zondag 28 februari 2010

Eén lichaam

Gisteravond verdwenen we in De Melkweg, in de ritmische roes die Jaga Jazzist heet. Jaga Jazzist is een Noorse groep van negen fantastische muzikanten die allemaal nog in andere bands spelen, soms familie van elkaar zijn, sterke individuen die bijna allemaal ook meer dan een instrument spelen. Jazz, techno, minimal music, rock, filmmuziek – er komt van alles voorbij in de sound van Jaga.

De muzikanten spelen van alles solo, tegelijkertijd en door elkaar heen, maar heel vaak wonderlijk mooi synchroon; eigenlijk is de groep één groot, negenkoppig, lief monster, een energiek en opwindend lichaam. Een lichaam dat waanzinnig intense, stuwende en neurotische ritmes produceert; een schetterende, soms dreunende, soms fluwelen Wall of Sound optrekt met gitaren, contrabas, vintage synthesizers, xylofoons en een kopersectie die je hart en longen laat bibberen en tegelijkertijd ingewikkelde, maar toch prachtig nafluitbare melodieën diep in je brein plant. Een lichaam ook dat teder en lichtvoetig is, kan plagen en kietelen, dat langzaam en geduldig kan zijn. Een lichaam dat blij was, met zichzelf en met het publiek, dat ermee danste en erin opging. We werden met zijn allen één lichaam en hielden niet op met glimlachen.

zaterdag 27 februari 2010

Wegwijzer

Ze bestaan nog: automobilisten zonder navigatiesysteem of duizend stratenboek. Soms met een vertwijfelde, ja haast radeloze blik in hun ogen naarmate ze verder van hun doel afgedwaald zijn – en de bewegwijzering dus ingewikkelder wordt. Vaker kom je gespannen voorbijgangers op weg naar een afspraak tegen, met een vaag printje van een routebeschrijving in hun handen. Mensen die de weg vragen klampen iemand aan die eruit ziet alsof hij het antwoord op hun vraag weet.

Ik heb horen vertellen over iemand aan wie altijd de weg wordt gevraagd, waar hij ook over straat loopt, zelfs op vakantie. Ik heb hem nog maar een keer gezien, binnenkort zal ik hem toch eens nader bestuderen, dan hoop ik te ontdekken wat hem nou precies onderscheidt. Het gebeurt namelijk niet iedereen. Ik heb wel zo mijn vermoedens. Mij overkomt het alleen op bepaalde dagen, al kan ik dat vaak pas achteraf vaststellen.
Gisteren was zo’n dag. Het was vrijdag, mijn favoriete dag van de week. Dat is een feit. Ik vermoed dat het van doen had met een zekere openheid, dat ik er aanspreekbaar uitzag gisteren. Misschien leek het ook alsof ik de tijd had, want ik stond net een foto te maken. Wellicht straalde ik vertrouwen uit. Zeker is, dat toen me de weg naar de Maliebaan gevraagd werd, ik rechtop stond, met een glimlach op mijn gezicht, ondanks de gestaag vallende regen. Ik had een opgeruimd gevoel. Alles was goed zoals het was. En het was vrijdag. Ik was zelf niet aan het zoeken op dat moment, ik wist waar ik mee bezig was. Dat ik vervolgens ook daadwerkelijk de weg kon wijzen aan de paniekerige automobiliste, terwijl ik zelf geen rijbewijs heb en dus eigenlijk ook niet als een automobilist denk, verbaasde me. Ik was de weg, de waarheid en het leven. Voor even dan.

vrijdag 26 februari 2010

woensdag 24 februari 2010

Ghost Dog

Ik toon je mijn films, dus misschien kun jij me zeggen wie ik ben… Maandag keken we naar Ghost Dog, The Way of the Samurai van Jim Jarmusch. Hoofdknikkend, maar dan op de gruizige muziek en de slepende beats van RZA, hield hij ons uit de slaap. Ik houd van de duisternis in deze film; van de precisie en de poëzie in het leven van huurmoordenaar Ghost Dog; van de oosterse wijsheid in de woorden van de Hagakure, die hij leest en waarnaar hij leeft; van het inzicht in de amoraliteit en betekenisloosheid van de werkelijkheid, in het licht van de dood; van het beeld van vriendschap waarvoor het niet nodig is dezelfde taal te spreken, of het moest die van de liefde voor het lezen zijn; van het feit dat het ook een film over films is, en over de absurditeit van een rol spelen in het dagelijks bestaan. Goed, de bodycount staat pas stil na een man of twintig, maar laat je daardoor niet van de wijs brengen. Dit inzicht is te huur, ook vast bij jou om de hoek.


