donderdag 31 maart 2011

woensdag 30 maart 2011

Bibliografie

Ik heb altijd een bijzondere verhouding tot boektitels gehad. Ik onthoud ze goed, en lange tijd – zelfs de titels van boeken waarover ik slechts in de krant gelezen heb. Ik verzin ze graag, zonder de aandrang ook direct het boek erbij te maken. En soms vat ik het verhaal dat iemand me vertelt samen in de titel van een boek dat je erover zou kunnen schrijven.
Met enige regelmaat valt mijn oog op de boeken in de kasten achter mijn bank, en ik vraag me af wat ze me zeggen. Achter, of naast het hoofd van het bezoek dat op de bank zit, lees ik dan titel als: For the Relief of Unbearable Urges, Catch-22, De onbehaaglijkheidsfactor, Extreem luid en ongelofelijk dichtbij of Een leven achterstevoren. Hm.
Bij wijze van experiment heb ik overwogen om het verhaal van mijn eigen leven met een krachtige titel te bestempelen, alsof je mijn biografie in enkele woorden zou kunnen samenvatten. Daarbij wilde ik gebruik maken van een bestaand boek, liefst eentje dat ik wel degelijk gelezen had. Dan krijg je zoiets als dit:

Gert: A tale of two cities
Gert: Adventures in Capitalism
Gert: Aantekeningen over de vijand
Gert: Life after God
Gert: Melancholie des Widerstands
of
Gert: I libri degli altri

Ik kwam er niet uit. Gelukkig is er nog lang geen biografie. Ik leef nog.

zaterdag 26 maart 2011

Zijn verjaardag

Uit de leeszaal (58)

‘When she took her shoes off, I saw they were chunky and old-fashioned. I began to wonder what period ghost she was. The eye make-up suggested early- to mid-sixties. A ghost that had been a fan of The Beatles – it was a strange thought.
I sat down on the bench, pretending to count my change. She would sit down beside me, I knew, when she came to roll down here tights. And she did – and I could feel both how close she was and how she really wasn’t there at all. The presence was all of her personality – the density of her intelligence, the straightforwardness of her passion – but was none of her physicality. She disturbed no air, gave off no warmth, made no sound.
I watched as she, still grasping the rolled up tights, climbed head first into the machine. The I closed the door behind her, put down my wallet and change, poured out my two half-cups of powder, fed in my three 50ps and sat back. I was trembling. (…)
My wallet wasn’t in my pocket. I remembered putting it on top of the washer. I turned, without thinking, and walked right through her.
I did not feel, as is often said, “a terrible chill pass through me”. In fact, it was more like passing through a washing machine, as she had just, in theory, done. Inside her, where I for a brief second was, everything was hot and close and dense and churning. I was walking through a terrible emotion – an emotion that brought together jealousy, betrayel, guilt and fury, but excluded love. It was an emotion without explanation. ’
[Toby Litt, ‘Launderama’ in: Adventures in Capitalism, p. 134-136].

donderdag 24 maart 2011

Bel

Deze week heb ik mijzelf tot doel gesteld me te concentreren op het schrijven. Concentreren zoals ik dat doe, heeft weinig te maken met het strakke ritme en de gerichtheid op een hogere macht van de kloosterling. Het heeft nauwelijks iets gemeen met de onderdompeling in leegte van de mediterende boeddhist. Het vertoont ook geen overeenkomst met de repetitieve handelingen van de door een lopende band opgejaagde arbeider. Ik heb mij op een egocentrische manier afgezonderd, dat wel; ik wil met niemand contact, behalve als het mijzelf zo uitkomt.
Er is een duidelijk project waarmee ik me bezighoud en waarvoor ik dit isolement zoek: het werken aan een roman. Ondertussen fiets of wandel ik echter door de stad; maak foto’s van graffiti en gebouwen die gesloopt of gebouwd worden; draai wassen en hang ze op; ruim mijn huis op; schrijf geconcentreerd aan andere teksten (zoals deze) en bewerk foto’s tot kunstwerkjes. En het schrijven betekent ook dat ik opschrijf wat ik allemaal nog moet gaan opschrijven, hoofdstukjes en perspectiefwisselingen plan en personages van het ene huis naar het andere verhuis zonder ze al aan het woord te laten. Het lijkt wel alsof ik nog minder gefocust ben dan normaal. En toch: in werkelijkheid is dit precies hoe ik mij concentreer: ik omcirkel de wereld waarin zich de roman afspeelt op allerlei manieren; ik bewerk, tast af, onderzoek en vul aan, en blaas ondertussen een bel om mij heen.
Ik hoop maar dat hij heel blijft, die bel, want te langdurig doorzakken, bellen met vrienden of een te goed boek, laat staan het bezoek aan een andere stad kunnen er zomaar voor zorgen dat hij uiteen spat. Het wandje is dun, maar doorzichtig.

