dinsdag 30 november 2010

maandag 29 november 2010

THX1138

Misschien was het de vermoeidheid, maar ik zag in THX1138 van George Lucas gisteravond een weliswaar fantastisch vormgegeven, maar volslagen abstracte, onbegrijpelijke film. Toch droomde ik vannacht over de tunnels uit de film en ook bij vrieskoude lucht en dito daglicht van vandaag spoken de beelden nog door mijn hoofd. THX1138 uit 1970 was de eerste speelfilm van George Lucas, die niet lang daarna wereldberoemd zou worden met Star Wars. De film is nog altijd relatief onbekend, maar wat mij betreft science fiction cult die er zijn mag.



De mensen in de film zijn gedrogeerd en daardoor gehoorzaam aan de overheid. Stoppen met het gebruik van de verdovende pillen betekent: je onttrekken aan de orde, aan de geruststellende, maar compleet voorgeprogrammeerde wijsheid van ‘religieuze leider’ OMM910. Het betekent ook: je onttrekken aan een ‘mindlock’; je blootstellen aan echte emoties, met het risico van de totale paniek – die de kracht van een kleine kernexplosie kan hebben – en met als grootste gevaar de overtreding van het belangrijkste verbod: het verbod op liefde. Uit deze onderdrukkende, klinische, voorgeprogrammeerde wereld probeert THX1138 te ontsnappen. In wat ‘perverse exceptions’ worden genoemd (seks) en in die ‘ultimate perversion’ (liefde). En hoewel zijn liefde een noodlottige afloopt kent, slaagt THX1138 er uiteindelijk in een andere wereld te bereiken. Omdat het budget niet toereikend is om hem die wereld zonder liefde en gevoelens mee terug in de sleuren, en de achtervolging prompt stopt. Hij komt buiten, boven de grond… en ziet nog net de zon ondergaan.

Het is opvallend hoe vaak de ideale werelden in science fiction films eerder het tegendeel blijken te zijn, de utopie meestal ontmaskert wordt als een dystopie. Is dat een hogere vorm van realisme, of zegt het iets over een fundamentele angst voor het onbekende, of voor… de liefde?

vrijdag 26 november 2010

Something completely different


Ik was er gisteren AL en zag vooral het werk van Lydia Dekker.

woensdag 24 november 2010

Passende pelgrimage

We gingen onderweg om het graf van M. te bezoeken. Het was een mooie zondag, zo zonnig als de dag van haar begrafenis was. We liepen tussen de bomen door het zachte herfstlicht en beleefden een mooie tocht. We waren onderweg, en werden verrast door heftig gebrul in het bos, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorsprong, tot we oog in oog met Dinosauriërs stonden. En eenmaal middenin in het bos troffen we een zandverstuiving aan waar de kinderogen een prairie of een woestijn in zagen, een plek om altijd te blijven ook, zo mooi.

Eenmaal terug in de bebouwde wereld wandelden we langs een rusthuis voor oude en verwaarloosde paarden waarvan de houten naambordjes ook na hun overlijden, zorgvuldig werden bewaard, en evenveel liefde en zorg aan de poezen, konijnen en mussen werd besteed.

Vermoeid en begeleid door zacht kindergeklaag bereikten we uiteindelijk ons doel; de absurde plek die een begraafplaats in de belevingswereld van kinderen is – en dat prompt ook weer in de mijne werd. Toen we het eenmaal hadden gevonden, stonden we stil bij het graf, waarop veelkleurige plantjes bloeiden in afwachting van de steen. Eigenlijk viel er weinig te snappen van alle doelloosheid die daar verzameld was. Er zijn onbegrijpelijke dingen, en met de tijd worden ze meestal een feit. Maar je daar in alledaagse verwondering vragen bij stellen, blijft altijd goed. Het was in ieder geval een passende pelgrimage, in de geest van de begravene.