‘Among the maxims on Lord Naoshige's wall, there was this one: "Matters of great concern should be treated lightly." Master Ittei commented, "Matters of small concern should be treated seriously."'

dinsdag 23 februari 2010

Fantoompijn, spookgedachten

N. zei dat ze was opgehouden met het schrijven van gedichten toen ze gelukkig werd. Daar werd ik toen kwaad van, vier jaar geleden. Alsof je alleen iets zou kunnen maken zolang er gemis en onvrede is.

Wanneer pijn wijkt, ervaar ik soms een gevoel van leegte. Ik wring mij in vreemde bochten om weer aan een pijngrens te komen, alsof ik dan pas voel dat ik besta. Schijnbaar ben ik gehecht geraakt aan de duisternis, aan wat er niet is. In mijn binnenste huis woonden spoken, maar ik hoor ze de laatste tijd nauwelijks meer. Dus stommel ik soms paniekerig de trappen op, verplaats met geweld wat meubels en archiefdozen op de tochtige zolder, wrik rusteloos aan valse plafonds, klop driftig tegen holle wanden en prevel in het luchtledige: Please, make me unhappy baby… ik zoek, meestal tevergeefs. Het is alsof de spoken ineens bang voor mij geworden zijn. Ik sta even stil en spits mijn oren. Ik zal me toch zeker vergissen? Ik verkeer vast onder hypnose, dat kan bijna niet anders. Ik lig wakker tot het volle daglicht doorbreekt, en verlang schijnbaar nog steeds naar een reis into the heart of darkness.

Het vermoeden van geluk maakt me al apathisch, het is alsof er geen enkele noodzaak meer is ook maar iets te ondernemen. Ik voel angst voor mijn lot opkomen, alsof me mijn voortijdige dood is aangezegd en de inkt voorgoed zal opdrogen. Langzaam maar zeker verander ik zo zelf in een spook, en ik dreig achter de muren te verdwijnen.

maandag 22 februari 2010

vrijdag 19 februari 2010

woensdag 17 februari 2010

Uit de leeszaal (33)

‘Niet eens gedeprimeerd, want tenslotte had ik het er als door een wonder levend van afgebracht, maar wel heel teleurgesteld over de afloop van mijn autogeluk. Bij Autohuis Heller werd ik verwezen naar een dure advocaat in Heinrichsdorf. (…) Ik ergerde me dat ik dat die volgens mij heel dure advocaat had genomen, mijn domheid maakte me woedend. (…) Ik ben gewoon een stommeling, dacht ik bij mezelf, volkomen onrealistisch. (…) Ik vond nergens meer iets aan, ik miste mijn Herald en had opeens weer het gevoel dat het met me gedaan was. Die ongeluksmensen blijven vastzitten in hun ongeluk, dacht ik, en bedoelde daarmee mezelf. Dat was onterecht, maar begrijpelijk. Om de paar dagen of weken viel er een brief van de advocaat in de bus, waarin hij me in steeds gelijkluidende bewoordingen meedeelde dat hij mijn geval met de allergrootste zorgvuldigheid behandelde. Telkens als er zo’n brief kwam, was ik helemaal buiten mezelf. (…) Na Vorst had ik gedacht helemaal niet en niets meer te kunnen schrijven, maar toen, aan zee, was ik gaan zitten en daar was Amras. (…) Op een morgen plofte er weer zo’n advocatenbrief op de deurmat en ik wilde hem al verscheuren. De inhoud van de brief was anders. (…) Ik kreeg niet alleen mijn auto vergoed, maar ook nog smartengeld. En ook nog een gigantisch bedrag zogenaamd ter vergoeding van mijn kleding. (…) Daarop heb ik een nieuwe Herald gekocht, waarmee ik later nog heel vaak naar Joegoslavië ben gereden, dat zich tegenover mij, ondanks het ongeluk, zo correct en inderdaad buitengewoon genereus had gedragen. Dit alles heb ik geschreven omdat het, zoals we zien, samenhangt met de in drieën verdeelde Julius Campe-prijs. Op de meest vanzelfsprekende wijze.’
[Thomas Bernhard, ‘De Julius Campe-prijs’, in: Mijn prijzen, p. 64-66.]

