Beste bezoeker, vanaf vandaag kun je mijn nieuwe Polaroids van de dag niet meer hier, maar ergens anders vinden. Deze blog is verhuisd, en ondergebracht in mijn nieuwe website. Dus als ik je mag verzoeken… lees verder.
Wil je automatisch op de hoogte blijven van nieuwe blogposts op de website, gebruik dan de RSS Feed.
vrijdag 30 september 2011
maandag 26 september 2011
Geest
Overal bevinden zich plekken die leger zijn dan andere, leger dan gewoon leeg, omdat ze ooit voller dan gewoon in gebruik waren. Na een omzwerving door Rotterdam kwamen we uit bij het voormalige zwemparadijs Tropicana, dat nu desolaat langs de Maas staat. Door deze, voor ieder ander doel ogenschijnlijk ongeschikte tempel van vermaak, stroomt nu geen water meer door de glijbanen, de palmen en andere geadopteerde tropische planten zijn dood en het vuil kruipt tegen de ramen op. Alle kindergelach is hier weggestorven.
Zaterdag liepen we langs de Petruskerk in Vught, een gezichtsbepalende, pontificale kerk die ook leeg bleek te staan, en nog geen duidelijke bestemming had. Er gaan al stemmen op voor, onder andere, een culturele bestemming ‘voor alle Vughtenaren’, maar vooralsnog ligt het godshuis, dat overbodig is geworden voor de eredienst, er prachtig verlaten bij. Life after God.
Later die middag waren we in ’s Hertogenbosch en probeerden de zaterdagdrukte een beetje te vermijden. We liepen steegjes in die bij het half verborgen riviertje de Dieze uitkwamen en passeerden, omlopend, ineens het Groot Ziekengasthuis, dat al sinds mei 2010 leeg stond. Deze plek, waar lange tijd, al honderden jaren, geboren, genezen en gestorven was, was vanbinnen ontdaan van vrijwel alle materie. Of de plek ook ontzield was, of de Grote Ziekengeest met een diepe zucht gegeven was, konden we niet achterhalen. Bij het ‘nieuwste’ gedeelte was iedere toegang tot de lege ziekenzalen, operatiekamers, restaurants en wachtruimtes geblokkeerd door de bekende geperforeerde metalen roosters die iedereen buiten hielden. In de oudere gedeeltes waren ondertussen kleinere bureaus van creatieven en kunstenaarsateliers gevestigd. Natuurlijk.
De roep die altijd het eerst klinkt voor deze verlaten gebouwen, is die om een culturele bestemming. Kunst mag de plek van de leegte innemen, of het nu om verstomd tropisch zwemplezier, toewijding aan een God of om het decor voor de levensloop van geboorte, ziekte en dood gaat. En dat is misschien ook wel het beste wat deze plekken kan overkomen. Maar doorgaans kan het alleen bij de gratie van de projectontwikkelaars. Als de markt aantrekt, staan kunst en cultuur vaak weer op straat. Aan het eind is er altijd de leegte. Tot die tijd kan de geest waaien.
Zaterdag liepen we langs de Petruskerk in Vught, een gezichtsbepalende, pontificale kerk die ook leeg bleek te staan, en nog geen duidelijke bestemming had. Er gaan al stemmen op voor, onder andere, een culturele bestemming ‘voor alle Vughtenaren’, maar vooralsnog ligt het godshuis, dat overbodig is geworden voor de eredienst, er prachtig verlaten bij. Life after God.
Later die middag waren we in ’s Hertogenbosch en probeerden de zaterdagdrukte een beetje te vermijden. We liepen steegjes in die bij het half verborgen riviertje de Dieze uitkwamen en passeerden, omlopend, ineens het Groot Ziekengasthuis, dat al sinds mei 2010 leeg stond. Deze plek, waar lange tijd, al honderden jaren, geboren, genezen en gestorven was, was vanbinnen ontdaan van vrijwel alle materie. Of de plek ook ontzield was, of de Grote Ziekengeest met een diepe zucht gegeven was, konden we niet achterhalen. Bij het ‘nieuwste’ gedeelte was iedere toegang tot de lege ziekenzalen, operatiekamers, restaurants en wachtruimtes geblokkeerd door de bekende geperforeerde metalen roosters die iedereen buiten hielden. In de oudere gedeeltes waren ondertussen kleinere bureaus van creatieven en kunstenaarsateliers gevestigd. Natuurlijk.
