Vorige week zagen we De Engel van Doel van Tom Fassaert in het filmhuis, samen met vier andere verdwaalde cinefielen, onder wie P., die zichzelf voor de avond als een Houdini uit de ketenen van zijn schrijverschap had weten te bevrijden. De in zwart-wit gedraaide documentaire over het dorpje Doel, onder de verstikkende rook van de havens van Antwerpen en de lokale kerncentrale, toonde in even tragische als prachtig gefotografeerde beelden de ondergang van het dorp, gezien door de ogen van twee van de laatste bewoners.
Wat me het meeste bijgebleven is, is de tragische geschiedenis van dorpspriester Verstraete die, ook nog eens verzwakt door de kanker, blijft rondfietsen op zijn driewieler en blijft aankloppen bij zijn parochianen. In zijn preken spreekt hij opvallend veel over de gruwelijkheden en de banaliteiten van de dood, soms op welhaast apocalyptische wijze, als een Savonarola van het land dat op het punt van verdrinken staat. Hij beklaagt zich ook over het lot van zijn almaar kleiner wordende kerkgemeenschap, al zegt hij dat hij vertrouwen houdt in de blijvende aanwezigheid van God. Ook op bezoek bij zijn geloofsgenoten zien we hem opmonterend tot hen spreken. Wanneer hij zijn behandelend artsen bezoekt, zien we hem met een glimlach bijna afdwingen te zeggen dat hij er goed uitziet, dat het beter met hem gaat, dat hij... zal overleven. Uit alles blijkt echter overduidelijk dat hij weet dat hij doodgaat, over niet al te lange tijd. Hij is wanhopig. Plotseling is hij verdwenen uit de documentaire; een interieur dat het zijne moet zijn geweest, wordt aangeveegd en achter rolluiken gesloten. Exit.
Anderhalf jaar geleden was ik zelf in Doel. In die zin was de documentaire een terugkeer, een terugkeer ook naar het inzicht dat Doel ten dode is opgeschreven. Hoe tragisch dat ook is, en hoe mooi je de dood ook verfilmen kunt.