zondag 31 januari 2010

Eerste maandag van de maand

Muziek waarmee ik graag aan de dag begin, of zelfs: aan de maand. De sirene van de eerste maandag van de maand is een man: Andrew Bird.



'So they took me to the hospital, they put my body through a scan
What they saw there would impress them all for inside me grows a man
Who speaks with perfect diction as he orders my eviction
As he acts with more conviction than I, I, I'

zaterdag 30 januari 2010

Ik ben, denk ik

Van A naar B, naar C, D en E loop ik nogal veel de laatste weken, omdat ik op het moment niet fietsen mag en veel bewegen moet. Ik ga van bushaltes naar bestemmingen en bezigheden, en zoek eenmaal daar aangekomen ook regelmatig naar beweegredenen. Tijdens mijn wandelingetjes ontwikkelen zich dan gedachten met de lengte van een aforisme, zij het zelden met de stilistische kwaliteit van dien. Ik werp nulhypothesen over mijzelf en anderen op, ontwikkel voorstellen voor een nieuwe identiteit, en check als het ware mijn status. Permanent, en zodra ik lopen ga. Hoe gaat het? Wat voel ik? Wat vind ik? Wat ga ik doen? Is er nog pijn, ergens? Steeds opnieuw vind ik mezelf weer even uit, misschien wel net zolang tot er herhaling optreedt, ik constanten zie, of op herhaalbaarheid stuit. Wetenschap van de wandelaar. Toch weet ik dat weten pas een begin is – of juist het einde. In de tussentijd ben ik, denk ik – in alle tegenvoetigheid.

vrijdag 29 januari 2010

Hippodroomhaiku


Laat hippodromen
– een zet voorwaarts, een opzij –
maar tot mij komen

donderdag 28 januari 2010

Verkeersbordenpoëzie

Let op!
Situatie gewijzigd


Ernstige verkeershinder
in verband met werkzaamheden

De eenden niet voeren
vanwege de rattenplaag

Spelende kinderen
Stapvoets rijden

woensdag 27 januari 2010

dinsdag 26 januari 2010

Uit de leeszaal (31)

'26 januari
Doornroosje,
Ik ben vandaag toch niet verdergegaan. Mijn benen deden te veel pijn.
Ik dacht: laat ik maar weer eens gaan nadenken over liefde en dood.
Ik ging onder een boom zitten en dacht daar enkele uren over na.
Het is niet koud vandaag.
Ik dacht: ik heb haar niets te zeggen, helemaal niets…
Ik stelde me voor dat ik je wakker kus en dat jij overeind gaat zitten en zegt: ‘En?’
Ik weet niets te bedenken.
Ik neem je mee naar mijn koninkrijk. Af en toe kus ik je en elke keer opnieuw vraag je me: ‘En?’
Ik weet nooit iets te zeggen.
Wat wil je horen? Dat je lief bent? Dat ik van je houd?
Maar ik weet niet of je lief bent en of ik van je houd.
Dat de zon schijnt, de lijsters zingen, de hars geurt, de appels in grote hoeveelheden worden aangevoerd en van uitzonderlijke kwaliteit zijn dit jaar, de rivieren naar het zuiden stromen, de wind verkoeling verschaft en je haar ruikt naar iets wat ik niet kan thuisbrengen, geen seringen, geen jasmijn?
Dat allemaal kan ik niet zeggen.
Weet wel wie je wakker kust: de beroemde prins met de mond vol tanden. Onder ogen komen: in niets ben ik zo slecht als dat.
Brieven schrijven kan ik, antwoorden schuldig blijven, en onderweg zijn. Onderweg zijn, dát kan ik goed.
P.'
[Toon Tellegen, Brieven aan Doornroosje, p. 30.]

