woensdag 31 augustus 2011

Uit de leeszaal (68)

‘Ik heb niet altijd thuis gezeten. Ik heb blootsvoets de Himalaya bedwongen, met vier dragers op mijn rug. Ik kan waterskiën met één hand. Ik heb op een dag drie keer tussen Bakkum en Dover heen en weer gezwommen. Ik heb een tijdje in Parijs gewoond. Dat moest van de academie. Daar heb ik die Wolkers nog ontmoet. Die kwam daar ook maar als toevallige toerist, met zijn gezinnetje de Eiffeltoren bekijken, boterhammen eten op een bankje aan de Boulevard. Ik was minstens vijftig jaar te laat. De arme kunstenaars waren allemaal vertrokken. De stad was in een pretpark veranderd. In het tiende district vond ik na heel lang zoeken een discotheek waar ten minste een paar gewone mensen rondhingen, lui die niets beters te doen hadden, lui die geen bezienswaardigheden zoeken, mijn generatie. Le Bain Douche, heette die tent. Jaren later kreeg ik van de uit de hand gelopen dichter Jan Kostwinder een cd van Joy Division, Live at Le Bain Douche, precies daar waar ik in diezelfde tijd ’s nachts rondhing, niks van gemerkt. Weer een jaar later was hij dood, Kostwinder bedoel ik, Ian Curtis, de zanger van die band, was al twintig jaar weg. Blaasmuziek.’
[F. Starik, De gastspeler, p. 138.]

maandag 29 augustus 2011

donderdag 25 augustus 2011

De dagen van de revisor

Gisteren en vandaag, de laatste twee werkdagen van deze week, was ik in de weer met het rode pennetje. Ik redigeer, ik corrigeer, ik reviseer teksten totdat ze voor publicatie geschikt zijn. Het is een bezigheid die mij keer op keer voor dilemma's stelt. Natuurlijk bieden woordenboeken en -lijsten en de grammatica zekere spelregels, maar daarnaast is er nog ongelofelijk veel ruimte voor verschil van smaak en stijl en uiteenlopende opvattingen van begrijpelijkheid en toegankelijkheid. Steeds weer vraag ik mij af waar ik mijn uitgangspunten vandaan moet halen en, naarmate de rode pennetjes-sessies langer duren (dagen, weken), of ik in mijn benadering wel consequent gebleven ben.
Ik weet als geen ander hoe groot de ergernis kan zijn als iemand aan je teksten schuurt en schaaft of gutst en beitelt - met zo'n rood pennetje. Als ik dan zelf de redacteur ben, denk ik soms, heel even, aan de schrijver van de tekst. Niet te lang, want empathie is niet raadzaam in dezen, niet in het voordeel van de tekst.
Ik zit regelmatig voor me uit te vloeken en te tieren over de teksten die ik onderhanden heb, over de onkunde en smakeloosheid van de auteur - en dat terwijl ik beter zou moeten weten. Vermoeiend. Het is goed dat ze ook weer voorbij gaan, de dagen van de revisor.

maandag 22 augustus 2011

Interview

Ik interviewde haar driekwartier, typte het interview in even zoveel tijd uit tot viereneenhalf kantje, en bracht het met zuchten en steunen – knip en plak, knip en plak, knip en plak – in een paar uur terug tot 470 woorden. De volgorde van de alinea’s had weinig meer van doen met de chronologie waarin de zinnen waren uitgesproken, maar het waren nog steeds (grotendeels) haar eigen woorden. Ik stuurde haar de tekst ter autorisatie, en vandaag kreeg ik hem terug: herschreven, herschikt, aangevuld, geknipt en weer anders geplakt. Nu was ze tevreden; dit was wat ze had gezegd. Eigenlijk. Toch? Als het straks gedrukt staat, lijkt het allemaal eenvoudig, logisch en waarachtig, en een kwestie van drie minuten spreektijd. Alledaagse fictie, dat is wat het is.