woensdag 23 maart 2011

Teleportatie (2)

Het is geen droom en ook geen dagdroom, het is geen wens, geen vlucht – of het zou een vlucht van de ziel moeten zijn, de teleportatie die ik soms ervaar. Op onverwachte momenten, maar meestal ’s nachts als ik wakker ben, sta ik opeens op een pleintje in Highgate, loop ik over een zonovergoten trottoir in Kreuzberg, Berlijn, of trek ik de deur achter me dicht in de Dambruggestraat te Antwerpen.

Gisterochtend zat ik aan het ontbijt bij Gipfeltreffen, naast het Görlitzerpark in Berlijn en begon ik een vermoeden te krijgen van een verband. Het was het zonlicht dat over tafel werd uitgegoten toen ik thuis in Utrecht met een ruk de gordijnen openschoof. Misschien is het wel steeds de ervaring van de lichtval die, verspreid over plaats en tijd, rijmt met een verlangen in het nu en mij, kortstondig en in de verbeelding, van hier naar andere plekken draagt.

maandag 21 maart 2011

Lichaamsmeting

Mijn gordijnen waren dicht en ik had bezoek. Er werd aangebeld en ik liep naar de intercom die mij, onzichtbaar vanaf de straat, bereikbaar maakte. Aan de straatkant van de intercom zei een meisjesstem dat ze graag een enquête wilde afnemen over mij en mijn relatie met de buurt waarin ik woonde. Ik zei haar dat het nu niet schikte, en ze liet de papieren in mijn brievenbus glijden. Ze zou een week later langskomen voor de ingevulde enquête en een ‘lichaamsmeting’. Met die intrigerende cliffhanger eindigde ons gesprek.

Een week later werd er opnieuw ’s avonds aangebeld. Ik was er niet op verdacht, nam de hoorn van de intercom en riep ‘ja?’ Hetzelfde meisje kwam namens de universiteit van Maastricht vragen of ik mijn enquête al ingevuld had. Ik had er nog geen minuut voor kunnen uittrekken, en zei haar dat, waarop ze aankondigde weer een week later nog een keer langs te komen. Ze vroeg me toch of ik, ‘alstublieft’, de enquête wilde invullen. Het klonk bijna wanhopig. Zou niemand zich over onze buurt willen uitspreken? Ik begon medelijden met haar te krijgen, en besloot de vragenlijst voor het meisje in te vullen, ook al kende ik slechts haar stemgeluid.

In de dagen die erop volgden, probeerde ik de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Iedere dag een stuk of tien. Dat viel niet mee, en meermaals moest ik diep nadenken over mijn alledaags bestaan, want dan wel weer interessant was.
‘Als u een probleem heeft, hoe reageert u dan in het algemeen?’
‘Gebeurt het wel eens dat een of meer van de mensen waar u mee omgaat; u uitnodigt voor een feestje of etentje/genegenheid voor u toont/u troost/u complimenten geeft/interesse voor u toont?’
‘Begroet u de buren als u ze ziet?’
‘Op een dag dat u groenten eet, hoeveel opscheplepels eet u dan gewoonlijk van…?’
‘Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte, hoeveel minuten u daar dan gemiddeld op zo’n dag mee bezig was en hoe inspannend deze activiteit was?’
Enzovoort en zo verder. Het betrof duidelijk een lijst vragen naar mijn geestelijk en lichamelijk welbevinden. De vragen veronderstelden een verband tussen criminaliteit, inkomen, gezond eten, bewegen, en gevoelens van eenzaamheid en depressie – of het ontbreken daarvan. Het viel me vooral op dat ik nergens mijn geluk kon uitschreeuwen – dat hoorde blijkbaar niet bij het wetenschappelijke verwachtingspatroon van mijn buurt. Misschien zou de lichaamsmeting nog uitkomst bieden. Ik begon het me sterk af te vragen.