dinsdag 23 november 2010

maandag 22 november 2010

Man O’War

Ooit maakte ik me voorstellingen van hoe fijn het zou zijn om als nachtportier of zaalwachter te werken. Dat was in de tijd dat nietsdoen niet zozeer een levensbehoefte was als wel mijn tweede natuur. Maar dan toch. Vrijdag speelde ik een dag lang de rol van garderobemedewerker. Ook zoiets. Middenin dit nostalgische ideaal (voor een dag) besefte ik de ondraaglijke zwaarte ervan. We organiseerden een tweedaagse conferentie op de universiteit en iemand moest het doen. Het waren maar een man of dertig die hun jas kwamen afgeven, dus het grootste deel van de dag bestond uit wachten. Op de plaats… onrust. Het was zoiets als onderweg zijn in trein of vliegtuig; je zit stil en je wordt verplaatst, zonder dat je daar zelf invloed op hebt. In je groeit het verlangen naar aankomen. Ik ervaar dan vaak een gevecht met mijn zelfbeheersing, alsof mijn verlangen naar bewegen onderdrukt wordt. Ik zit stil en verspil energie tegelijk.
Ook vrijdag deed ik hoegenaamd niets – en was er naderhand doodmoe van. En tijdens al die met ledigheid gevulde uren tussen de zwijgende jassen las ik over de geschiedenis van de wind, over de zee en het Portugese oorlogsschip: ‘Part of it is the original polyp, now surrounded by a crowd of daughter buds, some of which are protective and sensory, some of which take in and digest food, some consist entirely of a trailing tentacle which may be up to fifty metres long, and a few are little sexual adults. These groups of specialists form the sense, digestive, feeding and sex organs of the creature’s body, but is very difficult to decide just where individuality lies.’ [Lyall Watson, Heaven’s breath, p. 89.]

donderdag 18 november 2010

Verwoording

Ik vertelde haar dat ik voor het eerst sinds maanden weer eens in mijn dagboek geschreven had. Dat dagboek lijkt soms overbodig geworden, omdat ik bijna alles met haar deel. Ze zei dat ze het jammer zou vinden als ze niet in de woorden terug te vinden zou zijn. Later. Daar. Hier vindt ze zich wel terug, in de zinnen met ‘we’, de persoonsvorm die inderdaad de duidelijkste verwoording is van ons samen-zijn.

Ons geluk verschilt wel degelijk van het geluk van anderen. Toch voel ik zelden de noodzaak het in woorden te vatten. Natuurlijk kunnen we er allebei over vertellen, maar vaak zijn het dan toch verhalen: waar we samen zijn geweest, wat we samen hebben gedaan, wat we allebei leuk vinden, waarop we ons samen verheugen. In wat zich aan het zicht onttrekt, in wat niemand iets aangaat, waarover we niet kunnen spreken, wat misschien ook nauwelijks te begrijpen is voor anderen, in wat ook mijn dagboek niet haalt, schuilt alles wat er eigenlijk echt toe doet.

Toch vind ik haar verlangen naar sporen in woorden mooi. Ze wil over de tong gaan – over de mijne dan. Want mijn dagboek vertoont nu inderdaad vooral de tekens van anderen, en van ellende die aan haar vooraf ging. Van ons geluk is niet zo heel veel te vinden, omdat ik het beleef, maar niet ook nog eens beschrijf. Dat is misschien geen keuze, maar zal de geschiedenis ook geen recht doen. Toch ga ik middenin die geschiedenis die mijn eigen leven is, nu niet ineens aan een zo volledig mogelijk verslag daarvan schrijven. Dat lijkt me ongezond. Sterker nog: ik aarzel tegenwoordig zelfs wanneer ik mijn dagboek tevoorschijn pak. Want wat is er dat ik niet met haar of met anderen delen kan? Heb ik nog geheimen? En zo ja, wat is daar eigenlijk mis mee? Laten we het hier maar op houden: wat je ook leest, er is altijd meer.

woensdag 17 november 2010

Han Warmelink, bedankt!

Op de opinie- & debatpagina van de Volkskrant van gisteren, reageerde docent Staatsrecht Han Warmelink uit Groningen vernietigend op een zaterdag in die krant verschenen oprisping van politicus buiten dienst Frits Bolkestein, over de vergelijking die Nexus-directeur Rob Riemen maakte tussen de opkomst van Geert Wilders en de opkomst van het fascisme. Ik lees de opinie- & debatpagina eigenlijk nooit. Toen zaterdag echter mijn oog viel op het stukje van Frits ‘gaat u maar rustig slapen’ Bolkestein en ik het met stijgende verbazing las, begon mijn bloed te koken. Zoveel gebrek aan zelfreflectie, zoveel blinde vlekken, dat kon toch op niets anders duiden dan dat het brein van Bolkestein langzaam maar zeker uit elkaar aan het vallen is.
Wat betekent het eigenlijk voor ‘opinie & debat’ als niemand in je omgeving tegen je zegt dat het er toch sterk op lijkt dat je dementeert, en je desondanks dus, vanwege je ooit vergaarde status, met je rechtse hobby deel mag blijven nemen aan een maatschappelijke discussie?
Ik wist dat ook een zekere status nodig zou zijn om Bolkestein in de krant weerwoord te mogen geven, en zinde op het verzamelen van geestverwanten om een intellectuele interventiemacht te vormen, en een kleine, maar precieze incisie in deze etterende wond uit te voeren. Gelukkig was er gisteren het artikel van Han Warmelink, die Bolkestein daarin even duidelijk zijn plek wijst. Waarvoor dank. Speak now, or forever hold your tongue.