zondag 21 augustus 2011

Schrijven in opdracht

In een interview met een jonge, debuterende schrijfster las ik dat zij haar verhalen eerst aan vrienden liet lezen, omdat die van haar eigen leeftijd waren en ‘dus mijn doelgroep’. De afgelopen week schreef ik teksten in opdracht, gericht op kinderen van basisschoolleeftijd. Die zwermden zaterdag ook rond mijn schrijftafel, zodat ik inderdaad proefballonnetjes kon oplaten bij mijn ‘doelgroep’. Ik stelde hen vragen als: ‘Wat zou je willen weten over de ringslang?’, ‘Hoeveel auto’s denk je dat er op die snelweg dagelijks voorbij komen?’ en las passages over broeihopen en salamanderpoelen voor om hun geboeidheid te peilen. Op basis van hun reacties kon ik de teksten vervolgens aanpassen. En nu maar hopen dat deze tienjarigen een beetje representatief waren. Literatuur werd het in ieder geval niet. Dat was gelukkig ook niet de opdracht. Literatuur onttrekt zich wat mij betreft dan ook aan de wetten van vraag en aanbod, al diskwalificeer ik mijzelf daarmee misschien van de heersende opvatting. Maar dat is het verdiende loon van heersende opvattingen.

zaterdag 20 augustus 2011

Schrijven

Ik zag een meisje stilstaan op het trottoir en met open mond ergens naar kijken. Ik volgde haar blik en merkte aan de overkant van de straat, langs het water, een ander meisje op. Het tweede meisje (trainingspak, paardenstaart) op haar beurt had haar aandacht volkomen gericht op een raampje van de bovenste verdieping van de gevangenis, aan de overkant van het water, over de muur, vlak onder het dak met de grijze schoorsteentorentjes. Achter dat raampje zat een jongeman in ontbloot bovenlijf die met zijn armen over elkaar op de vensterbank van zijn cel leunde. Ook hij keek geconcentreerd voor zich uit, naar zijn vriendinnetje of zus die langs het water stond. Zij maakte grote gebaren met een arm. Ik fietste voorbij, keek even naar haar, keek weer voor me op de weg, en keek nog eens om. Toen zag ik dat ze met een vinger letters schreef op een denkbeeldige ondergrond, de ene na de andere. Ze schreef een zin, een boodschap, een lange boodschap, een verhaal misschien zelfs, in het luchtledige. Geluidloos. Hij las het aandachtig, zij schreef het, geconcentreerd. En een van de twee deed dat in spiegelschrift.

donderdag 18 augustus 2011

zondag 14 augustus 2011

vrijdag 12 augustus 2011

Oude God

Het was een bestemming die in de ogen van velen vermoedelijk geen noemenswaardige bestemming is, nummer zoveel: Mortsel-Oude God. Talloze keren was ik er al doorheen gejakkerd met de trein naar Brussel, nooit was ik er gestopt of uitgestapt. Vorige week fietste ik erheen, en nam er de tijd voor. Mortsel-Oude God is een samenvoeging van twee dorpskernen. Het vermoeden is dat ‘Oude God’ ontleend werd aan een heiligdom van de Romeinen, dat daar ooit langs de ‘heirbaan’ was gebouwd. Hoe het ook zij: het dorpje werd door ‘friendly fire’ per ongeluk platgebombardeerd op 5 april 1943. Oude God bestond sindsdien eigenlijk niet meer.
Ik reed naar Mortsel en stapte even af bij het station met de intrigerende naam, om daarna verder te fietsen naar de begraafplaats van Oude God – en ook die bleek er niet meer te zijn. Daar rust nu nog slechts het vermoeden van de dode zielen, in de min of meer rechtlijnige perken tussen de paden van een hondenuitlaatweide. Alleen een monument voor de gevallenen in de Eerste Wereldoorlog staat er nog overeind. Verder is zelfs de dood uit Oude God verdwenen.
Ik zoek vaker naar dingen die er niet meer zijn. Maar die dag vond ik werkelijk helemaal niets meer. Ja, het fort van Mortsel misschien, en de zieltogende luchthaven van Antwerpen, waar zo ongeveer één vluchtmogelijkheid per dag is (naar Londen, dat dan wel). Het was duidelijk tijd om naar huis te gaan.

woensdag 10 augustus 2011

Uit de leeszaal (67)

