Wil je automatisch op de hoogte blijven van nieuwe blogposts op de website, gebruik dan de RSS Feed.


Zaterdag liepen we langs de Petruskerk in Vught, een gezichtsbepalende, pontificale kerk die ook leeg bleek te staan, en nog geen duidelijke bestemming had. Er gaan al stemmen op voor, onder andere, een culturele bestemming ‘voor alle Vughtenaren’, maar vooralsnog ligt het godshuis, dat overbodig is geworden voor de eredienst, er prachtig verlaten bij. Life after God.
Later die middag waren we in ’s Hertogenbosch en probeerden de zaterdagdrukte een beetje te vermijden. We liepen steegjes in die bij het half verborgen riviertje de Dieze uitkwamen en passeerden, omlopend, ineens het Groot Ziekengasthuis, dat al sinds mei 2010 leeg stond. Deze plek, waar lange tijd, al honderden jaren, geboren, genezen en gestorven was, was vanbinnen ontdaan van vrijwel alle materie. Of de plek ook ontzield was, of de Grote Ziekengeest met een diepe zucht gegeven was, konden we niet achterhalen. Bij het ‘nieuwste’ gedeelte was iedere toegang tot de lege ziekenzalen, operatiekamers, restaurants en wachtruimtes geblokkeerd door de bekende geperforeerde metalen roosters die iedereen buiten hielden. In de oudere gedeeltes waren ondertussen kleinere bureaus van creatieven en kunstenaarsateliers gevestigd. Natuurlijk.
De roep die altijd het eerst klinkt voor deze verlaten gebouwen, is die om een culturele bestemming. Kunst mag de plek van de leegte innemen, of het nu om verstomd tropisch zwemplezier, toewijding aan een God of om het decor voor de levensloop van geboorte, ziekte en dood gaat. En dat is misschien ook wel het beste wat deze plekken kan overkomen. Maar doorgaans kan het alleen bij de gratie van de projectontwikkelaars. Als de markt aantrekt, staan kunst en cultuur vaak weer op straat. Aan het eind is er altijd de leegte. Tot die tijd kan de geest waaien.
Eenmaal weer terug in het ‘Centraal Observatorium voor Europa’ zagen we de dag eindigen met een onweer dat zijn weerga niet kende. Zeker tien minuten lang donderde en weerlichtte het onafgebroken, en de regen geselde de straatstenen. Natuurlijk hadden we erover gesproken die dag, maar geen van de deelnemers had het onweer nog verwacht.
Op een gegeven moment besloot ik over mijn verschillende fotoseries te gaan schrijven, ook over de bankjes. Ik probeerde te begrijpen waarom ik ze fotografeerde, en te analyseren wat het verband tussen de foto's uit de serie was. Toen ik over de bankjes uitgeschreven was, en de verzameling eigenlijk had samengevat, had ingeblikt, had teruggebracht tot de essentie, was er daarmee eigenlijk nog maar een bank over - en die was prompt dus geen verzameling meer. Ik verloor mijn interesse in de parkbankjes.
Zodra zich in de dingen die ik om mij heen verzamel zoiets als een Verzameling manifesteert, begint er onbehagen in mij te knagen. De samenloop der omstandigheden biedt in deze gevallen vaak uitkomst. Dit was bijvoorbeeld het laatste parkbankje dat ik fotografeerde, in Park Middelheim in Antwerpen. Het einde van de verzameling kondigde zich als van nature aan.
Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.
Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.
S. en ik konden niet verhinderen dat we ons vragen stelden over de samenstelling van het huishouden. Dat was, zo op het oog, vooral aangewezen op de schrale inkomsten van de camping en wellicht de houtkap, lees: vooral op zichzelf. En omdat er geen goed boek was dat mij verstrooide, kroop mijn fantasie waar ze niet gaan kon. Ik droomde hardop over wurgende eenzaamheid en allerlei tekorten waaraan de familie in dit isolement wel lijden moest, en kreeg visioenen van bijlen, kettingzagen, van opsluiting, en… van Psycho. De, overigens zeer vriendelijke, zachtaardige, man die ons verwelkomd had, had iets nederigs over zich, waardoor je evengoed kon denken dat hij ’s nachts hard geslagen werd in een van de verduisterde torenkamertjes van het spookachtige huis. Ook Alex van Warmerdam moest ooit op zo’n camping gestaan hebben, met net zo’n hoofd vol kronkels als het mijne.
De ochtendlijke omzwervingen hebben geen ander doel dan het bevredigen van mijn nieuwsgierigheid. Nou goed, misschien hoop ik ook wel op een interessante foto. Maar het lijkt alsof ik deze stad ‘kapot gefotografeerd’ heb; steeds vaker blijft de camera in de broekzak zitten, ook al ziet mijn geestesoog van alles dat het opmerken waard is.
Verder maar weer dan, langs het zoveelste overwoekerde plaatsje met erachter een enorme, verlaten loods. Op het hek hangt een aankondiging van voorgenomen hergebruik van het terrein, waartegen eventueel bezwaar gemaakt kan worden. De aankondiging hangt er ook al weer enige tijd, en er is nog niets gebeurd.
De huidige bewoner van het huis (voor wie het zijn tweede huis is), kwam naar buiten toen wij voor de smidse stonden. Hij liet ons binnen kijken, vertelde erover, en nam ons ook mee in de schuur en in het huis zelf, dat op verzoek van de overheid, zoveel mogelijk in authentieke staat moest blijven. Zo liepen wij dus door een Hunsrücker huis van rond de vorige eeuwwisseling, al zaten drie van zijn kleinzoons er in de woonkamer voetbal te kijken op televisie: potkachels, bedden op hoge poten, kleine ramen en lage plafonds – het werd ons allemaal bijzonder gastvrij getoond door de zongebruinde pensionado die er nu verbleef. Hij kwam oorspronkelijk uit de streek, en keerde er zo nu en dan graag terug. Hij had zijn kans schoon gezien het huis te kopen, toen de overheid sloop wilde verhinderen. Voor de oprecht belangstellenden en liefhebbers van de televisieserie, was hij graag bereid het een en ander te tonen en te vertellen.
We stonden in een huis dat niet echt was, in een dorp dat niet echt was, en beleefden de sensatie dat we toegang hadden gekregen tot een verhaal dat wel degelijk bestond. De smidse was van oorsprong ook een smidse geweest (lees: ontmoetingsplek voor het dorp, en opwarmplek in de winter) en het geluid dat S., als oudste kindje, met de hamer op het aambeeld mocht maken, rijmde wonderschoon op de eerste hamerslagen van Paul Simon, die na de Eerste Wereldoorlog terugkeert in zijn geboortedorp.
Het verhaal van Heimat was natuurlijk het verhaal van de ontwikkelingen van de streek en de tijd, en de ervaringen van de huidige eigenaar kwamen sterk overeen met de vertelling van Reitz. Hij zou de volgende dag een groot familiefeest gaan vieren, ook met familieleden die uit de Verenigde Staten van Amerika terugkwamen, net zoals in de familiegeschiedenis van de Simons.
Wil je in een weekend beter leren fotograferen en een mooie Belgische stad bezoeken tegelijk? Doe dan mee aan 'In het kader van Brugge', georganiseerd door Fotolokatie. Op basis van verhalen van mijn hand en je eigen indrukken van de stad, werk je onder begeleiding van docent Linda Bais aan een mooie serie foto's. En ik ben er ook bij.