zaterdag 23 januari 2010

De fotograaf, ondertussen

Het was aangekondigd als een lezing, maar het was meer een hoogwaardige dia-avond, voor een zaal met fotografen. Hij las ook niks. Wij ook niet; het was meekijken, kijken en daarna, buiten, anders om ons heen kijken. Foto’s van Hans Wilschut uit Lagos, Dubai, Shanghai, Istanbul, Rotterdam en nog veel meer, met commentaar van de maker. Industrie in keihard kunstlicht, havens en bouwplaatsen, snelwegen en het uitzicht uit hotelkamers. Structuren, patronen, lijnen. Gebouwen die na kraken townships zijn geworden, gebouwen als bewoonde rotsen, gebouwen die van een pijnlijk verleden getuigen, of van een waardeloze toekomst, gebouwen die spiegelend wegvallen in wat voor en achter ze staat – gebouwen, hoe dan ook, die spreken.
Terwijl we naar zijn werk keken, en luisterden naar zijn droogkomische verhalen over eindeloos wachten op vergunningen en bureaucratische toestanden, over fixers en assistenten, over benarde posities op daken en snelwegen en het gehannes met zijn technische camera (wel honderd keer genoemd), dacht ik aan de andere foto’s die hij ondertussen nog maakt. Hij liet het werk zien dat hij tentoonstelde en verkocht en zei: ‘ik ga nooit ergens heen zonder reden’. Maar hij maakt ook foto’s van de mensen die hij ondertussen ontmoet, van de ruimtes waar hij toevallig terecht komt, van details onderweg. Daarvan zie je ook wat terug op de blog die hij bijhoudt. En die heeft precies de verteltoon waarmee wij ons gisteren twee uur hebben vermaakt. Ook fijn, ondertussen.

donderdag 21 januari 2010

Naar huis schrijven

Aan het einde van de dag, als er geen bezoek meer is, als de telefoons en mailprogramma’s zwijgen, als ik geen letter meer kan lezen, als de kinderen van mijn bovenburen niet meer rennen en lachen maar slapen, als de televisies, het vuurwerk en de muziek stil blijven, zie ik mezelf weer terug. Dan sta ik stil bij wat ik, geloof ik, nog steeds het liefste wil: ergens anders zijn – om van daar weer terug naar hier te kunnen schrijven. Over wat ik gezien heb en gehoord; om te vertellen en daarmee te begrijpen wat ik heb meegemaakt; om te delen wat ik voel, en waar ik naar verlang, of naar wie. Het liefste van alles wil ik naar huis schrijven.

woensdag 20 januari 2010

De drempel van de droom

Vlak voordat ik wegloop, het diepe duister in, zwik ik soms nog even van het trottoir van de dag. Ik ontwaak dan met een stuip en fluister soms mijn eerste droomflarden. Eigenlijk was ik dan nog in gesprek misschien, officieel nog niet in slaap. Maar toch. De eerste droom, waaruit ik dan wakker geschoten ben, heeft vaak nog een verband met de dag die eraan vooraf ging, of waarover we spraken. Het is dan alsof de werkelijkheid langzaam maar zeker uit elkaar aan het vallen is, als een vergeten pak kranten in de regen. Maar juist doordat het verband niet langer meer logisch is, geen alledaags verhaal, krijgt hij betekenis; de droom geeft iets prijs van de onderstroom.
Soms droom ik dat ik van een berg stort, maar dat ik tijdens die niet te stuiten vrije val in het ravijn ergens in de lucht nog sturen kan, over de toppen van de bomen kan rennen, versnellen zelfs, om de plek te bepalen waar ik zacht kan neerkomen, of tenminste niet al mijn botten breek. Dat ik daarover beslissen kan, alsof vallen een vaardigheid is.
Ik word nog steeds wakker. Of ik sta nog steeds op de drempel van de droom.

maandag 18 januari 2010

Mist

Ik keek uit het raam en zag de mist. Ik wilde naar buiten, naar de mist toe. Ik wilde er middenin staan, hem aanraken, iets in hem begrijpen, en ik ging lopen. Maar ik vond de mist niet, zelfs niet in tranen van mijn wimpers, als ik mijn ogen dichtkneep. Hij bleef als een onduidelijke horizon bestaan, zoals het geluk misschien. Je kunt hem alleen zien, en dat stelde me gerust.

