Vandaag hoorde ik weer een mensenleven aan mij voorbij trekken na de dood – tijdens de herdenkingsdienst van een oom. Hij was in mijn beleving als kleine jongen mijn enige verbinding met een ‘grote stad’, al zette hij in Amsterdam Noord eigenlijk het dorpsleven voort waar hij uit afkomstig was. In de woorden waarmee de zoon, dochter en kleinzoon over hem spraken, herkende ik karaktertrekken die ook in andere takken van de familie verspreid zijn, net zoals de namen, neuzen, grappen en waarden van opa en oma, ooms en tantes, neven en nichten al generaties lang in allerlei subtiele variaties circuleren. Zijn ouders, mijn grootouders – daar ligt de verbinding die mijn oom en zijn nageslacht ook aan mij verbindt – en ik herinnerde het me niet alleen, ik voelde het weer even vandaag.
Wat ook voorbij kwam, was een stuk Nederlandse geschiedenis. Mijn oom, die zich na een korte loopbaan in de binnen(scheep)vaart had opgewerkt van sluisknecht tot sluismeester aan de Willemssluis in Amsterdam en er 31 jaar naast woonde, had eerder drie jaar van zijn leven noodgedwongen doorgebracht in Indonesië, als ziekenverzorger tijdens de politionele acties. Hij heeft er, tot voor kort, nooit een woord over gezegd. Pas onlangs had hij er blijk van gegeven daar verschrikkelijke dingen te hebben meegemaakt, al wilde hij tegelijk onderstrepen dat hij trots bleef op die tijd. Ook dat fenomeen stierf vorige week – in onze familie dan toch.