woensdag 31 maart 2010

Gebed tot een ingebeelde god

Gisteren mag de dag van de waan zijn geweest, van eenzaamheid, inbeelding en paranoia, van vragen van geloven of niet geloven, van wat zichtbaar, onzichtbaar, gezien of niet gezien is, van paniek en mist of van de vlucht met een roes in het kwadraat. Laat dan vandaag de dag van de helderheid worden, van eenvoud en duidelijkheid, van het zonlicht en de alles verwaaiende wind. Een dag van vergeten en werken en zwemmen en lopen, van concentratie en contemplatie, van aandacht, liefde en rust. Woensdag, een dag zonder dromen alstublieft, als een eiland in de week. Zodat we voorbereid zijn op het betreden van de volgende wereld: de dag van morgen. Witte donderdag. Goede vrijdag. Stille zaterdag. En zo verder. Amen.

zondag 28 maart 2010

Uit de leeszaal (36)

‘De voornaamste eis waaraan de virtuele Marsvaarders moeten voldoen, is het vermogen 520 dagen in absolute isolatie door te brengen met een handvol lotgenoten. Dat gebeurt in Moskou in kokers van een paar meter lang en hoog, zonder ramen, van binnen afgetimmerd met schrootjes – ze zien eruit als kleine saunacabines. Er zijn bedden, bureaus, douches, wc’s en instrumentenpanelen. In een bruine hangar wordt het Mars-oppervlak nagebootst. Daar zal een deel van de bemanning in ruimtepakken rondlopen.
De astronauten krijgen eten en water mee voor de duur van de nagebootste reis, maar voor de rest zijn ze geheel op zichzelf aangewezen. “Na twee maanden brengen we een vertraging van 20 minuten aan in de radiocommunicatie”, zegt Zell. Zo lang doet een signaal erover om van Mars de aarde te bereiken. “Op dit soort afstanden is een gesprek niet mogelijk. De astronauten houden via e-mail contact met de achterblijvers.”
(…) Simulaties als deze ontberen belangrijke elementen, zoals de onmogelijkheid van redding in het geval van calamiteiten en levensbedreigende gevaren. Suedfeld vindt dat onderzoekers beter kunnen nagaan wat de eerste historische ontdekkingsreizen deden met de pioniers van toen.
Zell erkent dat de mannen in de nepcapsules zich er altijd van bewust zullen zijn dat ze een deur verwijderd zijn van hulp. “Als een vrijwilliger wil opstappen, zullen we dat accepteren. Vertrekkende bemanningsleden worden niet vervangen.”
[‘Verveling is de grootste bedreiging voor aankomende Mars-vaarders’, Peter van Ammelrooy in: de Volkskrant, 27 maart 2010]

vrijdag 26 maart 2010

Groeten uit Haarlem

Omdat ik voor mijn gevoel alleen thuis was om te slapen deze week, begon ik meer te begrijpen van de muzikanten met wie ik sprak. Wanneer je op tournee bent en vrijwel iedere dag van land of stad wisselt, en van verschrikkelijk hotel langs de snelweg naar verschrikkelijk hotel onder aanvliegroutes naar het vliegveld gaat, dan ga je zelfs op je schaarse vrije dagen nog weer andere mensen en andere steden bezoeken. Maniakaal op zoek naar iets dat indruk maakt, wanhopig op zoek naar verbinding met de plek waar je zou moeten zijn en schijnbaar bent. Of je duikt de mist van een verdoving in. Kwetsbaarheid en openheid vreten je op , doen je verdwijnen in de straten en hotels en bars en in de anderen omdat er altijd wel iemand is die iets van je wil. En dan verdwaal je. In de import- en exportbusiness van indrukken, mensen en ideeën kun je bijna niet anders dan een geharnaste identiteit ontwikkelen, al is het maar voor jezelf, uit lijfsbehoud. Gisteravond werd het me weer duidelijk dat het dan zaak is je op tijd weer op te sluiten, af te sluiten en te verdwijnen in jezelf, waar die dan ook woont. Om je harnas in het zoutzuur te kunnen leggen, wat echt beter is. Ik zag de muzikanten het zweet van de opluchting uit hun poriën spelen. Het was de laatste avond van hun tweeweekse reis door Nederland en België: morgen eindelijk naar huis… En namens hen doe ik dan ook maar de groeten, uit Haarlem.