zondag 17 januari 2010

Bibliotheekpoëzie

Monografieën
Nieuwe aanwinsten
Annalen
Tijdschriften
Archief

vrijdag 15 januari 2010

Uit de leeszaal (30)

‘De leugenachtigheid van het geheugen is ons onaangenaam, omdat we het liefst als een mens uit één stuk door het leven willen gaan. We willen niet voor onverklaarbare leegtes in het verleden staan die ons de regie over onze geschiedenis uit handen zouden kunnen nemen. In de geest van de schrijver worden al die vluchtige elementen op een hoger plan bijeengedreven en in de taal – zijn taal – gefixeerd.
De niet-schrijvende buitenwereld ziet het vanuit een ander verschiet. De personages uit Voskuils autobiografische kantoor-epos hebben verklaard dat de schrijver de ‘feiten’ ernstig geweld heeft aangedaan; zij bleken een geheel andere lezing van de gebeurtenissen te hebben. Wie had ook anders verwacht.
Wie is er hier de bedrogene? De lezer? Nee, die niet, want die weet van niks en heeft genoten van de ‘werkelijkheid’ van Het Bureau. Dat het boek op grond van de mededelingen van zijn niet-fictieve personages uiteindelijk fictie bleek te zijn, doet niet ter zake omdat de lezer het van meet af aan al als zodanig heeft gelezen: werkelijkheid die leest als een roman. De schrijver is de bedrogene. Hij is door zijn geheugen om de tuin geleid, al waren het alleen zijn personages die daar bezwaar tegen maakten.
Marcel Proust heeft ongeveer evenveel woorden als Voskuil nodig gehad om zijn verloren tijd terug te vinden. (…) De schrijver heeft er van afgezien te willen nagaan hoe de raderen van het bestaan ooit precies in elkaar hebben gezeten, de machinerie interesseert hem niet zoveel, want de tijd die hij zoekt is niet in de grote, dramatische momenten te vinden, maar in de kleine, onnadrukkelijke, die zich altijd onverwacht aandienen, bijvoorbeeld wanneer je een naderhand beroemd geworden koekje in de thee doopt. ‘La vie enfin découverte et éclaircie, al seule vie par conséquent réellement vécue, c’est la litterature [...]’ staat ergens in Le temps retrouvé.
Het leven toont zich pas in de literatuur.’
[Allard Schröder, ‘De voorgevormde blik’ in: Nieuwe tijden, p. 75-77]

donderdag 14 januari 2010

woensdag 13 januari 2010

Bijsluiterpoëzie

Direct voor het slapen
innemen met een half glas water
Dit middel wordt gebruikt om rustig te zijn
voor bepaalde handelingen en onderzoeken
In een rustige fase van de ziekte
is gebruik geen probleem

Bij gebruik als middel tegen angst en spanning:
na twee maanden kan verslaving optreden
Pas ook op bij andere activiteiten waarbij opletten belangrijk is
zoals het bedienen van machines en werken op hoogte
Ook zonder dat het te merken is,
kan het reactievermogen tot drie dagen na inname verminderd zijn
Neem een vergeten dosering niet meer in,
als er nog minder dan zeven uur te slapen is
omdat er dan meer kans is op vallen en slaperigheid overdag
Neem geen dubbele hoeveelheden
Neem geen dubbele hoeveelheden
Soms betekent: bij tien van de honderd mensen die dit middel gebruiken

Soms: grotere kans op vallen, tijdelijk geheugenverlies en daardoor vreemd gedrag