De roep die altijd het eerst klinkt voor deze verlaten gebouwen, is die om een culturele bestemming. Kunst mag de plek van de leegte innemen, of het nu om verstomd tropisch zwemplezier, toewijding aan een God of om het decor voor de levensloop van geboorte, ziekte en dood gaat. En dat is misschien ook wel het beste wat deze plekken kan overkomen. Maar doorgaans kan het alleen bij de gratie van de projectontwikkelaars. Als de markt aantrekt, staan kunst en cultuur vaak weer op straat. Aan het eind is er altijd de leegte. Tot die tijd kan de geest waaien.
zaterdag 24 september 2011
Uit de leeszaal (70)
‘Dagen- en wekenlang breek je je tevergeefs het hoofd, je zou geen antwoord weten op de vraag of je blijft schrijven uit gewoonte of uit geldingsdrang, of omdat je niets anders geleerd hebt, of uit verwondering over het leven, uit waarheidsliefde, uit wanhoop of verontwaardiging, en ook zou je niet kunnen zeggen of je van het schrijven nu wijzer of dwazer wordt. Misschien verliest ieder van ons het overzicht precies in de mate waarin hij voortbouwt aan zijn eigen werk, en misschien hebben we daarom de neiging om de toenemende complexiteit van onze geestesconstructies te verwarren met een vooruitgang in kennis, terwijl we tegelijkertijd wel vermoeden dat we de imponderabilia die onze loopbaan werkelijk bepalen nooit zullen kunnen begrijpen.’
[W.G. Sebald, De ringen van Saturnus, p. 184-185.]
[W.G. Sebald, De ringen van Saturnus, p. 184-185.]
Labels:
Uit de leeszaal
vrijdag 23 september 2011
donderdag 22 september 2011
Mijn identiteit, deel zoveel
Maandag begon ik de week als mogelijk patiënt, maar die dreiging verdween als sneeuw voor de zon. Dinsdag was ik gids langs de geschiedenis en door het verwarrende heden van Rotterdam; leegstand, verloedering en grenzenloze nieuwbouw op een en dezelfde vierkante kilometer. Gisteren speelde ik Floppo de clown en liet ik zien hoe slecht ik jongleren kan (en dat dat grappig is). Vandaag zat ik gewoon weer eens een dag als voorlichter achter een bureau. En vanavond rest er eigenlijk geen energie meer om ook nog schrijver te zijn. Vriend, ja dat had gekund als ik niet op het laatste moment was afgebeld. Krantenlezer dan? Dat dan graag. Coureur op de fiets? Nou vooruit, dan kan ik tenminste ook nog geliefde en medeopvoeder zijn, morgenochtend. Slapende… dat was ik het allerliefste nu al. Want morgen ben ik werkelijk weer patiënt, terug bij mijn nieuwe lijfarts.
dinsdag 20 september 2011
Een ons, of nog minder
Zoals de levensgenieter alcoholist werd omdat hij zijn geluk en succes onderdompelde in alcohol, en op een gegeven ogenblik het monster dat hij zelf had gecreëerd in de afschuw wekkende ogen keek, zo herken ik in mijn eigen geluk om de vrijheid die ik heb, soms ook een afgrond. Dan komt de gedachte op dat ik zomaar uit mijn comfortabele, werkzame bestaan weg zou kunnen glijden, omdat ik eenvoudigweg, ongemerkt, de interesse erin verloren heb. Dan zie ik een patroon in steeds korter wordende werkweken en het daarbinnen steeds langer uitstellen van wat niet direct noodzakelijk is. Dan identificeer ik alles wat ik in de categorieën ‘teambuilding’ en ‘representatie’ doe (en volledig gelegitimeerd, want: mijn werk, is) ineens als spijbelen of luxe, lees: als overbodig. En dan is er ineens de angst, die eigenlijk ook een verlangen is, om na een vakantie… gewoon niet meer terug te keren, om sowieso nergens meer de zogenaamde verplichtingen na te komen. Er eenvoudigweg vandoor te gaan, het liefst in gezinsverband. En dat allemaal om te kunnen doen wat ik het liefste wil en het beste kan: bestemmingen bedenken, rondreizen, rondkijken, praten en schrijven – schrijven tot ik een ons weeg, of nog minder.
zondag 18 september 2011
vrijdag 16 september 2011
Uit de leeszaal (69)
‘Korzenievski, die na zijn aankomst in Oostende onmiddellijk naar Marguerite Poradovska in Brussel reist, ervaart de hoofdstad van het koninkrijk België met haar steeds bombastischer wordende gebouwen nu als een grafmonument dat zich verheft boven een hecatombe van zwarte lichamen, en hij heeft het gevoel dat de voorbijgangers op straat allemaal het duistere geheim van Kongo in zich dragen. Inderdaad bestaat er in België tot op de huidige dag een bijzonder soort lelijkheid, die door de periode van ongeremde uitbuiting van de Kongolese kolonie is gevormd en zich manifesteert in de macabere sfeer van bepaalde salons en in een opvallende mismaaktheid van de bevolking, zoals je die elders maar zelden aantreft. In elk geval herinner ik mij heel goed dat ik bij mijn eerste bezoek aan Brussel in december 1964 meer gebochelden en gekken ben tegengekomen dan anders in een heel jaar.’