donderdag 25 maart 2010

Wondering what to do next

Gisteravond is het filmfestival Wondering what to do next van start gegaan met de vertoning van Lars von Triers Manderlay. Wondering what to do next is een klein festival dat over vijf woensdagavonden verspreid is. De films worden ingeleid door wetenschappers, in de geest van filmexplicateur Louis Hartlooper – tevens naamgever aan het filmhuis waar ze vertoond worden. Ik kondigde de filmavond aan en begeleidde het nagesprek met publiek.

Manderlay is een elementaire film, niet alleen in zijn enscenering en decor, die elementaire vragen stelt naar wat vrijheid betekent, wat onderdrukking eigenlijk is en wat dat inhoudt voor de psychologische spelletjes van de betrokkenen onderling. Wat vertrouwd is, is veilig en daardoor is een bepaalde mate van onderdrukking misschien acceptabel. Kiezen voor vrijheid kan kiezen voor het onbekende betekenen, voor de hulpeloosheid, de wildernis, het overgeleverd zijn aan de wolven. De angst daarvoor doet velen dan ook ‘kiezen’ voor onderdrukking. Wat je noemt: stof tot nadenken, gespreksstof tot aan vandaag toe. Wondering what to do next…

dinsdag 23 maart 2010

Uit de leeszaal (35)

‘Net als negentig procent van de mensen wil ik in wezen altijd zijn op de plek waar ik niet ben, op de plek waar ik net vandaan ben gevlucht. Die fataliteit is de laatste jaren steeds erger in plaats van beter geworden en ik ga met steeds kortere tussenpozen naar Wenen en weer terug naar Nathal en vanuit Nathal naar een andere grote stad, naar Venetië of Rome en weer terug, naar Praag en weer terug. En de waarheid is dat ik alleen zittend in de auto tussen de ene plaats die ik net heb verlaten en de andere waar naar toe ik onderweg ben gelukkig ben, alleen in de auto en op reis ben ik gelukkig, ik ben de ongelukkigste aankomer die men zich kan voorstellen, om het even waar ik aankom, als ik aankom ben ik ongelukkig. Ik ben een van de mensen die het in feite op geen enkele plaats ter wereld uithouden en die alleen gelukkig zijn tussen de plaatsen waarvandaan ze wegrijden en waar ze naar toe rijden. Jaren geleden dacht ik nog dat je van zo’n ziekelijke fataliteit automatisch algauw helemaal gek zou worden, maar ik werd er totaal niet gek van, in feite is het zo dat die fataliteit mij behoedde voor zo’n gekte waarvoor ik mijn hele leven bang ben geweest.’
[Thomas Bernhard, De neef van Wittgenstein, p. 101.]

maandag 22 maart 2010

Het onmogelijke project

Vandaag was het dan zover: in een galerie op Broadway, New York kondigde Impossible Projects aan dat de deadline gehaald is. In de voormalige Polaroidfabriek in Enschede is twee jaar hard gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe samenstelling van chemische stoffen die hetzelfde kan bewerkstelligen als de oorspronkelijke mix voor het tot stand brengen van polaroidfoto’s. Ik schreef er al eerder over. Het nieuw ontwikkelde materiaal wordt aangeboden in cassettes die passen in de oude polaroidcamera’s en levert dezelfde vorm en kwaliteit foto’s op. Mediahype of niet, de poloraid was vandaag weer in het nieuws. Polaroid is not dead – yet.
Ze worden in Enschede geproduceerd – door 13 mensen, in fabriekshallen die destijds voor honderden medewerkers waren bedoeld. De huidige werknemers zijn elkaar daarom wel eens kwijt.