dinsdag 16 november 2010

zaterdag 13 november 2010

Ironisch Ostpaket

Naast de tijdelijke locatie van het Buchstabenmuseum (nog altijd het winkelcentrum aan de Karl Liebknechtstraße 13), bevindt zich de Ostpaket-winkel, een soort conceptstore met Oostblokproducten, die zowel nostalgische types, historisch geïnteresseerden als een ironisch-artistieke elite een genoeglijk kwartiertje kan bezorgen met bijna vergeten cosmetica, oerproducten uit het huishouden en voeding in blik zoals die destijds in Oost Berlijn voor de val van de muur verkrijgbaar waren (voor de mensen die Goodbye Lenin hebben gezien: denk aan de ‘Spreewaldgurken’). Het is een verwarrende kruising tussen een kleine, nogal gedateerde buurtsuper van een winkelier op leeftijd en een eetbare, draagbare verzameling van alledaagse producten uit een andere tijd en een andere wereld.
Ik kocht er het ogenschijnlijk zeer politiek correcte bordspel Bau auf!, waarin het niet zozeer om winnaars en verliezers lijkt te gaan, maar om een zo constructief mogelijke samenwerking tussen bouwvakkers, elektriciens en andere arbeiders, met als trofee een bierflesopener.

Met Bau auf! dacht ik een authentiek spel te hebben gekocht, maar na het nog eens rustig nalezen van de verpakking (‘HausBau Ost in nur 60 Minuten’) en de spelregels (‘Wer die höchste Gesamtpunktzahl erzielt hat, ist der Baulöwe des real-abwesenden Sozialismus’) weet ik dat niet zo zeker meer. Ironie of reconstructie? In de herhaling wisselt de geschiedenis soms van gedaante.

vrijdag 12 november 2010

donderdag 11 november 2010

Placebo's

Uit de kantlijn van de krant scheurde ik vorige week een advertentie van het Behringinstituut voor medisch onderzoek. Daarin werd een oproep gedaan voor het indienen van ‘placebo’s voor kunst’, ‘voor een onderzoek naar de effecten van kunst op de volksgezondheid’. Gezien het huidige, zieke politieke klimaat in Nederland, leek me medisch onderzoek zeer op zijn plaats, maar dit verontrustte me toch. De website van het instituut stelde me enigszins gerust:

“De relatie tussen kunst en gezondheidszorg en de invloed en effecten van kunst op de gezondheid zijn regelmatig onderzocht. Veel onderzoeksresultaten indiceren positieve resultaten bij de behandeling van patiënten en geven aan dat kunst invloed heeft op het verminderen van medicijngebruik, verkorten van de verblijfsduur bij ziekenhuisopnames, verbeteren van werkomstandigheden, bevorderen van dokter-patiëntrelatie en het verbeteren van de mentale gezondheid. Uit recent onderzoek in Engeland onder 12.000 respondenten blijkt bovendien dat naarmate mensen meer betrokken zijn bij kunst ze over het algemeen ook aangeven over een bovengemiddeld goede gezondheid te beschikken.”

In eerste instantie vroeg ik me nog af of ze niet beter op zoek konden gaan naar placebo’s voor politici. Maar die hebben we eigenlijk al, en dat is natuurlijk een ander probleem. Na de flauwe grap bleef echter de vraag – een vraag die mij nu al een hele week in de greep houdt:

Wat zijn dat in godsnaam, ‘placebo’s voor kunst’?

Kunstenaars, kunstliefhebbers, kunstkenners en amateurs mogen ze indienen bij het Behringinstituut, in casu ‘mevrouw Andersom’. Verderop op de website vond ik een soort definitie, die het raadsel eigenlijk alleen maar vergrootte:

“The placebo for Art therefore has to simulate art: it looks, sounds, feels, or in any other way manifests itself as art but it actually is not art. The placebo is a fake replacement, which is the fundamental non-sequitur in our proposition. It's obvious that the request from Behring Institute for proposals can be considered as the first step in determining what placebos for art might be.”