Twee weken later belde het meisje opnieuw aan. ‘Om de vragenlijst op te halen, ‘ zei ze, al enigszins teleurstellend. Ik zat te eten maar liet haar binnen, in gespannen afwachting van wat komen ging. Al snel bleek dat ook voor mijn fantasie geen ruimte was bij dit wetenschappelijke onderzoek. Het meisje bleek een jonge moeder te zijn, die zelf ook niet precies wist wat het doel was van het onderzoek. En met het noteren van mijn lengte en gewicht was de lichaamsmeting een feit. Zelf misschien ook zenuwachtig geworden van onze intercomgesprekken, overhandigde ze me snel een cadeaubon als blijk van dank, en verdween. ‘Tot over een jaar, ’ zei ze bij vertrek. Eens te meer ben ik nu voor de sloop van mijn huizenblok.

vrijdag 18 maart 2011

donderdag 17 maart 2011

Slecht lezen

Ik dacht altijd dat alleen anderen slecht lazen, of half. Net zoals alleen de anderen een onleesbaar handschrift kregen met de tijd. Dat het niet voor mij gold, en zeker niet voor mijn blokletters. Maar ik moet de hand in eigen boezem steken, want ook mij gaat lezen en schrijven soms slechter af.
Zo las ik vluchtig een interview met de Nederlandse winnaar van de Nobelprijs voor natuurkunde, Gerard ’t Hooft (1999), waarin hij zegt: ‘De snarentheorie was een doorbraak en leek het antwoord in te houden op de vraagstukken rond zwaartekracht. In plaats daarvan wordt het raadsel steeds groter. Er ontbreekt nog een belangrijk element. Dat ga ik proberen te vinden! Maar ja, ik ben geen dertig meer. Je ziet wel vaker dat onderzoekers die ooit een belangrijke ontdekking hebben gedaan, zich er daarna niet meer los van kunnen maken om verder te komen. Misschien geldt dat ook voor mij.’
Ik dacht dat ’t Hooft had gezegd dat oudere onderzoekers zich vaak vastbijten in een probleem dat ze niet meer voor het einde van hun leven opgelost kregen. Dat leek me een mooie metafoor voor de raadselachtigheid van het leven, in de richting van de dood. Maar dat stond er dus niet. Misschien betekende het wel dat ik in mijn eigen gedachten nog niet helemaal af ben van de dood, of dat ik eigenlijk wil dat de wereld mooier is dan hij is. Hoe dan ook: ik heb mij voorgenomen weer beter te gaan lezen.
De Nobelprijswinnaar schijnt in slaapstad H. te wonen, dus ik zou hem regelmatig tegen het lijf kunnen lopen. Vlak na het artikel slecht te hebben gelezen, meende ik hem inderdaad gezien te hebben in het winkelcentrum, maar daar ben ik nu niet zo zeker meer van.

dinsdag 15 maart 2011

De avond van de geweigerden

Sommigen dansen nu. Velen drinken nu. Weer anderen zijn niet toegelaten tot de Schouwburg en broedden op andere gedachten. P. en ik, geweigerden aan het Bal, besteedden onze avond aan de voorbereiding van de eerste editie van Broedplaats Proza, een evenement op donderdagavond 17 maart vanaf 20.00 uur.

Vijf schrijvers zullen op die avond een nog niet gepubliceerd verhaal voorlezen aan het publiek. Een deskundige jury van twee schrijvers (Peter Drehmanns en Gert den Toom) en en een uitgever (Geneviève Waldmann) zal deze teksten daarna kritisch bespreken en handreikingen aan de auteurs bieden. Ook het publiek mag zich er mee bemoeien.
Heb je zin om onbekend talent aan het woord te horen? Wil je meer weten over het schrijven van literatuur? Kom dan op 17 maart naar Broedplaats Proza, in de werfkelder van de Cult Dealer Enzo (Oudegracht 105 a/d werf, Utrecht).

zondag 13 maart 2011

Uit de leeszaal (57)

‘At that moment I understood it was not any piano but my hearing that was off-key. I was hearing a C as a C-sharp. That was the beginning. I shrugged and persuaded myself that I could live with it. (…)
If it had happened all of a sudden that I was to lose the last sense that connected me to the world, I would have screamed in terror and found some way as quickly as possible to end my life. But it came upon me gradually, allowing me progressive degrees of acceptance, with hope that every degree of loss would be the last, until, in the growing quiet of my despair, I resolved to accept my fate, having been taken by an odd impulse to find out what life would be like when my hearing was completely gone and, without sight or sound, I had only my own consciousness to amuse me.’