In een radioreportage van de VPRO vertelde één van initiatiefnemers, André Bosman, dat hij op het evenement waarmee destijds de fabriek gesloten werd, zijn huidige zakenpartner tegenkwam, die van zins was een doorstart met het product te maken. Eigenlijk had hij hem er van de Amerikaanse eigenaar van de fabriek juist van moeten overtuigen dat het geen zin had, maar in hun gesprek raakte ook Bosman toch begeesterd van precies dat idee. Er werden investeerders gevonden, de fabriekshallen werden gehuurd, en ze gingen op zoek naar de nieuwe chemische cocktail die het polaroidrecept moest vervangen. Vandaag konden zij het eindresultaat dan presenteren. En vanaf vandaag kan er dus weer onbezorgd worden afgedrukt met de klassieke direct klaar camera.
Natuurlijk worden de films niet meer gemaakt met de pretentie voor een groot publiek te zijn. De nieuwe doelgroep is de verzameling creatieven in alle grote steden van de wereld die geloven in de onverwachte mogelijkheden van de direct klaar camera. In ieder land is dat een kleine groep, maar allemaal samen vormen zij naar verluidt een interessante markt. Het bedrijfsplan lijkt te kloppen en levensvatbaar te zijn. Ik help het ze hopen, want ook ik geloof in de schoonheid van de direct klaar foto, dat spreekt wellicht voor zich.
Toch zag ik vandaag eigenlijk alleen de enorme, bijna lege fabriekshallen voor mijn geestesoog, waar koortsachtig aan de verwezenlijking van een onmogelijk project wordt gewerkt. Net zolang tot het mogelijk blijkt te zijn.

Herkenning

vrijdag 19 maart 2010

Een avond niets

Twee dagen zon en inspiratie liepen gisteravond dan toch echt op hun einde. Er fonkelde nog wel een ruwe diamant van een idee tijdens de borrel na de ‘Avond van André Pielage’ in het CBKU, maar ik was toch echt op weg naar het einde. Dat er tijdens het interview met de kunstenaar regelmatig werd gesproken over de leegte in zijn werk, vond ik wel vermakelijk. Al was het maar omdat ik zelf graag over leegte en het niets nadenk, en een van mijn beste vrienden prachtige installaties maakt die vrijwel onzichtbaar zijn.
‘Je werk is eigenlijk niets’, typeerde de interviewer André’s objecten. ‘Het is vaak zo dat een probeersel niet eens tot stand komt’ zei hij zelf, in de beschrijving van zijn kritische houding.

De avond was georganiseerd naar aanleiding van de groepstentoonstelling Aandacht 2. De opening daarvan werd ook gevuld met leegte, in de woorden van een absurde redenaar met een bagel in zijn hand. Hij hielde een vermakelijk verhaal over ‘gaten’ en had daar ook een boek over geschreven (en was daarin zeker niet de eerste). De meligheid en willekeur liggen bij dit soort onderwerpen vaak op de loer (‘opening’ wordt ook een dubbelzinnig begrip, als je een bagel in je hand houdt), al was het maar omdat je met ‘gaten’ zoek en vervang door ‘niets’ of ‘alles’ zou kunnen doen en dan vermoedelijk vrijwel hetzelfde verhaal zou overhouden.
Natuurlijk heeft het wat, het eindeloos verzamelen van alles wat met zo’n schijnbaar onooglijk onderwerp te maken heeft en het daarmee buiten proporties uitvergroten. Matthijs van Boxsel doet het met de domheid ook heel goed. Ik ben meestal wel gecharmeerd van een dergelijke grondige vasthoudendheid, van zo’n verliefdheid op een onderwerp, van mensen die maar door blijven hameren op hetzelfde aambeeld, net zolang tot je er helemaal gek van wordt. Want het mondt uit in de absurditeit die het leven uiteindelijk eigen is, en het gaat tenslotte nergens meer over. Zodat we alsnog rustig kunnen gaan slapen.
De vraag die bij mij overbleef na het interview van gisteravond, was die naar de zin een beeldend kunstenaar te ondervragen over de betekenis van zijn werk, zonder dat je om een soort verantwoording vraagt (en dat heeft al helemaal geen nut). Het werk is, en het heeft, als het goed is, een onmiskenbaar effect. Alles wat er gisteren meer over werd gezegd, kon wat mij betreft dan ook in een zwart gat, in het niets verdwijnen. Net als mijn bewustzijn, toen ik ging slapen. Ik was doodop, en blies de geïnhaleerde geest weer uit. Met alle respect voor André.