'Een band is voor Kamiel een tulband.
Liggen is voor Kamiel gelegen zijn in een sarkofaag.
Lopen is voor Kamiel op gloeiende kolen en zitten is voor Kamiel op spijkers, nagels.
Kamiel is vorig jaar naar Bombay geweest.
Ik niet. Dat scheelt. Ik ben naar Turkije geweest voor melk en mandarijntjes en dat was, toch voor mijn gewone modus vivendi, ook al een klein beetje vakantie.
Heden Kerstmis, of is het nu Kermis, en gelukkig eens geen buikloop, wel scheurbuik, maar ik heb geen tanden meer die ervan zouden kunnen uitvallen en is dat eigenlijk feitelijk vandaag dat gedoe met die vurige tongen.
En troost mij toch, gij troosteloze Tom Waits, en wals met mij, Matilda, en patroonheiligen van verloren illusies, verlos mij van m'n laatste en m'n allerlaatste.
Ik zweer het ullie, na vij jaar anorexia vallen zelfs uw schoenen van uw voeten en moet ge ze 2 maten kleiner kopen, ik zit zelf aan 36 en dan die eenzaamheid die boort als John Boorman.
En ullie vrienden zijn mijn vrienden maar als ullie vrienden niet met mij de veiligheidsdans willen dansen zijn het geen vrienden van mij.
Kamiel, zeg eens kort en bondig prot tegen God, tegen de vader, tegen de zoon, tegen de geest, dan zult gij nooit meer eenzaam zijn als ik.
Hahoi, cara mia, kwantasaran, ormai, ne pietsjepietsjepietsjepietsjepietsjenein.'
[J.M.H. Berckmans, Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, p. 86.]

zondag 7 augustus 2011

Dagdromen in de Dambruggestraat

Nu ik weer eens twee weken lang aan het schrijven was, bij mooi weer vaak binnen zat en als de dag voor de meeste mensen nog nauwelijks begonnen was of pas als hij ten einde liep, buiten kwam, leken droom en werkelijkheid soms in elkaar over te lopen. Alles scheen mogelijk te zijn. Bereidde ik een droom voor, of schudde ik er juist een af? Werd ik ’s ochtends nu wakker, of viel ik dan juist in een lucide slaap?

zaterdag 6 augustus 2011

Lafaards!

Van politici kun je van alles beweren, maar ze staan doorgaans voor hun standpunten, hun ideeën en idealen. Zij staan, desgevraagd, journalisten daarover te woord, zodat wij weten wie zij zijn en hoe het komt dat het land een bepaalde kant op beweegt. Maar wat is ‘de economie’, wie zijn ‘de beleggers’ en ‘de markt’? Achter deze anonieme abstraheringen gaan mensen schuil, individuen met economische macht die zich niet laten zien, maar ondertussen wel de Europese en mondiale economie bedreigen.
‘Markten raken niet meer gekalmeerd’; ‘Beleggers hebben geen vertrouwen meer’; ‘De economie van de eurozone ligt onder vuur van investeerders.’ Het zijn de citaten uit het economische nieuws zoals we die de afgelopen weken zo vaak hebben gehoord. Niet alleen de Verenigde Staten van Amerika hebben serieuze problemen, maar ook Spanje, Italië en zelfs België schijnen een crisis nabij te zijn. De genoemde anonieme partijen, die misschien wel juist onderdeel van het probleem zijn, reageren nerveus, impulsief of juist zeer strategisch in hun kapitalistische eigenbelang, en verergeren de situatie daarmee. Wie zijn zij toch, en wat willen zij eigenlijk?
Banken zijn over het algemeen schaamteloos over hun aandeel, en kiezen zelfs een slachtofferrol terwijl zij zelf nota bene weigeren te investeren waar nodig. Maar de anonimiteit, de bedrieglijke ‘wetmatigheid’ van het handelen van de individuen die ‘de beleggers’ en ‘de markt’ zijn, maakt mij woest. Wie zijn deze mensen, wie zijn die zogenaamde ‘durfkapitalisten’ die zich verschuilen voor het oog van de natie, die allemaal janken op weg naar de bank?