Voor een goede nachtrust is het volgende belangrijk:
blijf overdag wakker

dinsdag 12 januari 2010

Visioen van vier

Voor een getallenatheïst is het uitzonderlijk om van cijfers te dromen. Toch werd ik vrijdagnacht wakker uit een slaapstuip met de getallen 3, 4 en 5 in mijn hoofd, en van die drie het sterkste de 4. Een paar uur later zat ik bij mijn lijfarts, die bij de analyse van mijn aanhoudende rugklachten onder andere naar het L-4 gewricht wees.
Parallellen, lijnen, verbindingen, samenlopen van omstandigheden, noem het wat je wilt en noem me wat je wilt. Het achterneefje van Carducci, een Vata (volgens de ayurvedische geneeskundige typologie) of een hond (in de Chinese astrologie). Ik zoek naar vergelijkingen, speur in de metaforen, de gelijkenissen die voor sommige mensen een overtuiging zijn. Voor mij was iedere levensbeschouwing tot nu toe een gelegenheidsmetafoor, maar de prijs die ik betaal voor genezing is misschien wel die van mijn geloof. Ik wil begrijpen wat er aan de hand is, en ga daar ver in, misschien wel tot aan de overtuiging. Ik zit geregeld op handen en voeten in de woonkamer mijn Chinese astrologietypering na te doen, zeg minutenlang ie-oe ie-oe ie-oe en giet wonderolie door mijn toetje – die tot mijn verrassing werkelijk blijkt te bestaan. Ik wil gewoon alles doen om verlost te worden van de pijn op L-4 en omstreken. En ondertussen vul ik mezelf met de onrustige ballast van al die parallelle werelden, terwijl rust waarschijnlijk de enige echte geneeskracht is. Ik weet het wel.

zondag 10 januari 2010

zaterdag 9 januari 2010

Het achterneefje van Carducci

Ik spiegel mij soms aan andere schrijvers, aan hun werk of aan feiten uit hun leven, op zoek naar herkenning. Het kunnen heel goed schrijvers van andere tijden en plaatsen zijn, waarvan ik dan bovendien heel weinig weet of gelezen heb. Het gaat dan niet om blinde bewondering, niet om de zucht naar een levensverhaal, en ook niet om grootheidswaan door de vergelijking. Het is vaak een onderzoek naar een voorgevoel, bij een opvallende samenloop van omstandigheden. Over Svevo en Sebald schreef ik al eerder, en ik hoop nog steeds dat hun noodlot mij voorlopig bespaard blijft. Nadat ik gisteren een bezoek bracht aan mijn lijfarts, verscheen een gipsen buste voor mijn geestesoog, want iets anders is Carducci voor mij niet. Giosuè Carducci (1835-1907) was een dichter, en de eerste Italiaanse winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur (in 1906).
In 1999 bezocht ik zijn huis in Bologna, dat nu een museum is. Dat was twee dagen nadat ik, tijdens een prachtige tocht door de Italiaanse Po delta, bij het instappen in een Fiat Uno tussenwervelruimte gaf aan wat later een hernia bleek te zijn. Ik werd daarna gekweld door hevige pijnen, kon niet fatsoenlijk lopen, laat staan op een stoel blijven zitten. Een kuierende rondleiding door een schrijversmuseum leek mij toen wel een passende, minimale onderneming – en eigenlijk wilde ik er alleen naar toe omdat ik zes jaar eerder in een studentenflat gewoond had die ‘Carducci’ heette. Onder leiding van een gids liepen we door verschillende vertrekken naar zijn werkkamer en stonden ook even stil bij de kapstok waarvan nog een hoofddeksel en een wandelstok van de dichter hingen. De gids vertelde dat Carducci, vooral in de laatste jaren van zijn leven, aan hevige rugpijnen geleden had. Ik voelde een schijnverwantschap door mijn zenuwbanen schieten; het was alsof ik vanaf dat moment zijn gedichten goed moest vinden, of dat er bij Carducci een sleutel verborgen moest liggen voor het begrijpen van mijn eigen bestaan. Maar ik deed er niets mee en tot op de dag van vandaag heb ik nog geen enkel gedicht van hem gelezen. Misschien is de tijd er nu rijp voor. Tien jaar later, 113 jaar na zijn dood, gisteren, stelde mijn lijfarts in ieder geval een identieke diagnose: ischias. Niet dat het er iets toe doet, maar misschien ook wel. Vandaag ben ik het achterneefje van Carducci.