[W.G. Sebald, De ringen van Saturnus, p. 129.]
[W.G. Sebald, De ringen van Saturnus, p. 129.]
Labels:
Uit de leeszaal
woensdag 14 september 2011
Buys Ballot
Met goed resultaat heb ik de cursus Algemene Meteorologie afgesloten, aldus het certificaat dat mij gisteren werd toegestuurd. Samen met mijn medecursisten zat ik afgelopen zaterdag de hele dag binnen en spraken we met een meteoroloog over het weer; over hoge en lage drukgebieden, straalstromen, wolkenstraten, condensatie, koude- en warmtefronten, tornado’s en onweer.
Het gezelschap bestond merendeels uit wat oudere heren, die stuk voor stuk al langere tijd ‘iets met het weer’ hadden, wat ook kon betekenen dat het hele gezin moest zwijgen tijdens het weerbericht. Onder de cursisten bevonden zich ook een kerel die verslaafd was aan websites van tornadojagers en een man die heel lang bang was geweest voor onweer, maar wiens angst sinds enkele jaren was omgeslagen in totale fascinatie. Nadat hij het fenomeen dieper had bestudeerd, zocht hij het bliksemen en weerlichten nu juist op, alsof het een noodlottige bestemming betrof.
Sinds zaterdag is het weer het weer even niet meer. Ik categoriseer de wolken en als ik de wind voel, denk ik nu aan de luchtdruklijnen op de kaart waartussen deze onzichtbare kracht verandering meetrekt. Wat ik zie, zijn waarnemingen – vanuit het Observatorium.
Aan het einde van de dag was ik toch vooral onder de indruk van de eenvoud en het belang van de wet van Buys Ballot (oprichter van het KNMI en Sterrenwacht Sonnenborgh, die in het gebouw waar ik drie dagen per week werk, een van zijn eerste laboratoria had): staande met de rug naar de wind, bevindt het lagedrukgebied zich op het noordelijk halfrond links van de waarnemer en het hogedrukgebied rechts van hem.
Eenmaal weer terug in het ‘Centraal Observatorium voor Europa’ zagen we de dag eindigen met een onweer dat zijn weerga niet kende. Zeker tien minuten lang donderde en weerlichtte het onafgebroken, en de regen geselde de straatstenen. Natuurlijk hadden we erover gesproken die dag, maar geen van de deelnemers had het onweer nog verwacht.
Volgens Wikipedia hield Buys Ballot gegevens over blikseminslagen bij, waartussen hij met statistiek een verband trachtte te leggen. Die tabellen werden na zijn dood aangetroffen tussen zijn papieren. Tot een tweede wet kwam het niet.
Het gezelschap bestond merendeels uit wat oudere heren, die stuk voor stuk al langere tijd ‘iets met het weer’ hadden, wat ook kon betekenen dat het hele gezin moest zwijgen tijdens het weerbericht. Onder de cursisten bevonden zich ook een kerel die verslaafd was aan websites van tornadojagers en een man die heel lang bang was geweest voor onweer, maar wiens angst sinds enkele jaren was omgeslagen in totale fascinatie. Nadat hij het fenomeen dieper had bestudeerd, zocht hij het bliksemen en weerlichten nu juist op, alsof het een noodlottige bestemming betrof.
Sinds zaterdag is het weer het weer even niet meer. Ik categoriseer de wolken en als ik de wind voel, denk ik nu aan de luchtdruklijnen op de kaart waartussen deze onzichtbare kracht verandering meetrekt. Wat ik zie, zijn waarnemingen – vanuit het Observatorium.
Aan het einde van de dag was ik toch vooral onder de indruk van de eenvoud en het belang van de wet van Buys Ballot (oprichter van het KNMI en Sterrenwacht Sonnenborgh, die in het gebouw waar ik drie dagen per week werk, een van zijn eerste laboratoria had): staande met de rug naar de wind, bevindt het lagedrukgebied zich op het noordelijk halfrond links van de waarnemer en het hogedrukgebied rechts van hem.
Eenmaal weer terug in het ‘Centraal Observatorium voor Europa’ zagen we de dag eindigen met een onweer dat zijn weerga niet kende. Zeker tien minuten lang donderde en weerlichtte het onafgebroken, en de regen geselde de straatstenen. Natuurlijk hadden we erover gesproken die dag, maar geen van de deelnemers had het onweer nog verwacht.