Laat je zien, lafaards! Vertel ons waarom je doet wat je doet, en zeg ons wat je geleerd hebt van de vorige crisis, en wat je eraan gedaan hebt om te voorkomen dat er weer een nieuwe economische crisis aanstaande is. Vertel ons waarom je niet alleen nationale economieën en bedrijven gijzelt, maar uiteindelijk de inkomens van de gewone, werkende mensen bedreigt, die vervolgens dan niet bij jullie, maar bij een steeds zuinigere overheid een beroep op bijstand kunnen doen. Laat ons niet hoeven gissen, of naar de economische ‘deskundigen’ hoeven luisteren met hun al even absurde, anonimiserende, nietszeggende verhalen over de mechanismen van de economie – die vervolgens niet blijken te werken zoals ze verwacht hadden.
Laat je zien, lafaards, laat ons desnoods meehuilen vanwege jullie egocentrische hebberigheid die kapot maakt wat van waarde is.

vrijdag 5 augustus 2011

Berckmansdag

Toen ik eergisteren op zijn laatste, bij leven gepubliceerde, verhalenbundel stuitte (Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, 2006), kwam mijn zucht naar de pandemonische literatuur van de Antwerpse schrijver J.M.H.Berckmans (1953-2008) ineens weer helemaal terug. (Lees ook De papieren man over Berckmans' overlijden.)
Gisteren maakte ik een kleine literaire pelgrimage naar zijn sporen in de stad, op basis van wat ik erover vond op internet. Klein, omdat ik mij niet verder had voorbereid en dus eigenlijk alleen over het adres waar hij het laatst gewoond had en gestorven was (Lange Batterijstraat 3) en zijn graf als referentiepunten beschikte. Ook café De Raaf sloeg ik over. Bovendien beperk ik mijn literaire pelgrimages doorgaans slechts tot het bezoeken van de graven van schrijvers.

Op de gevel van zijn woning was tot vlak na zijn dood een plaquette bevestigd, die hem enige eer bewees, maar die was nu opzichtig verwijderd. In deze straat met sociale woningbouw voor gemarginaliseerden, stelt men blijkbaar geen prijs op toeristen als ik. Maar dan kennen ze mij slecht.

Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.

Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.

Het bleek nog sterker te zijn: het Schoonselhof herbergt zo ongeveer alle grote namen uit de Vlaamse literatuur. Claus heeft zich bij Oostende laten verstrooien, zoals hij ook bij leven deed, maar in Hoboken liep ik onder andere langs de graven van Hendrik Conscience, Alphons de Ridder (Willem Elsschot), Paul van Ostaijen, Herman de Coninck, Hugues Pernath, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Gaston Burssens, en dan nog een hele trits letterkundigen die hier ertoe deden.
Ik hield het in de brandende zon niet lang uit op het Schoonselhof, maar ik had een bestemming ontdekt die het herontdekken waard is. Toen ik weer terug was in ’t Stad en aan de Ledeganckkaai een biertje ging drinken bij de zomerbar van ‘De zomer van Antwerpen’, zag ik dat Jurgen Delnaet daar die avond zijn theatervoorstelling met teksten van Berckmans kwam brengen. Het zal toeval zijn geweest. Donderdag Berckmansdag. Jammer dan, maar ik vond het genoeg zo, en besloot hem thuis te gaan lezen, tot besluit.

donderdag 4 augustus 2011

Uit de leeszaal (66)

‘Nog moeilijker dan de ontregeling van het gebroken en gelijmde leven was de gezondheid te dragen van minuut tot minuut, van uur tot uur, van zichzelf tot zichzelf en van de een tot de ander. Want het bewustzijn eiste zijn tol – en hoe het gelag te betalen? Jack hoorde wel eens schrijvers beweren dat het boek zichzelf schreef. Ook het bewustzijn schreef zichzelf, en waar ze vroeger haperingen aanbrachten met de hulp van een sigaret, de cesuur van een glas wodka of de slaap-waak van hasjiesj, waren ze nu overgeleverd aan een continue stroom van aandacht.
Ze werden ziek van de tijd, van de volgens de precisie van de wiskunde registreerbare opeenvolging van gebeurtenissen, zelfs al gebeurde er in de vulgaire betekenis van het lemma ‘gebeuren’ niets.
In hun gezondheid duurden de dagen en nachten eindeloos, strekte de tijd zich uit als platgewalste mensen op een braakliggend terrein. Ze hadden al niet veel te vertellen gehad, nu nog minder. Dat was de tol van de gezondheid en Jack voelde zich er heerlijk bij, en angstig als nooit tevoren. Er speelde zich een leven af.'
[David Nolens, De kunst van het wachten, p. 53-54.]

woensdag 3 augustus 2011

Mind the gap, please (3)

