Toen ik eergisteren op zijn laatste, bij leven gepubliceerde, verhalenbundel stuitte (Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, 2006), kwam mijn zucht naar de pandemonische literatuur van de Antwerpse schrijver J.M.H.Berckmans (1953-2008) ineens weer helemaal terug. (Lees ook De papieren man over Berckmans' overlijden.)
Gisteren maakte ik een kleine literaire pelgrimage naar zijn sporen in de stad, op basis van wat ik erover vond op internet. Klein, omdat ik mij niet verder had voorbereid en dus eigenlijk alleen over het adres waar hij het laatst gewoond had en gestorven was (Lange Batterijstraat 3) en zijn graf als referentiepunten beschikte. Ook café De Raaf sloeg ik over. Bovendien beperk ik mijn literaire pelgrimages doorgaans slechts tot het bezoeken van de graven van schrijvers.
Op de gevel van zijn woning was tot vlak na zijn dood een plaquette bevestigd, die hem enige eer bewees, maar die was nu opzichtig verwijderd. In deze straat met sociale woningbouw voor gemarginaliseerden, stelt men blijkbaar geen prijs op toeristen als ik. Maar dan kennen ze mij slecht.
Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.
Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.
Het bleek nog sterker te zijn: het Schoonselhof herbergt zo ongeveer alle grote namen uit de Vlaamse literatuur. Claus heeft zich bij Oostende laten verstrooien, zoals hij ook bij leven deed, maar in Hoboken liep ik onder andere langs de graven van Hendrik Conscience, Alphons de Ridder (Willem Elsschot), Paul van Ostaijen, Herman de Coninck, Hugues Pernath, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Gaston Burssens, en dan nog een hele trits letterkundigen die hier ertoe deden.
Ik hield het in de brandende zon niet lang uit op het Schoonselhof, maar ik had een bestemming ontdekt die het herontdekken waard is. Toen ik weer terug was in ’t Stad en aan de Ledeganckkaai een biertje ging drinken bij de zomerbar van ‘De zomer van Antwerpen’, zag ik dat Jurgen Delnaet daar die avond zijn theatervoorstelling met teksten van Berckmans kwam brengen. Het zal toeval zijn geweest. Donderdag Berckmansdag. Jammer dan, maar ik vond het genoeg zo, en besloot hem thuis te gaan lezen, tot besluit.