Volgens Wikipedia hield Buys Ballot gegevens over blikseminslagen bij, waartussen hij met statistiek een verband trachtte te leggen. Die tabellen werden na zijn dood aangetroffen tussen zijn papieren. Tot een tweede wet kwam het niet.
maandag 12 september 2011
zaterdag 10 september 2011
donderdag 8 september 2011
Verzamelingen
Ongemerkt was ik tijdens het fotograferen verzamelingen gaan aanleggen. Van vogelhuisjes, van kauwgomballenautomaten, van parkbankjes. Alleen als het licht op een bepaalde manier op de parkbankjes viel, alleen als ervoor een vlakke ruimte was, trokken ze mijn aandacht, en beantwoordden ze blijkbaar voldoende aan onuitgesproken criteria om vastgelegd te worden. Bij zo ongeveer elk bankje bleef ik vervolgens even staan om het te beoordelen, in dienst van de verzameling. Het werd eenvoudigweg een lichte dwangneurose.
Op een gegeven moment besloot ik over mijn verschillende fotoseries te gaan schrijven, ook over de bankjes. Ik probeerde te begrijpen waarom ik ze fotografeerde, en te analyseren wat het verband tussen de foto's uit de serie was. Toen ik over de bankjes uitgeschreven was, en de verzameling eigenlijk had samengevat, had ingeblikt, had teruggebracht tot de essentie, was er daarmee eigenlijk nog maar een bank over - en die was prompt dus geen verzameling meer. Ik verloor mijn interesse in de parkbankjes.
Ik ben sowieso niet heel erg geschikt voor verzamelingen. Niet alleen omdat verzamelingen in zekere zin vaak oneindig zijn, maar ook omdat ik in de knoop raak met de regels, uitzonderingen, categorieën en beperkingen van een verzameling. Want wat bijvoorbeeld te doen met een vogelhuisje op een bankje? Hoort die bij de vogelhuisjes of bij de bankjes, of bij allebei?
Op een gegeven moment besloot ik over mijn verschillende fotoseries te gaan schrijven, ook over de bankjes. Ik probeerde te begrijpen waarom ik ze fotografeerde, en te analyseren wat het verband tussen de foto's uit de serie was. Toen ik over de bankjes uitgeschreven was, en de verzameling eigenlijk had samengevat, had ingeblikt, had teruggebracht tot de essentie, was er daarmee eigenlijk nog maar een bank over - en die was prompt dus geen verzameling meer. Ik verloor mijn interesse in de parkbankjes.
Ik ben sowieso niet heel erg geschikt voor verzamelingen. Niet alleen omdat verzamelingen in zekere zin vaak oneindig zijn, maar ook omdat ik in de knoop raak met de regels, uitzonderingen, categorieën en beperkingen van een verzameling. Want wat bijvoorbeeld te doen met een vogelhuisje op een bankje? Hoort die bij de vogelhuisjes of bij de bankjes, of bij allebei?
Zodra zich in de dingen die ik om mij heen verzamel zoiets als een Verzameling manifesteert, begint er onbehagen in mij te knagen. De samenloop der omstandigheden biedt in deze gevallen vaak uitkomst. Dit was bijvoorbeeld het laatste parkbankje dat ik fotografeerde, in Park Middelheim in Antwerpen. Het einde van de verzameling kondigde zich als van nature aan.
woensdag 7 september 2011
zondag 4 september 2011
Reconstructing Marx
Iedere keer als ik zijn naam lees, trekt die in het bijzonder mijn aandacht. Karl Marx. In Londen, een halfjaar geleden, was het bezoeken van zijn graf gewoon een doel. Op andere momenten kruist hij toevalliger mijn pad. In Zaltbommel trof ik hem onlangs. Daar woonde een nicht van hem, en liet hij zich in de winter van 1863-1864 door de 'stadsgeneesheer', haar echtgenoot, voor langere tijd behandelen. Hij is daar nu nog 'gootspook': een van de tientallen bronzen beelden in de dakgoten van het stadje. Ik kwam hem tegen op het vliegveld van Genève, waar ik in een achtergelaten exemplaar van de Neue Zürcher Zeitung de rubriek 'Schach' las, met daarin de, overigens fictieve, schaakpartij tussen Marx en Heinrich Meyer uit 1867 (het bleek eigenlijk om een Engelse schaker te gaan die 'Marks' heette). In Utrecht vond ik tussen de afgedankte boeken van een hoogleraar Isiah Berlins boek over leven en werk van Marx - zodat ik me nu eens echt in de man kan gaan verdiepen.