Om te schuilen voor de steeds heviger neerkomende regen, zwalkte ik vanochtend binnen bij Witzli-Poetzli. Opgewekte zigeunergitaarmuziek van Django Reinhardt klonk uit het bijna verlaten café en lokt me binnen. Daar zaten de drie aanwezigen allemaal te lezen: een meisje met een zwarte pony, die later het barmeisje bleek te zijn, zat bij de deur over de krant gebogen met haar hoofd in haar handpalm, aan de bar een man in leren jas die fotografietijdschriften doornam en aan de andere kant van de deur, bij het raam, een kalende koffiedrinker, ook met een krant in zijn handen. Even later herken ik hem als E. ‘de schaker’, waarmee ik twintig jaar geleden zo nu en dan wel eens een biertje dronk in Utrecht. Hij zou toen naar Antwerpen verhuizen, en misschien heeft hij dat gedaan. Of, net als ik, uiteindelijk toch maar niet, en komt hij hier, net als ik, desondanks nog steeds heel graag, ook in Witzli-Poetzli. Hij herkende mij niet.
Ik bestelde koffie, en ging aan het raam naar buiten zitten kijken, in de hoop dat de ergste bui over zou trekken voordat ik de bodem van mijn kop bereikt had. Iedereen zweeg in Witzli-Poetzli, ook het meisje dat later nog binnenkwam. Toch kreeg ook zij koffie. Als het niet ophield met regenen, zou ik er doorheen gaan, besloot ik; in een recht lijn huiswaarts, tenzij iemand mij tussentijds afdrogen wilde. En ineens dacht ik weer aan haar, aan wij, en aan slapen in Londen. Mind the gap, please.

dinsdag 2 augustus 2011

Egodocument

In tegenstelling tot het verkeerde boek, heb ik me de afgelopen anderhalve week ondergedompeld in het juiste boek, het ‘muzikaal egodocument’ Mecano van Dirk Polak. Dat was nog eens andere koek dan die vermaledijde Franzen. Niet dat Polak zo’n geweldige schrijver is, maar ik heb een zwak voor deze sympathieke figuur, al sinds ik zijn plaat Wonder van de liefde kocht, nu zo’n vijf, zes jaar geleden. Dat hij een goeie muzikant is, is zeker, maar of Dirk Polak als persoon nu een melodramatisch figuur is, een klassieke bohémien, een romanticus (dat zeker) of een narcist met een smakelijk verhaal, ik weet het nog steeds niet. Zijn ‘autobiografie tot op heden’ vond ik echter een meeslepende geschiedenis. Hij heeft dan ook echt wat te vertellen. Maar niet alleen zijn eigen geschiedenis komt voorbij, ook die van de cultgroep Mecano, en een flink aantal andere Nederlandse kunstenaars en muzikanten van zijn generatie.



Mecano is een eigenaardig boek. Het leest soms als een gortdroge verzameling uitgewerkte aantekeningen, waarin hoofdzaken en bijzaken de hele tijd door elkaar lopen. Dan weer schrijft Polak in ronduit lyrische bewoordingen (meestal over zonsopgangen in de vrije natuur) en is hij morsig met de taal, dan weer drukt hij zich uit in volkomen vage beschouwingen (over het huidige tijdsgewricht) en zitten de zinnen met houtje-touwtje constructies aan elkaar. De inzet van een redacteur is ook bij uitgeverij Lebowski schijnbaar teveel luxe, of misschien zat het ego van Polak dergelijk ingrijpen in de weg. Maar hoe eigenaardig Mecano ook is ook, het leest als de spreekwoordelijke trein.
Als muziekgeschiedenis is het boek in ieder geval absoluut het lezen waard, en het staat garant voor een vermakelijke, inspirerende avond surfen door Youtube clips van post punk en new wave bandjes uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Het rijmde bovendien heel goed met mijn eigen werkzaamheden aan het begin van de week; ook ik was bezig om uit oude dagboekbladzijden een verhaal te destilleren dat een plaats krijgt in een boek, zij het dat het mijne een werk van fictie wordt.
Misschien herken ik iets, of beter gezegd: wil ik iets in Polak herkennen. Misschien voel ik ook wel een zekere jaloezie over zijn manier van leven, al maakt hij zelf ook wel duidelijk dat zijn romantische inborst, zijn pathetische, heftige temperament en zijn zucht naar verslaving ook wel degelijk een keerzijde hebben. Maar het is fijn meezwelgen met de betere kroegverteller die Polak is.