Nieuwe maan haiku


Een mens is geen mens
zijn bestaan is niet zeker
zonder een schaduw

dinsdag 16 februari 2010

Afslag 1

Hoe vaak houden we ons niet bezig met de dingen die er niet zijn, of er nog niet zijn, of er allang niet meer zijn? Met voorstellingen van zaken in plaats van met de zaken zelf? Met gelegenheden waar we bij gelegenheid zelf niet bij aanwezig waren? Met ontmoetingen waarvoor hetzelfde gold? Met de plaatsen waar anderen zijn, maar waar je zelf niet bent? Met een toekomst die er niet is, of met een verleden dat niet meer bestaat? Hoe vaak willen we in de ander niet nog een heel andere ander zien? Hoe vaak willen we wat onbegrijpelijk lijkt niet begrijpen door het juist te willen begrijpen in begrippen die we wel begrijpen, om vervolgens te concluderen dat we er niets van begrijpen?
De voor de hand liggende weg blijkt vaak aan het einde van een afslag te liggen. Afslag 1: Ontkenning. De ontkenning van de realiteit is een werkelijkheid op zichzelf, zoiets als een parallel universum – dat wat mij betreft in aanmerking voor vernietiging komt, hoezeer het me ook aan het hart gaat.
Hoe moeilijk is het om het bestaan eenvoudigweg te laten bestaan, als een realiteit die niet anders dan geaccepteerd kan worden en op zichzelf eigenlijk geen waarde kent, die een feit is? Alle andere bewegingen, ook de roerloze van de gedachtewereld, zijn producten van de wil, de drift, de drang in een bepaalde richting; het leven dat ook nog altijd sterven is. Maar ook dat bestaat, en je kan eraan gehecht raken. Ik kan niet anders dan dat toegeven.

maandag 15 februari 2010

zaterdag 13 februari 2010

Binnenbuiten

Ik keek op mijn telefoon om te zien welke foto’s ik er gisteren mee had gemaakt. Eigenlijk was het ook een speuren naar mijn geheugen: wat zag ik, waar was ik? Na vertrek bij de vrijdagmiddagborrel werd ik onverwacht uitgenodigd op een vrijdagavondborrel bij een lokale modeprins. Voor zijn huis staan regelmatig mensen nieuwsgierig naar binnen te kijken, omdat het nogal bijzonder is. De ironie is dat het huis zelf geheel gebouwd lijkt om juist naar buiten te kijken. Ik was overal en nergens geweest met mijn gedachten, maar wat zag ik toen? Ik zag binnen ook buiten, zo blijkt nu. En ik zag een blauwe gloed in een huis aan de overkant van het water, waar de bewoners geen televisie en geen behang hadden, maar televisie bij wijze van behang. En ik was wat ik zag.

vrijdag 12 februari 2010

Vluchtelingen en ruïnes

Twee weken geleden las ik dagenlang in de roman Dover van Gustaaf Peek. In het weekend dat er tussen die dagen zat, huurde ik een film, die opvallend goed aansloot bij het onderwerp en de sfeer van dat boek (Import/export van Ulrich Seidl) en die ondanks al zijn troosteloosheid toch een echte aanrader is.



Vandaag trok ik een boekje uit de kast bij S. – een schitterend boekje over ruïnes in Nederland, dat ik haar graag cadeau gedaan had als ze het al niet in haar bezit had gehad – leende het omdat ik het zelf niet had en legde het op het boek dat ik bij me had en toen zag ik ineens het rijm – ook met de vorige weken.