Ik heb een zwak voor Karl Marx. Hij was een wetenschapper, een stoffige bibliotheekbezoeker, in wiens naam een revolutie werd gestart en die tegenwoordig verguist en beschimpt wordt als een absurdistische anomalie van de geschiedenis. Ik geloof dat wij te weinig van hem weten, dat hij misschien een in wezen verkeerd begrepen genie was, met wiens inzichten anderen aan de haal gegaan zijn. Maar ik weet eigenlijk zelf gewoon weinig van hem af, al blijft hij mijn pad kruisen en voel ik steeds de noodzaak nader kennis te maken. In die zin is er vast leven na de dood. Ik zal eens aan die biografie beginnen.
Ik heb een zwak voor Karl Marx. Hij was een wetenschapper, een stoffige bibliotheekbezoeker, in wiens naam een revolutie werd gestart en die tegenwoordig verguist en beschimpt wordt als een absurdistische anomalie van de geschiedenis. Ik geloof dat wij te weinig van hem weten, dat hij misschien een in wezen verkeerd begrepen genie was, met wiens inzichten anderen aan de haal gegaan zijn. Maar ik weet eigenlijk zelf gewoon weinig van hem af, al blijft hij mijn pad kruisen en voel ik steeds de noodzaak nader kennis te maken. In die zin is er vast leven na de dood. Ik zal eens aan die biografie beginnen.
vrijdag 2 september 2011
Onmisbaarheid
'12 uur slaap en ijlheid - dat moet iets opleveren' schreef M. nadat ik hem had bericht dat ik in merkwaardig lege lucht was ontwaakt, vanuit een diepe griepslaap. Een inzicht, een verhaal? Of is het pathologische romantiek dat ziekte inzicht verschaft? Dit was in ieder geval wat uit mijn kokende brein opborrelde toen ik er nog eens een middagslaap van drie uur aan vast had geplakt:
Eigenlijk ben ik steeds vaker verdwenen. Gisteren en eergisteren omdat ik griep had, vaak omdat ik nauwelijks tijd meer verspil en onderweg of hard aan het werk ben, omdat ik dan weer in het ene dan weer in het andere huis ben, mijn voice-mailberichten zelden beluister, soms een paar dagen de tijd niet heb om mijn e-mails te beantwoorden of iets over mijn status te zeggen op facebook. Kortom: omdat ik slechts aanwezig ben waar ik ben, en niet in virtuele omgevingen, mogelijke werelden. Het is maar wat je 'verdwenen' noemt. Gelukkig beklaagt zich bijna niemand. Ik ben niet onmisbaar.
Eigenlijk ben ik steeds vaker verdwenen. Gisteren en eergisteren omdat ik griep had, vaak omdat ik nauwelijks tijd meer verspil en onderweg of hard aan het werk ben, omdat ik dan weer in het ene dan weer in het andere huis ben, mijn voice-mailberichten zelden beluister, soms een paar dagen de tijd niet heb om mijn e-mails te beantwoorden of iets over mijn status te zeggen op facebook. Kortom: omdat ik slechts aanwezig ben waar ik ben, en niet in virtuele omgevingen, mogelijke werelden. Het is maar wat je 'verdwenen' noemt. Gelukkig beklaagt zich bijna niemand. Ik ben niet onmisbaar.
donderdag 1 september 2011
woensdag 31 augustus 2011
Uit de leeszaal (68)
‘Ik heb niet altijd thuis gezeten. Ik heb blootsvoets de Himalaya bedwongen, met vier dragers op mijn rug. Ik kan waterskiën met één hand. Ik heb op een dag drie keer tussen Bakkum en Dover heen en weer gezwommen. Ik heb een tijdje in Parijs gewoond. Dat moest van de academie. Daar heb ik die Wolkers nog ontmoet. Die kwam daar ook maar als toevallige toerist, met zijn gezinnetje de Eiffeltoren bekijken, boterhammen eten op een bankje aan de Boulevard. Ik was minstens vijftig jaar te laat. De arme kunstenaars waren allemaal vertrokken. De stad was in een pretpark veranderd. In het tiende district vond ik na heel lang zoeken een discotheek waar ten minste een paar gewone mensen rondhingen, lui die niets beters te doen hadden, lui die geen bezienswaardigheden zoeken, mijn generatie. Le Bain Douche, heette die tent. Jaren later kreeg ik van de uit de hand gelopen dichter Jan Kostwinder een cd van Joy Division, Live at Le Bain Douche, precies daar waar ik in diezelfde tijd ’s nachts rondhing, niks van gemerkt. Weer een jaar later was hij dood, Kostwinder bedoel ik, Ian Curtis, de zanger van die band, was al twintig jaar weg. Blaasmuziek.’
