigerende, lichtelijk vertraagde, taalwellustig lispelende stemgeluid van dichter Han van der Vegt. Deze nacht leek bij uitstek het moment te zijn om naar dit lange vers te luisteren: we waren wakker geworden en konden ook niet verder slapen, al was het nog veel te vroeg om op te staan. Ik was zelf bovendien gehuld in de koortsjas van een griep.
Onze situatie sloot wonderwel aan bij deze avontuurlijke reis door het heelal en de taal; Exorbitans is een verhaal, dat voortgedreven wordt door een absurde, maar ogenschijnlijk consequente logica. Ons werd, met gedetailleerd beschreven omtrekkende bewegingen, een zeer aannemelijk klinkende, volkomen fictieve wereld voorgeschoteld. Alleen de syntaxis vertoonde enige overeenkomst met de werkelijkheid zoals wij die kennen. Al luisterend raakten wij ieder gevoel voor tijd en plaats kwijt, maar de bezwerende woorden lieten ons bepaald niet onverschillig. Sterker nog: we hielden na een kwartier op met luisteren teneinde ons evenwicht niet te verliezen – ook al lagen wij nog altijd roerloos naast elkaar te luisteren in het halfduister.

Eenmaal weer omringd door nuchter daglicht, stelde ik vast dat Han van der Vegt voor mij op eenzame hoogte staat als dichter, omdat hij altijd het juiste woord lijkt te vinden, ook als hij het zelf moet verzinnen, en van taal een volkomen eigen wereld bouwt, als leven voor een andere planeet, die evengoed de onze zou kunnen zijn. En dan die stem, die ons vannacht even gevangen hield… Hij mag eruit zien als een goedgeklede opticien of een deskundige deeltjesversneller, als hij voordraagt klinkt het alsof een welbespraakt kelderspook zich tot ons richt, en vriendelijk maar precies als een chirurg de woorden uit het amorfe vlees van de Nederlandse taal snijdt. Hij sleept je mee de volkomen voor de hand liggende onbegrijpelijkheid in. Puur realisme, om 4.34 uur in ieder geval. Waarom is Han van der Vegt niet wereldberoemd in heel Nederland? Ik zou het u niet kunnen zeggen.

woensdag 29 september 2010

Laten bezinken

‘Je moet je indrukken laten bezinken,’ zei ze, in al haar wijsheid, en met gevoel voor mijn piepende en krakende gestel.
Ik vroeg me af of je dat doelbewust, actief handelend, zelf kunt doen, ‘laten bezinken’. Vandaag heb ik er in ieder geval de tijd voor, en de futloosheid om iets anders te ondernemen.
Ik kijk uit het raam, zie kinderen die blij zijn dat ze vanmiddag vrij zijn, en wacht alert op het bezinken. Is het al begonnen? Zo nu en dan zie ik een fragment van mijn belevenissen van de afgelopen tijd, voel ik wat ik eerder voelde deels opnieuw. Maar die flarden mogen eigenlijk geen naam hebben. Over mijn ervaringen nadenken doe ik eigenlijk ook nauwelijks. Ik lijk, kortom, weinig invloed op het bezinken te hebben.
Ik wacht dus maar en sta – als een fles waarin de droesem of het gist langzaam naar de bodem daalt. Niet gaan liggen, niet schudden, en straks: voorzichtig uitschenken. Alert blijven misschien, maar de zwaartekracht niet dwarszitten nu. De stukjes laten dwarrelen en dalen, met de verstrijkende tijd. Staan en laten gaan, de werkzame stoffen hun eigen werk laten doen. Laten – om over te houden wat van gewicht is.

maandag 27 september 2010

3 in 1

Zaterdagochtend: F. was 5 geworden.

Zaterdagavond: P. was 50 geworden. Han van der Vegt droeg voor.

Zondag: de laatste dag... Infernopolis.

vrijdag 24 september 2010

Meer dan het weer

Na het midden van de week volgde het midden van het land. Zo ongeveer. Vandaag was ik in De Bilt, en bezocht de bibliotheek van het KNMI, voor research waarover ik hier niet verder uit zal wijden. Alle officiële benamingen en functies ten spijt, in mijn kinderlijke voorstelling van zaken was het KNMI toch zoiets als de plek waar het weer wordt gemaakt, zoals de horlogereparateur waar ik iedere dag langsliep in Berlijn de tijd fabriceerde. Ik verheugde me er buitengewoon op, en had even het gevoel dat ik een magische plek betrad.
Twintig jaar geleden liep ik met hetzelfde gevoel bij het KNMI door de achterdeur binnen, omdat ik namens de firma Hokatex de handdoekrollen en ‘schoonlopers’ (deurmatten) kwam verversen. Nu was ik een officiële bezoeker, en net op tijd binnen voordat er een hevige regenbui losbarstte, waar de receptioniste en ik ademloos naar keken. Ik deed mijn uiterste best niets over het weer te zeggen, ook al mag het belang van het weer niet onderschat worden.
Natuurlijk was de bibliotheek overladen met zeer exacte, wetenschappelijke literatuur over de meteorologie en de meest uiteenlopende verschijnselen en omstandigheden in de atmosfeer. Maar het ware genoegen ervoer ik toch vooral op de momenten waarop een auteur zijn poëtisch talent de vrije loop liet in zinnen als: ‘Weather is what we experience’, ‘We are air conditioned’ of, filosofischer nog: ‘ We have trouble with space. In Western thought, space is empty and has to be occupied with matter. Time is empty and must be filled with activity.’
Soms was er een meteoroloog die, of al niet bewust, de verbeeldingskracht lieten spreken in de titel van een boek:

Bij vertrek werd ik, op de kleine, artistieke rotonde voor de deur, gepasseerd door een bestelwagen van de firma Initial/Hokatex. Alsof ik op exact hetzelfde punt was teruggekeerd, na talloze bewegingen door hoge en lage druk. Ik kon opnieuw beginnen.