Vluchtelingen en ruïnes: uitzichtloosheid en misbruik; verval, verschrikkingen, vuurstormen en vernietiging. Wat heeft dat allemaal te betekenen? Misschien is het zoiets als het noodzakelijke tegenwicht. Schoonheid heeft het allemaal in ieder geval ook, al is het duistere materie. Is het ook toeval, en wil ik er graag meer in zien? Ik weet het niet. Ik heb in ieder geval graag het idee dat ik niet het slachtoffer van het lot ben, maar dat ik er zelf ook invloed op uitoefen. Is daar iets op tegen? Maar als ik achteromkijk naar wat ik zie passeren, valt er eigenlijk niets met zekerheid over te beweren.

donderdag 11 februari 2010

Reciprociteit

Hoewel ik een erkend voorstander ben van eenvoudig taalgebruik, koester ik ook de moeilijke woorden. Moeilijke woorden zijn er voor ingewikkelde verschijnselen – en die bestaan nu eenmaal, dat valt niet te ontkennen.
Op de lagere school hadden we een boekje speciaal voor moeilijke woorden; woorden die moeilijk te schrijven waren voor kinderen die het lezen en schrijven nog maar net machtig zijn. Toch fascineerde dat boekje me destijds al, omdat het leek te veronderstellen dat er woorden zijn die buiten de reguliere taalverwerving, buiten de gewone woordenboeken een aparte plek verdienen. Ik geloof dat die woorden bestaan, omdat ze, inderdaad, moeilijk zijn, of omdat ze een poëtische of persoonlijke betekenis hebben, omdat ze meer betekenen dan in de woordenboeken terug te vinden is.
Wat een moeilijk woord precies is, is op zichzelf al een prachtonderwerp voor definiëring, maar daar wil ik nu niet aan beginnen. Sommige als ‘moeilijk’ bekend staande woorden beschrijven zaken eenvoud preciezer, genuanceerder dan andere woorden. Dat lijkt mij overigens ook de enige legitieme reden om dergelijke woorden in het dagelijks gebruik in de mond te nemen.

Gisteren spookte het woord ‘reciprociteit’ door mijn gedachten. De vraag naar het waarom daarvan, wil ik hier ook niet gaan beantwoorden. Het woord zelf intrigeerde me in ieder geval. Reciprociteit is een ander woord voor ‘wederkerigheid’. Maar als twee woorden naar hetzelfde fenomeen verwijzen, waarom zouden er dan twee woorden voor zijn? Dat doet een subtiel onderscheid vermoeden.
Wat mij betreft slaat reciprociteit niet zozeer op ‘ik gebruik jou zoals je mij gebruikt’ of ‘ik houd van jou zoals je van mij houdt’ maar verwijst het naar een complexer domein; geen vervreemd voorzetsel of tussenvoegsel, maar de aanduiding van een gebied van relaties, gelijkwaardigheid en ethiek – of het gebrek eraan. Als het bijvoorbeeld de verhouding tussen vier mensen betreft, gaat het dus niet zozeer om alleen de verhouding tussen A en B, maar om of de verhouding tussen A en B te rijmen valt met de (vergelijkbare) verhouding van A met C en B met D, en wat dat betekent voor de verhouding tussen A en B. En: of de verhouding tussen A en B iets betekent ten opzichte van de verhouding van A met C en B met D. Enzovoorts; wederkerigheid in het kwadraat dus. Bent u er nog? Dit lijkt me nu bij uitstek een complexe situatie, een niemandsland vol mijnen en dijnen, vol loopgraven en vragen, iets waarvoor een moeilijk woord nodig is. Blijft de vraag wat het werkelijk betekent.

