‘Hij houdt het voor gezien.’
‘Het is Tonio ten voeten uit. Als hij de werking van iets, een machine of een natuurverschijnsel, eenmaal heeft doorgrond, verliest hij zijn geduld. Er is meer in de wereld dat zijn aandacht opeist. (…)
Maar sinds Zwarte Pinksterdag bijna elf jaar later blijft mijn herinnering aan de zonsverduistering steken bij Tonio’s afhaken. ‘Zo, en nu wil ik er niets meer mee te maken hebben.’ Op momenten dat zijn dood echt tot me doordringt, en de kou en de schrik me om het hart slaan, ligt weer dat zielloze schijnsel van de eclips over de wereld, die net als toen z’n adem met vogelgefluit en al inhoudt. Al het andere (de heldere dageraad, de stekende zon aan een egaal blauwe hemel, de contrastrijke avondschemering) is illusie, een herinnering aan hoe het mogelijk ooit geweest is. Er is een schaduw over gevallen – niet de vitale schaduw, die de sterkte en de beweeglijkheid van de zon aangeeft, maar de valse, giftige schaduw van de zonsverduistering, allesdoordringend en alles besmettend.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 628-629.]