donderdag 18 maart 2010

Voorbereidingen op Brugge

Een dag vol met ideeën, en allemaal hielden ze verband met de fotografie. Zo maakte ik vanmiddag met L. de voorbereidingen van een fotothemaweekend In het kader van Brugge. Mede naar aanleiding van korte verhalen van mijn hand gaan wij met fotografen in die stad aan de slag met de verbeelding.

Negentiende-eeuwse foto’s werden mij aangereikt als inspiratiebron.

‘Ik ben hier maar tijdelijk, ik ben grijs, doorzichtig, alsof ik net ben aangekomen, of op het punt sta om te verdwijnen. Hij staat er daarentegen bij als een standbeeld. Wijdbeens, met bolhoed en wandelstok, alsof hij ervoor betaald wordt om de hele dag naar de Belfort toren te kijken. Trots, standvastig, de sluitertijd overlevend. Ik spreek even met hem, maar ik ben onderweg, dus ik zal wel niet in beeld komen. Een veeg teken blijven. Ik heb ook het gevoel dat hij dwars door me heen kijkt, alsof ik er helemaal niet ben. (…)
Misschien moet ik meebewegen. Of misschien moet ik juist stilstaan, zodat ik meer licht opvang. Langer op dezelfde plek wachten en mijn ogen openhouden. Misschien zie ik dan pas wat de man met de bolhoed ziet. Of moet ik niet op dit plein zijn, maar op het station, waar tenslotte nog altijd beweging is. Misschien slaag ik er dan wel even in in het hier en nu te zijn, waar alle tijd tegelijk is, waar stilstand en beweging naast elkaar bestaan, zoals leven en dood dat doen. In een momentopname. Vlak voordat we samen weer verder reizen met het licht, de toekomst achterna.’

woensdag 17 maart 2010

Drie-eenheid

Vandaag sprak ik een uurtje met drie grafisch ontwerpers die samen een bureau hebben. Zij lanceren binnenkort een nieuwe website en hebben me gevraagd een paar teksten voor hen te schrijven. Ik merkte weer dat mijn werk ogenschijnlijk nauwelijks in verhouding staat tot de paar honderd woorden die er uiteindelijk van over zullen blijven. Maar ik weet dat je ook een roman waaraan jaren is gewerkt in een avond kunt uitlezen, als hij goed geschreven is. Toch vind ik weinig leuker dan een ongedwongen gesprek voeren en tussen neus en lippen door die tweehonderd woorden eigenlijk al te horen, de lijnen van het verhaal in wording al te herkennen. Vanmiddag was het bovendien mooi om te zien hoe de ontwerpers elkaar nauwelijks tegenspraken, maar aanvulden. Gevraagd naar hun bijzondere, individuele kwaliteiten, begonnen zij vervolgens niet over zichzelf, maar wijdden zij juist over de anderen uit. Toen er weer werk aan de winkel was, en ze een voor een wegliepen van mijn voicerecorder, deden ze dat ook met het volste vertrouwen dat degene die achterbleef, heel goed voor hen allemaal kon spreken. Dit was wat je een drie-eenheid noemt.

dinsdag 16 maart 2010

zaterdag 13 maart 2010

Op ooghoogte

Ik ben eraan gewend geraakt naar de grond te kijken als ik over straat loop, misschien omdat ik dan beter kan nadenken. Dan zie ik soms verloren voorwerpen, die gevonden voorwerpen worden zodra ik ze opraap. Een oorbel of, zoals vanochtend, een briefje:

Even verderop besloot ik maar op te houden met denken voor vandaag. Ik kon ook gewoon voor me uit kijken. Misschien zou ik de dingen zelfs beter zien, en toch niet hoeven struikelen. Op ooghoogte.