[F. Starik, De gastspeler, p. 138.]
[F. Starik, De gastspeler, p. 138.]
Labels:
Uit de leeszaal
maandag 29 augustus 2011
donderdag 25 augustus 2011
De dagen van de revisor
Gisteren en vandaag, de laatste twee werkdagen van deze week, was ik in de weer met het rode pennetje. Ik redigeer, ik corrigeer, ik reviseer teksten totdat ze voor publicatie geschikt zijn. Het is een bezigheid die mij keer op keer voor dilemma's stelt. Natuurlijk bieden woordenboeken en -lijsten en de grammatica zekere spelregels, maar daarnaast is er nog ongelofelijk veel ruimte voor verschil van smaak en stijl en uiteenlopende opvattingen van begrijpelijkheid en toegankelijkheid. Steeds weer vraag ik mij af waar ik mijn uitgangspunten vandaan moet halen en, naarmate de rode pennetjes-sessies langer duren (dagen, weken), of ik in mijn benadering wel consequent gebleven ben.
Ik weet als geen ander hoe groot de ergernis kan zijn als iemand aan je teksten schuurt en schaaft of gutst en beitelt - met zo'n rood pennetje. Als ik dan zelf de redacteur ben, denk ik soms, heel even, aan de schrijver van de tekst. Niet te lang, want empathie is niet raadzaam in dezen, niet in het voordeel van de tekst.
Ik zit regelmatig voor me uit te vloeken en te tieren over de teksten die ik onderhanden heb, over de onkunde en smakeloosheid van de auteur - en dat terwijl ik beter zou moeten weten. Vermoeiend. Het is goed dat ze ook weer voorbij gaan, de dagen van de revisor.
Ik weet als geen ander hoe groot de ergernis kan zijn als iemand aan je teksten schuurt en schaaft of gutst en beitelt - met zo'n rood pennetje. Als ik dan zelf de redacteur ben, denk ik soms, heel even, aan de schrijver van de tekst. Niet te lang, want empathie is niet raadzaam in dezen, niet in het voordeel van de tekst.
Ik zit regelmatig voor me uit te vloeken en te tieren over de teksten die ik onderhanden heb, over de onkunde en smakeloosheid van de auteur - en dat terwijl ik beter zou moeten weten. Vermoeiend. Het is goed dat ze ook weer voorbij gaan, de dagen van de revisor.
maandag 22 augustus 2011
Interview
Ik interviewde haar driekwartier, typte het interview in even zoveel tijd uit tot viereneenhalf kantje, en bracht het met zuchten en steunen – knip en plak, knip en plak, knip en plak – in een paar uur terug tot 470 woorden. De volgorde van de alinea’s had weinig meer van doen met de chronologie waarin de zinnen waren uitgesproken, maar het waren nog steeds (grotendeels) haar eigen woorden. Ik stuurde haar de tekst ter autorisatie, en vandaag kreeg ik hem terug: herschreven, herschikt, aangevuld, geknipt en weer anders geplakt. Nu was ze tevreden; dit was wat ze had gezegd. Eigenlijk. Toch? Als het straks gedrukt staat, lijkt het allemaal eenvoudig, logisch en waarachtig, en een kwestie van drie minuten spreektijd. Alledaagse fictie, dat is wat het is.
zondag 21 augustus 2011
Schrijven in opdracht
In een interview met een jonge, debuterende schrijfster las ik dat zij haar verhalen eerst aan vrienden liet lezen, omdat die van haar eigen leeftijd waren en ‘dus mijn doelgroep’. De afgelopen week schreef ik teksten in opdracht, gericht op kinderen van basisschoolleeftijd. Die zwermden zaterdag ook rond mijn schrijftafel, zodat ik inderdaad proefballonnetjes kon oplaten bij mijn ‘doelgroep’. Ik stelde hen vragen als: ‘Wat zou je willen weten over de ringslang?’, ‘Hoeveel auto’s denk je dat er op die snelweg dagelijks voorbij komen?’ en las passages over broeihopen en salamanderpoelen voor om hun geboeidheid te peilen. Op basis van hun reacties kon ik de teksten vervolgens aanpassen. En nu maar hopen dat deze tienjarigen een beetje representatief waren. Literatuur werd het in ieder geval niet. Dat was gelukkig ook niet de opdracht. Literatuur onttrekt zich wat mij betreft dan ook aan de wetten van vraag en aanbod, al diskwalificeer ik mijzelf daarmee misschien van de heersende opvatting. Maar dat is het verdiende loon van heersende opvattingen.