vrijdag 8 januari 2010

Uit de leeszaal (29)

‘Mensen hebben donkerrode drijfveren. Daar kunnen ze niks aan doen en toch nemen ze er geen genoegen mee. Ze weten bitter weinig over hun drijfveren, maar ze willen die door middel van woorden een aanschijn geven. Ze bouwen optrekjes met woorden, ze beveiligen zich, en daar zijn ze een groot deel van de dag mee bezig. Ze strooien met woorden, ze bedekken, ze proberen letterlijk iets onder woorden te brengen, ze verwoorden, ze denken een redelijke verklaring gevonden te hebben.
Men verhaalt dat het Engelse woord ‘man’ afgeleid is van ‘mana’, in het Sanskriet het woord voor denkvermogen of daaromtrent. De mens zou zo’n denkvermogen zijn.
Ik heb wel meer horen zeggen dat mensen redelijke wezens zijn. Maar als je goed oplet zie je dat de rede zich meestal ondergeschikt heeft gemaakt aan iets anders, de rede heeft meestal dienst. Wie werkelijk de touwtjes in handen heeft blijft een raadsel.’

[Armando, ‘De kleine verschijnselen’ in: Berlijn, p. 237]

woensdag 6 januari 2010

maandag 4 januari 2010

Het pantser van au

2010 wordt het jaar van Alice in Wonderland. Om meerdere redenen. Redenen die hier niet ter zake doen - of nog niet. Maar toch. Dit wil ik er wel over zeggen.
Omdat ik de afgelopen weken regelmatig geschaduwd werd door pijnen en pijntjes, besloot ik me wat in mijn achtervolger te verdiepen. Hij was een permanente aanwezigheid, een zeurend kind, een verraderlijke tocht, een te hard tikkende klok, die mijn stemming bepaalde en grote invloed had op wat ik zag, wat ik voelde en wat ik dacht. En ik ontdekte wat ik al had kunnen weten; de enige schaduw die permanent aanwezig is, is je eigen schaduw.
De pijn leek soms terug te voeren te voeren tot anderen en de drukte die ik me om hen maakte. Ik begreep echter dat het vooral mijn voorstelling van zaken was die me kwelde – wat nu eenmaal mijn beroep is, maar me aan de schaduwkant dus parten speelt. Toch resulteerde het niet in pijn in de projectieruimte (het hoofd), maar in de schouders die het hoofd droegen, en vervolgens in de rug waarop de schouders horen te rusten. En de pijn wekte het grote verlangen naar isolement op. Soms zoveel dat ik, terwijl ik al in bed lag, niet meer wilde opstaan om er iets over op te schrijven.
De pijn ging onder mijn huid zitten, als de inkt van een tatoeage, met het gewicht van een wreed gedicht. Soms leverde het verhalen op, tot de verbeelding sprekende fantasie, transformaties van de bestaande dingen die iets openbaren, maar soms ook slechts het brandmerk van een zelfkastijdend, rusteloos bestaan. En ik had het volledig met eigen hand vervaardigd, mijn weelderig gekleurd pantser van au.

Dan schuilt er ineens een beetje troost in de wetenschap dat de steeds terugkerende aanvallen van migraine de schrijver Lewis Carroll een vervormende werkelijkheidservaring gaven, die de buitengewone belevenissen van Alice in Wonderland tot een begrijpelijke realiteit hebben gemaakt. Dat heeft in de medische wetenschap zelfs een officiële benaming gekregen: het Alice in Wonderland Syndroom.

zondag 3 januari 2010