Omhoog kijken kon natuurlijk ook – maar toen begon het te regenen.

vrijdag 12 maart 2010

Letterlijkheid

Bezoek aan mijn lijfarts, deel zoveel. We praten de laatste tijd nogal veel, misschien omdat de geest nu eenmaal ook door het lichaam spookt en heil behoeft. Ons gesprek van vanmiddag bracht een haptonoom in herinnering die ik jaren geleden heb bezocht. Hij merkte op een bepaald moment mijn gevoeligheid voor taal op en begreep dat hij mijn genezing kon bespoedigen door de juiste, soms pijnlijk juiste woorden tegen mij te zeggen. Nadat hij me in de houdgreep had genomen en mijn werveltjes in het gelid getrokken had op het moment dat ik uitademde, hijgde hij uit en sprak over ‘hardnekkigheid’ en ‘halstarrigheid’. Waarmee hij vanzelfsprekend ook op de mentaliteit doelde waarmee ik destijds roofbouw pleegde op mijn lichaam. Ook mijn huidige lijfarts deed vanmiddag een beroep op mijn gevoeligheid voor de letterlijke betekenis van de woorden. Na mijn beschrijving van de nog overgebleven klachten, nam zij het woord ‘onbuigzaamheid’ in de mond. Ik moest mezelf maar eens afvragen waarvoor ik niet wilde buigen, vond ze. Ik zei dat ik wel een vermoeden had. Maar ze verlangde niet direct een antwoord, het was misschien zelfs beter nog niet te antwoorden. Ik kreeg de tijd.

Zurückbleiben, bitte (8)

woensdag 10 maart 2010

Briefschrijven

Ik zou zo vanzelfsprekend willen schrijven als ik adem en loop, met ontspanning en aandacht, zonder na te denken. Maar ik loop weer te doelgericht de laatste tijd, tot de pijnscheuten erop volgen. ‘Vertragen,’ roept mijn innerlijke apotheker, ‘en je concentreren op wat het in wezen is: vooruit bewegen, doordat je je gewicht verplaatst.’ Ik herkende het verband met het schrijven gisteravond, toen ik sinds lange tijd weer eens een soort brief schreef (in feite een lange e-mail, omdat er toch dingen veranderd zijn in de tussentijd).

Zeventien jaar geleden, toen ik in Italië studeerde, schreef ik dagelijks lange brieven over wat ik daar meemaakte. Die brieven schreef ik spontaan, in één keer op, waardoor ik soms halverwege een zin tot een creatieve wending gedwongen werd vanwege de woordkeus in het eerste deel. Er was geen kladversie: ik maakte een kopie achteraf om te bewaren. Zo ging het uiteindelijk ook gisteren. Omdat het belangrijk was wat ik wilde schrijven, had ik lang nagedacht (tijdens het lopen) en wat aantekeningen vooraf gemaakt. Maar ik vergat die volkomen zodra ik begon te schrijven. Omdat de brief eigenlijk een e-mail was, kon ik natuurlijk corrigeren, en op de backspaceknop drukken. Maar ik wilde niets verzwijgen, niet corrigeren, niets herstellen, gewoon uitspreken wat ik voelde en dacht op dat moment. Zonder reserves.