zaterdag 20 augustus 2011
Schrijven
Ik zag een meisje stilstaan op het trottoir en met open mond ergens naar kijken. Ik volgde haar blik en merkte aan de overkant van de straat, langs het water, een ander meisje op. Het tweede meisje (trainingspak, paardenstaart) op haar beurt had haar aandacht volkomen gericht op een raampje van de bovenste verdieping van de gevangenis, aan de overkant van het water, over de muur, vlak onder het dak met de grijze schoorsteentorentjes. Achter dat raampje zat een jongeman in ontbloot bovenlijf die met zijn armen over elkaar op de vensterbank van zijn cel leunde. Ook hij keek geconcentreerd voor zich uit, naar zijn vriendinnetje of zus die langs het water stond. Zij maakte grote gebaren met een arm. Ik fietste voorbij, keek even naar haar, keek weer voor me op de weg, en keek nog eens om. Toen zag ik dat ze met een vinger letters schreef op een denkbeeldige ondergrond, de ene na de andere. Ze schreef een zin, een boodschap, een lange boodschap, een verhaal misschien zelfs, in het luchtledige. Geluidloos. Hij las het aandachtig, zij schreef het, geconcentreerd. En een van de twee deed dat in spiegelschrift.
donderdag 18 augustus 2011
zondag 14 augustus 2011
vrijdag 12 augustus 2011
Oude God
Het was een bestemming die in de ogen van velen vermoedelijk geen noemenswaardige bestemming is, nummer zoveel: Mortsel-Oude God. Talloze keren was ik er al doorheen gejakkerd met de trein naar Brussel, nooit was ik er gestopt of uitgestapt. Vorige week fietste ik erheen, en nam er de tijd voor. Mortsel-Oude God is een samenvoeging van twee dorpskernen. Het vermoeden is dat ‘Oude God’ ontleend werd aan een heiligdom van de Romeinen, dat daar ooit langs de ‘heirbaan’ was gebouwd. Hoe het ook zij: het dorpje werd door ‘friendly fire’ per ongeluk platgebombardeerd op 5 april 1943. Oude God bestond sindsdien eigenlijk niet meer.
Ik reed naar Mortsel en stapte even af bij het station met de intrigerende naam, om daarna verder te fietsen naar de begraafplaats van Oude God – en ook die bleek er niet meer te zijn. Daar rust nu nog slechts het vermoeden van de dode zielen, in de min of meer rechtlijnige perken tussen de paden van een hondenuitlaatweide. Alleen een monument voor de gevallenen in de Eerste Wereldoorlog staat er nog overeind. Verder is zelfs de dood uit Oude God verdwenen.
Ik zoek vaker naar dingen die er niet meer zijn. Maar die dag vond ik werkelijk helemaal niets meer. Ja, het fort van Mortsel misschien, en de zieltogende luchthaven van Antwerpen, waar zo ongeveer één vluchtmogelijkheid per dag is (naar Londen, dat dan wel). Het was duidelijk tijd om naar huis te gaan.
Ik reed naar Mortsel en stapte even af bij het station met de intrigerende naam, om daarna verder te fietsen naar de begraafplaats van Oude God – en ook die bleek er niet meer te zijn. Daar rust nu nog slechts het vermoeden van de dode zielen, in de min of meer rechtlijnige perken tussen de paden van een hondenuitlaatweide. Alleen een monument voor de gevallenen in de Eerste Wereldoorlog staat er nog overeind. Verder is zelfs de dood uit Oude God verdwenen.
Ik zoek vaker naar dingen die er niet meer zijn. Maar die dag vond ik werkelijk helemaal niets meer. Ja, het fort van Mortsel misschien, en de zieltogende luchthaven van Antwerpen, waar zo ongeveer één vluchtmogelijkheid per dag is (naar Londen, dat dan wel). Het was duidelijk tijd om naar huis te gaan.
woensdag 10 augustus 2011
Uit de leeszaal (67)
'Een band is voor Kamiel een tulband.
Liggen is voor Kamiel gelegen zijn in een sarkofaag.
Lopen is voor Kamiel op gloeiende kolen en zitten is voor Kamiel op spijkers, nagels.
Kamiel is vorig jaar naar Bombay geweest.
Ik niet. Dat scheelt. Ik ben naar Turkije geweest voor melk en mandarijntjes en dat was, toch voor mijn gewone modus vivendi, ook al een klein beetje vakantie.
Heden Kerstmis, of is het nu Kermis, en gelukkig eens geen buikloop, wel scheurbuik, maar ik heb geen tanden meer die ervan zouden kunnen uitvallen en is dat eigenlijk feitelijk vandaag dat gedoe met die vurige tongen.
En troost mij toch, gij troosteloze Tom Waits, en wals met mij, Matilda, en patroonheiligen van verloren illusies, verlos mij van m'n laatste en m'n allerlaatste.