woensdag 10 februari 2010

zondag 7 februari 2010

Naar binnen vliegen

Bestaat zoiets, een overdosis realiteit, of: een levensbedreigend tekort aan fictie? Ik vermoed het. Ik verlang er in ieder geval naar te vluchten, me te verplaatsen in een vogel en naar binnen te vliegen. Om dan kalm de werkelijkheid binnen te laten vallen als het licht. Ik zie mezelf als pimpelmees, achterover liggend in de strootjes waarmee ik in de afgelopen weken mijn nest heb ingericht, in afwachting van de lente. Door de smalle opening van mijn vogelhuisje zal, als in een camera obscura, de wereld op zijn kop tegen de achterwand worden geprojecteerd. En dan zal ik alle gelegenheid, eindelijk weer alle ruimte en tijd hebben voor het verzinnen van verhalen.


vrijdag 5 februari 2010

Uit de leeszaal (32)

‘…namelijk het vermogen van literatuur om bij de lezer een geestelijke ruimte te scheppen die er voordien niet was. Dat is meer dan een nieuwe redenering of een onbekend feit, omdat de ervaring van die geestelijke ruimte welhaast vanzelfsprekend ook een existentiële lading heeft. Het leven toont zich in de kunst.
Als alle kunst heeft literatuur het vermogen door middel van zo’n geestelijke ruimte een ervaring van vrijheid te scheppen – en dat is misschien wel haar belangrijkste reden van bestaan. In dictaturen is ze er zelfs de enige schatbewaarder van. Je kunt de schrijver opsluiten en zijn boeken vernietigen, maar zodra de inhoud in het hoofd zit, is die onbereikbaar geworden en kan de bezitter van het hoofd, zolang het op zijn schouders staat, in het genot van een greintje vrijheid leven.
Het tegenovergestelde is ook mogelijk.
Literatuur kan ook een gevangenis voor de geest zijn en een ondraaglijke beklemming veroorzaken waaraan niet te ontkomen valt. Al dat schone, lichte en heldere waarmee de literatuur wel wordt aangeprezen heeft ook een grauwe, duistere keerzijde, die misschien minder in het oog springt omdat we graag wegkijken, maar daarom wel werkelijk is. Zij die erdoor aangetrokken worden zijn niet in de meerderheid, het is nu eenmaal niet ieders zaak zich uit te leveren aan de monotonie van het bestaan, aan peilloze melancholie, vernietigingsdrift of waanzin, aan doodsangst of doodsdrift. Toch is het zo: ook de gruwel maakt deel uit van het vrije domein van de kunst en kan dus niet genegeerd worden. Wanneer de helderheid van de wereld vals of ondraaglijk wordt, treedt haar donkere kant op als onze bevrijder, omdat hij zijn kracht ontleent aan onze bereidheid onze ziel te verkopen in ruil voor de toegang tot nieuwe werelden met nieuwe perspectieven. Geestelijke vrijheid wordt niet alleen aangewend voor het verhevene of het goede, maar ook voor het onbenullige, het negatieve, het boosaardige, het kwetsende, het zwarte.’
[Allard Schröder, ‘Pro domo’, in: Nieuwe tijden, p. 285-286.]

woensdag 3 februari 2010

Wintereindedinsdagavondhaiku

Het ijs smelt gootwaarts
Van schrik gakken de ganzen
Natte sneeuw valt stil

dinsdag 2 februari 2010

Ervaring van afstand

Als ik dichtbij stond, zag ik alleen verf. Lekkere verf, wellustig aangebrachte, soms grof weg geschraapte verf, maar verf: olie en pigment. In tientallen kleuren en met de suggestie van licht. Wanneer ik een stap naar achteren deed, zag ik minder van de rijke, spannende vlakken, randjes en overlappende lagen en kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat in de verf bepaalde vormen schuilgingen. Deed ik nog een paar stappen naar achteren, dan zag ik bomen en velden verschijnen, schaduwen en water, een landschap. Dichtbij en veraf, diepte. Het mag een bekend fenomeen zijn, maar ik onderging het zondag als een pasgeborene in de wereld van het kijken, toen ik de schilderijen van mijn vriend F. weer eens terugzag. Wat was het nu eigenlijk dat ik zag: landschap of verf, of allebei? Vandaag besefte ik dat ik de ervaring van afstand onderging, of het gebrek daaraan.