Het bloed kruipt echter waar het niet gaan kan en vanochtend voelde ik een soort achterdocht opkomen. De brief was een uitdrukking van mijn gevoel, maar ik maakte me ineens zorgen over het ogenschijnlijk bedachte karakter ervan. Ik schrijf graag correcte, liefst mooie zinnen en die moeten nu eenmaal aan een redelijke logica voldoen. Zo ontstaat al snel iets dat achteraf bedacht zou kunnen lijken om de dingen kloppend te maken, puur en alleen al door het gebruik van grammatica en syntaxis. Er kunnen dan verhalen ontstaan, die weliswaar een soort orde scheppen, maar niet noodzakelijk de waarheid zijn. Ik wantrouwde vanochtend ineens mij eigen woorden, en daarmee mijzelf.

Gelukkig kwam er antwoord op de brief. Waarmee duidelijk werd dat één brief maar de helft van het verhaal is. De enige echte, samenhangende werkelijkheid gaat schuil in de uitwisseling van brieven. Zo geef je dus een creatieve wending aan de eerste helft van de zin. Dan is er geen angst en aarzeling, maar aandachtig lopen, ademhalen in taal. Dan is er geen vel met aantekeningen, geen kladversie nodig, dan hoef je nooit meer te corrigeren, nooit meer afscheid te nemen, dan is er geen leven meer in Backspace.

dinsdag 9 maart 2010

Uit de leeszaal (34)

'Een Europese sonde is deze week op een (astronomische) haar na langs Phobos gevlogen. De afstand tussen de Mars Express en Mars-maantje bedroeg 67 kilometer. Foto's zijn er van deze ontmoeting niet gemaakt.'
['Europese Mars-verkenner scheert vlak langs Phobos', in: de Volkskrant, 6 maart 2010]

Sinds zaterdag houd ik van het maantje Phobos.

maandag 8 maart 2010

De zich onbespied wanenden

In de afgelopen weken ben ik ’s ochtends lopend naar mijn werk gegaan. In een ander tempo dan op de fiets dus, dwars door de binnenstad, en ik zag dat afstand en nabijheid, traagheid en snelheid een ander perspectief op de dingen openen. Ik deed er een half uur over. Als ik er een uur over zou doen, zou ik iedere ochtend de dingen kunnen groeten. Zo ver ging het niet. Nu kwam ik vlak voor negen uur langs winkels en kantoorpanden, langs restaurants en kroegen en was getuige van een bijzonder moment van de dag. Deze stad kent naar verluidt een zekere magie aan het einde van de werkdag, na sluitingstijd van de winkels, tussen zes en zeven uur ’s avonds. Maar ik was ’s ochtends getuige van een even fraai moment. Hier en daar was er al werkoverleg (iedere ochtend bij de makelaars, donderdag zelfs bij de kapper). In sommige kroegen en restaurants zat een schoonmaker een sigaret te roken, tevreden na gedane arbeid en vlak voordat het rookverbod weer gelden zou. De appelbollen werden afgeleverd in het café dat erom bekend staat. Maar het mooist waren toch de enkele middenstanders en schoonmakers die nog even een bak koffie drinken; de jonge kapster die nog even naar haar eigen haar kijkt in de spiegel, om te zien of ze toonbaar is voor de dag. Om negen uur begint de dag pas echt, vanaf dan wordt ze gedeeld, dan is het gedaan met de rust. Maar op dat moment, heel even, konden ze allemaal nog zichzelf zijn, op hun vaste plek aan een tafeltje zitten, even de krant inkijken of vertrouwelijk met een collega praten. Dat was hun aangename stilte, bijna onzichtbaar, en zij waanden zich onbespied. Gelukkig maar. Ik heb ze gezien, en liep door om ze niet te storen.
Nu fiets ik weer, en zie ze niet meer.

zondag 7 maart 2010

Dichten

Gisteravond bezocht ik met A. literatuurfestival Het Voorwoord in Den Haag. We kwamen vooral voor Marie Kessels en Arnon Grunberg, uitgerekend de auteurs die uiteindelijk toch niet aanwezig zouden zijn. Dus gingen we naar een gesprek luisteren met de dichter Leonard Nolens, die vertelde over zijn gebundelde dichtersdagboeken en het lef dat ervoor nodig was die zonder schaamte te openbaren. Daarna zagen we een interview met Nop Maas, de biograaf van Gerard Reve, die over een tot op de datum nauwkeurig geheugen voor feiten uit het leven van Reve bleek te beschikken. Beangstigend, met Funes nog vers in gedachten. Hij geloofde ook in de dikke biografie, want hoe meer details je kende, hoe beter je de feiten begreep. Precies. Maar goed.