Dat is een citaat uit de antwoorden op veelgestelde vragen over het onderzoek, waarin ook een beknopte beschrijving van het experiment te lezen is. Daaruit blijkt dat de placebo’s aangeboden worden aan een controlegroep voor de groep waarmee het feitelijke effect van kunst op de gezondheid wordt onderzocht.
Het Behringinstituut wekt de indruk een waardevolle bijdrage aan de wetenschap en de samenleving te bieden. Maar bestaat het instituut ook echt? Ik vertrouw het niet, ik slaap slecht – zolang ik geen antwoord heb op de enige vraag die er echt toe doet.

woensdag 10 november 2010

Nostalgisch alfabet

Op dezelfde dag – regendag museumdag – gingen we in de nieuwe reeks ‘onopvallende musea’ op zoek naar nog zo’n bijzonder exemplaar: het Buchstabenmuseum. Het was ons aangeraden door Caroline Koch, die we de avond ervoor in Neukölln hadden opgezocht, die zelf een aantal lichtgevende letters van een gesloopt warenhuis in huis had staan en als lampen gebruikte. Niet voor niets, want Caroline maakt zelf ook kunst met licht:

Links en rechts tegen de muren en het plafond van haar atelier zag ik andere letters geplakt, ogenschijnlijk zonder duidelijke reden. Misschien houdt ze gewoon van de letters, net als ik. Ik lees bijna alles dat van letters gemaakt is, zeker op straat. Ik houd van de eenvoud van het alfabet, waarmee desondanks zoveel te maken en op te roepen is.

Het Buchstabenmuseum bevindt zich, naar verluidt tijdelijk, in een winkelcentrum aan de Karl Liebknecht Straße dat nog volop de DDR sfeer ademt, ook twintig jaar na de val van de muur. We konden het maar met moeite vinden, en aangezien het slechts twee uurtjes per dag geopend is, troffen we het prompt gesloten aan. Door de glazen wanden van de winkelruimte die nu plaats biedt aan het museum, kregen we echter wel zicht op een opvallende verzameling neonletters en andere gevelletters, waarvan niet alleen de oorspronkelijke namen te reconstrueren zouden zijn, maar ook nieuwe woorden konden worden samengesteld.

De medewerkers van het museum verzamelen, restaureren, documenteren en schrijven de geschiedenis van de Buchstaben; van de technieken waarmee ze zijn geproduceerd en van de winkels en warenhuizen waarvoor ze ooit aan de gevels hingen, in Berlijn en de wereld daaromheen. Mooi is alleen al de gedachte dat je daar de H van het oude Berlin Hauptbahnhof ineens kunt aanraken (alsof er een ster gevallen is), of de K van Kunst van Koch.

Het Buchtstabenmuseum is een Geheimtipp. De pretentie is er niet van de lucht:

“Durch das systematische Bewahren und Dokumentieren dieser historischen Zeichen wird das Buchstabenmuseum gleichermaßen zum Sehnsuchtsort vergangener Epochen und zum Labor für aktuelle Diskussionen, z.B. zu den Themen Sprache, Typografie, Reklame und Stadgeschichte.”

Daarom is het des te leuker om er nu nog naar toe te gaan, voordat het te laat is: Karl Liebknechtstraße 13, 1e verdieping. Geopend tussen 13.00-15.00 uur…

vrijdag 5 november 2010

Dingpfleger

In een portiek aan de Oranienstraße hangt het bordje van het Museum der Dinge. Gevestigd op nummer 25, tweehoog en niet te vinden als je gewoon de straat door loopt en niet van het bestaan op de hoogte bent. Dat past, bedenk ik me nu, eigenlijk heel goed bij het wezen van dit museum. Het heeft natuurlijk een officiële, serieuze en verantwoorde doelstelling:

‘Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge sammelt die von der industriellen Massen- und Warenproduktion geprägte Sachkultur des 20. und 21. Jahrhunderts. (…) Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge steht als autonome Organisation bewusst in dieser Werkbund-Tradition und sieht Seine Aufgabe gleichermaßen in deren materieller Bewahrung und wissenschaftlicher Dokumentation wie in ihrer zeitgenössischen Interpretation und Reflexion.’