[E.L. Doctorow, Homer and Langley, p. 173-174.]

zaterdag 12 maart 2011

donderdag 10 maart 2011

Beleefdheidsbezoek

Op zaterdagmiddag liep ik door het kleine haventje van Lillo, waar de bootjes nog op schragen en blokken stonden. Zeepokken hadden zich aan de zwarte zwaarden vastgezet als sterren aan het firmament en ik nam er een foto van, eigenlijk omdat ik beelden van korstmos verzamel.

De volgende dag, na een mooie tocht over een verborgen fietspad in het groen langs de ring van Antwerpen, bezocht ik met F. de tentoonstelling van Anselm Kiefer in het Museum voor Schone Kunsten. Over Kiefer en mijn verhouding tot zijn werk, schreef ik hier al eerder. Toen ik zondag door de zalen met zijn werken uit het privébezit van de familie Grothe liep, besefte ik dat mijn impuls om te gaan kijken eerder op nostalgie duidde dan op waardering voor zijn huidige werk. Hij is een jeugdliefde van mij, een ideaal uit de tijd dat ik naar grote gevoelens en gebaren verlangde en die van anderen ten voorbeeld nam. Ik heb werkelijk van hem geleerd op een andere manier naar de wereld te kijken – zoals je dat van een goede leraar, een meester, een vader kunt leren. Maar nu merkte ik dat ik mijn eigen perspectief ontwikkeld heb, dat ik zelf iemand geworden ben, en mijn vaderfiguur ontgroeid. Wat me restte was de vadermoord, het levenslange eerbetoon of, zoals afgelopen zondag: het beleefdheidsbezoek.
Natuurlijk herkende ik de gedeelde interesse voor bepaalde thema’s (Jacob, de toren van Babel) en de voorkeur voor een bepaalde weergave van landschappen (verwant aan die van Strindberg of Permeke), en natuurlijk genoot ik nog steeds van zijn materiaalgebruik. Maar dat was het zo ongeveer.

Opvallend was de overeenkomst tussen het werk waarin Kiefer de sterren op het zwarte doek nummers gaf (‘The Secret Life of Plants for Robert Fludd’ en ‘Jaipur’), ze als hemellichamen verbond door in wit gips gedoopte takjes of een op het canvas gebonden, opgezette gans, en wat ik de dag tevoren in Lillo had gezien. Maar misschien hoefde het me niet te verbazen, net zo min als dat het enige werk dat echt indruk op F. en mij maakte, het laatste doek in de laatste zaal, de titel ‘Jacob’s Himmliches Blut’ droeg.

woensdag 9 maart 2011

dinsdag 8 maart 2011

Saferoom

Het schijnt dat steeds meer bankdirecteuren en andere kwetsbare welgestelden in hun huis beschikken over een zogenaamde saferoom, een kamer die als een kluis af te sluiten is, waardoor zij zich ten allen tijde beveiligd tegen ontvoering kunnen weten. In de saferoom, doorgaans een ruime slaapkamer maar eigenlijk een klein huis binnen een huis, is in het beste geval goed werkende airconditioning, sanitair en mondvoorraad voor enkele dagen aanwezig, en apparatuur om de communicatie met de buitenwereld te kunnen onderhouden.
A. vertelde over de fijne plek waar zij, op aanwijzingen van haar hypnotherapeut, dagelijks in gedachten naar toe ging. Het bleek niet om een bepaalde plek te gaan waaraan zij goede herinneringen had, maar ze koos uit meerdere locaties, variërend van een heilzame bron die zij zich herinnerde van een vakantie uit haar jeugd tot een schitterend stukje duingebied waar zij nu ieder jaar, ook in het echt, wel een keer naar toe ging. En dan kon ze ook nog kiezen voor een plaats die louter in gedachten bestond. De essentie van het inbeelden op die plaats te zijn, was dat ze er een gevoel van rust en ontspanning van kreeg.
Ze vertelde me erover tijdens een mooie, maar koude wandeling langs de Schelde bij Antwerpen. Antwerpen, Berlijn… de inspirerende terugkeer naar die steden is voor mij ook een lichte vorm van zelfgekozen hypnose. Ieder zijn saferoom. Al zou je toch het liefste willen dat de hele wereld een saferoom was.

donderdag 3 maart 2011