Blijft de vraag naar de zin en onzin van een dergelijke ‘autobiografie’. Daarover schreef ik al eerder. Het is ronduit onzinnig om te doen als je 23 bent (ik zag deze week ook Anton Corbijns Control over Ian Curtis, die op zijn 23e zelfmoord pleegde, rond de hoogtijdagen van Mecano, en dat levensverhaal is ook onaf). Maar slaat het wel ergens op als je 55 bent, zoals Polak? Eerder misschien, maar hij leeft en werkt nog altijd. En dan is er nog die kwestie van het zelf vertellen van je levensverhaal. Wie zegt ons dat hij de waarheid niet enorm naar zijn hand zet met dit boek? ‘Egodocument’ is dan ook een uitstekend gekozen aanduiding van het genre.

maandag 1 augustus 2011

Heimatreise (4)

Voor de tweede kampeerplaats van de vakantie moesten we plotseling van de grote weg afslaan, en over een lang, smal grindpad een diep dal in, alsof we het afvoerputje van de hoogvlakte in gleden. Het was iets na drie uur in de middag, vlak na de door de eigenaars op allerlei folders en bordjes bijna dreigend afgedwongen middagrust. Vanuit het huis kwam een man naar de slagboom gelopen om ons het terrein op te laten. Het zou onduidelijk blijven of hij nu wel of niet een tweelingbroer had en wie er verder nog in het huis woonden. We hoorden bij aanmelding een vrouwenstem, en er scharrelde ook een wat oudere man met een herdershond rond, maar of zij familie van elkaar waren, bleef onbekend. Ergens langs het pad naar de douches lag een grafsteen, met daarop de familienaam, op zich ook nogal raadselachtig.
Op de camping stond slechts een, zij het uitgebreide, familie met nogal wat honden en schreeuwerige kinderen. Nadat zij vertrokken waren, stonden we er nog een nacht helemaal alleen. De enkele stacaravans die er verder gestald waren, stonden te verstoffen. Naast onze tent lag een karikatuur van een bos, een beetje zoals het bos in De Noorderlingen, waarin de postbode de brieven leest. Je hoorde alleen de echo van het hondengeblaf tussen de heuvels en ’s avonds het geluid van enkele opstijgende vrachtvliegtuigen. Verder waren we overgeleverd aan de stilte en de natuur. Voor de rest van de wereld moesten we klimmen naar de hoofdweg, en dan nog kilometers rijden. We waren goed diep weggestopt in de Hunsrück.

S. en ik konden niet verhinderen dat we ons vragen stelden over de samenstelling van het huishouden. Dat was, zo op het oog, vooral aangewezen op de schrale inkomsten van de camping en wellicht de houtkap, lees: vooral op zichzelf. En omdat er geen goed boek was dat mij verstrooide, kroop mijn fantasie waar ze niet gaan kon. Ik droomde hardop over wurgende eenzaamheid en allerlei tekorten waaraan de familie in dit isolement wel lijden moest, en kreeg visioenen van bijlen, kettingzagen, van opsluiting, en… van Psycho. De, overigens zeer vriendelijke, zachtaardige, man die ons verwelkomd had, had iets nederigs over zich, waardoor je evengoed kon denken dat hij ’s nachts hard geslagen werd in een van de verduisterde torenkamertjes van het spookachtige huis. Ook Alex van Warmerdam moest ooit op zo’n camping gestaan hebben, met net zo’n hoofd vol kronkels als het mijne.
De kinderen speelden ondertussen een toneelstuk met de kinderen van de buren, in en om de beek, over een raadselachtig dier in de beek, over goede feeën en jagers en dierenbeschermers die de strijd met elkaar aangingen. Voordat ze in slaap vielen, hoorden we dat ze elkaar vreemde sprookjes vertelden; sprookjes die al na een zin eindigden (‘Er was eens een meisje en ze leefde nog lang en gelukkig’), sprookjes die niet eindigden of sprookjes die eigenlijk helemaal geen verhaal waren. Prompt begreep ik dat zij op die manier verwerkten wat ze in deze kloof beleefden.
Bij vertrek zag ik ineens het achterhoofd van een vrouw, die ik tot dusver nergens ontmoet had. Maar was het wel echt een vrouw? Was het geen pruik? Ik besloot maar te geloven in sprookjes, hoe absurd ze ook waren. We hebben het overleefd, en hopelijk nog lang en gelukkig.