Maar wat het vooral doet is op een prachtige manier tonen van allerlei gebruiksvoorwerpen van Duitse makelei die een ‘dagelijks’ karakter hebben, of hadden. Variërend van design tot ontwerpen voor massaproductie. Het museum vraagt vooral aandacht voor de gewone, vaak onopvallende, soms onooglijke dingen. Die zijn, eenmaal tentoongesteld in een museum of mooi uitgelicht gefotografeerd, ineens een stuk minder gewoon, zeg maar: bijzonder. En dat is goed. Het alledaagse en functionele bezit vaak een schoonheid die je eenvoudig over het hoofd kunt zien.


Eenmaal aanbeland op de 2e etage, troffen we een open deur, en een afgesloten kassa. Ook de kassa was ogenschijnlijk een van de vele dingen in het museum. We wachtten en wachtten en wachtten bij de ingang tevens giftshop, maar duidelijk tevergeefs, en besloten het museum dan maar gewoon te gaan bezoeken. Ook binnen kwamen we niemand meer tegen. Het Museum der Dinge deed zijn naam eer aan.

Na het zien van al die duizenden voorwerpen, werd ik besprongen door een verzamelaarswaan, het psychotische visioen van compleetheid, en ik verloor mezelf bijna in het bedenken van alle dingen die er niet waren in het museum, en hoeveel ruimte je nodig zou hebben om alle unieke dingen die er überhaupt zijn, bij elkaar te brengen in een museum. Gelukkig waren de mensen die er werken wat verstandiger, en hadden die duidelijke keuze gemaakt voor de dingen zoals gemaakt door de ontwerpers verbonden aan het Deutsche Werkverbund.

Bij vertrek nam ik van naast de nog altijd onbemande kassa een foldertje mee en las dat je ‘Dingpfleger’ kon worden van het museum:

‘Übernehmen Sie durch die Zahlung eines bestimmten Spendenbetrags ein Jahr lang die symbolische Pflege fur dieses Ding (…) Als Dingpfleger werden Sie namentlich auf unserer Internetsite und im Museum genannt, erhalten freien Eintritt in das Museum…’.

Dat klonk me op een verwarrende manier zowel poëtisch als ook politiek correct in de oren in het huidige, moeizaam scharnierende tijdsgewricht: modern mecenaat, door het adopteren van een ding, van materie. Al was het maar om naderhand te betalen voor ons bezoek. Heel even overwoog ik de objecten die mijn ‘symbolische’ zorg zouden kunnen verdienen (de hamer en de sikkel misschien… ‘Pflegtschaft frei!’), maar ik besloot toch er vanaf te zien.

donderdag 4 november 2010

maandag 1 november 2010

Raffinage

Ik merkte dat mijn mond soms open hing, alsof ik een staat van verbazing verkeerde. Ontspanning, in dit geval van de kaakspieren, dat zou je ook kunnen zeggen. Ik keek en keek en keek en luisterde, voelde, las stukken tekst, zinnen, flarden van zo ongeveer alles wat vast en vooral los zat, vaak hardop. Ik ging, kortom, volledig op in de beleving ‘met open zinnen’, die dagen in Berlijn. Ik werd mijn ervaring, en wat er aan Zelf in mij was, verdween door de achterdeur. Ik zoog mij werkelijk vol met ‘geest’ – tot een punt dat ik werkelijk niets meer kon opnemen.
Het was onze laatste dag en we stonden middenin een groot warenhuis aan de Alexanderplatz. Ik kon eenvoudigweg niet meer, was plotsklaps heel erg moe. Op dat moment moet er een ander proces begonnen zijn. Ik vertrok al terug naar huis, op weg naar het wolvenhol, ook al zouden we in werkelijkheid nog aangename uren doorbrengen voor onze daadwerkelijke terugreis met de nachttrein.
Dat is nu twee weken geleden, maar het proces dat in de Alexa begon, is nog altijd gaande. Steeds weer duiken er beelden en ideeën op, soms gemanipuleerd door het geheugen, de verbeelding, of de vermenging met ervaringen sindsdien. Ik kan vertellen, ik kan foto’s laten zien en schrijven, maar dat is niet zo eenvoudig als het klinkt. Het is alsof er in die dagen een sedimenteringsproces heeft plaatsgevonden, alsof zich laag voor laag voor laag organisch materiaal opgestapeld heeft, en onder steeds groter gewicht samengeperst is tot een fossiele vorm van inspiratie, tot aardolie voor de geest. Ik ben nu volop bezig met een raffinageproces, een proces waarop ik echter nauwelijks grip heb. U merkt het wel.