Meest opvallende (en mijn ergernis wekkende) was het optreden van de dichter Nachoem Wijnberg, of eigenlijk wat er aan zijn optreden vooraf ging. De warrige dichter/econoom met grijze kapselcrisis aarzelde minutenlang voordat hij begon met voorlezen, omdat er door de schuifdeuren achter in de zaal steeds bezoekers binnendruppelden, en de deuren door medewerkers van het festival tergend langzaam gesloten werden. De dichter deed verslag door de microfoon, en werd soms aangevuld met commentaar van mensen in de zaal:

Er komen nog mensen binnen
De deuren gaan langzaam dicht
Er komen nog steeds mensen binnen
Ja, nu gaat hij dicht, geloof ik
Ook de linker schuifdeur
‘Die deur heeft nog nooit dicht gekund’
Ik ga zo beginnen, als alleen die deur…
Ja, is het zover?
Als ik het dit geweten had,

Had ik me er beter op voorbereid
Ik heb een gedicht geschreven over deuren
Dat was toepasselijk geweest
Sorry, ik moet zeggen dat ik nogal gevoelig ben

Ik kan nu eenmaal niet voorlezen
als er een deur open staat
en er steeds mensen door naar binnen komen
Nu kan ik beginnen.

Eigenlijk maakte hij zo ter plekke dus een gedicht. Beter dan wat hij vervolgens voorlas, overigens. Maar ik schreef het.

vrijdag 5 maart 2010

donderdag 4 maart 2010

Herinneringen en vergeten

Ik worstel al lange tijd met de werking van mijn geheugen. Wat ik allemaal kan vergeten, is soms ronduit een belediging, maar ik kan me ook de meest futiele details juist wel herinneren. Ik weet dat vergeten belangrijk is, omdat er anders geen plaats voor indrukken of herinneringen is. Toch is een van de boekpersonages die ik koester als een vriend Funes de allesonthouder, zoals beschreven door Jorge Louis Borges. Omdat we toch wat gemeen hebben.
‘De man, laten we dat niet vergeten, was amper in staat tot algemene, platonische ideeën. Niet alleen kostte het hem moeite te begrijpen dat het generische symbool hond al die ongelijke gevallen van uiteenlopende grootte en vorm kan omvatten; het zat hem dwars dat de hond van drie uur veertien (van opzij gezien) dezelfde naam had als de hond van vier uur drie (van voren gezien). Zijn eigen gezicht in de spiegel, zijn eigen handen, verrasten hem keer op keer. (…) Toch vermoed ik dat hij niet erg goed in staat was tot denken. Denken is verschillen vergeten (…)’ [Jorge Louis Borges, ‘Funes de allesonthouder’, in: Werken in vier delen, p. 197.]
Maandag keken we naar The man without a past, van Aki Kurismäki. Nadat hij in elkaar getimmerd is, herinnert de hoofdpersoon van deze film zich niets meer, en begint noodgedwongen aan een nieuw leven. Dat is lastig, omdat voor bijvoorbeeld het accepteren van werk een bankrekening nodig is, en voor de administratie daarvan een identiteit. Hij weet ook niet meer hoe hij vroeger reageerde in bepaalde situaties, wat zijn karakter eigenlijk inhield. Toch kan hij overleven, want hij leeft met de dag en leeft vooruit: hij loopt af op wat hij leuk vindt en schikt zich verder naar de omstandigheden. Hij is een gevoelige stoïcijn met plannetjes, en een uitgestreken Finse smoel. En hij is mijn nieuwste vriend.

woensdag 3 maart 2010