Ik zweer het ullie, na vij jaar anorexia vallen zelfs uw schoenen van uw voeten en moet ge ze 2 maten kleiner kopen, ik zit zelf aan 36 en dan die eenzaamheid die boort als John Boorman.
En ullie vrienden zijn mijn vrienden maar als ullie vrienden niet met mij de veiligheidsdans willen dansen zijn het geen vrienden van mij.
Kamiel, zeg eens kort en bondig prot tegen God, tegen de vader, tegen de zoon, tegen de geest, dan zult gij nooit meer eenzaam zijn als ik.
Hahoi, cara mia, kwantasaran, ormai, ne pietsjepietsjepietsjepietsjepietsjenein.'
[J.M.H. Berckmans, Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, p. 86.]
Liggen is voor Kamiel gelegen zijn in een sarkofaag.
Lopen is voor Kamiel op gloeiende kolen en zitten is voor Kamiel op spijkers, nagels.
Kamiel is vorig jaar naar Bombay geweest.
Ik niet. Dat scheelt. Ik ben naar Turkije geweest voor melk en mandarijntjes en dat was, toch voor mijn gewone modus vivendi, ook al een klein beetje vakantie.
Heden Kerstmis, of is het nu Kermis, en gelukkig eens geen buikloop, wel scheurbuik, maar ik heb geen tanden meer die ervan zouden kunnen uitvallen en is dat eigenlijk feitelijk vandaag dat gedoe met die vurige tongen.
En troost mij toch, gij troosteloze Tom Waits, en wals met mij, Matilda, en patroonheiligen van verloren illusies, verlos mij van m'n laatste en m'n allerlaatste.
Ik zweer het ullie, na vij jaar anorexia vallen zelfs uw schoenen van uw voeten en moet ge ze 2 maten kleiner kopen, ik zit zelf aan 36 en dan die eenzaamheid die boort als John Boorman.
En ullie vrienden zijn mijn vrienden maar als ullie vrienden niet met mij de veiligheidsdans willen dansen zijn het geen vrienden van mij.
Kamiel, zeg eens kort en bondig prot tegen God, tegen de vader, tegen de zoon, tegen de geest, dan zult gij nooit meer eenzaam zijn als ik.
Hahoi, cara mia, kwantasaran, ormai, ne pietsjepietsjepietsjepietsjepietsjenein.'
[J.M.H. Berckmans, Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, p. 86.]
Labels:
Uit de leeszaal
zondag 7 augustus 2011
Dagdromen in de Dambruggestraat
Nu ik weer eens twee weken lang aan het schrijven was, bij mooi weer vaak binnen zat en als de dag voor de meeste mensen nog nauwelijks begonnen was of pas als hij ten einde liep, buiten kwam, leken droom en werkelijkheid soms in elkaar over te lopen. Alles scheen mogelijk te zijn. Bereidde ik een droom voor, of schudde ik er juist een af? Werd ik ’s ochtends nu wakker, of viel ik dan juist in een lucide slaap?
zaterdag 6 augustus 2011
Lafaards!
Van politici kun je van alles beweren, maar ze staan doorgaans voor hun standpunten, hun ideeën en idealen. Zij staan, desgevraagd, journalisten daarover te woord, zodat wij weten wie zij zijn en hoe het komt dat het land een bepaalde kant op beweegt. Maar wat is ‘de economie’, wie zijn ‘de beleggers’ en ‘de markt’? Achter deze anonieme abstraheringen gaan mensen schuil, individuen met economische macht die zich niet laten zien, maar ondertussen wel de Europese en mondiale economie bedreigen.
‘Markten raken niet meer gekalmeerd’; ‘Beleggers hebben geen vertrouwen meer’; ‘De economie van de eurozone ligt onder vuur van investeerders.’ Het zijn de citaten uit het economische nieuws zoals we die de afgelopen weken zo vaak hebben gehoord. Niet alleen de Verenigde Staten van Amerika hebben serieuze problemen, maar ook Spanje, Italië en zelfs België schijnen een crisis nabij te zijn. De genoemde anonieme partijen, die misschien wel juist onderdeel van het probleem zijn, reageren nerveus, impulsief of juist zeer strategisch in hun kapitalistische eigenbelang, en verergeren de situatie daarmee. Wie zijn zij toch, en wat willen zij eigenlijk?
Banken zijn over het algemeen schaamteloos over hun aandeel, en kiezen zelfs een slachtofferrol terwijl zij zelf nota bene weigeren te investeren waar nodig. Maar de anonimiteit, de bedrieglijke ‘wetmatigheid’ van het handelen van de individuen die ‘de beleggers’ en ‘de markt’ zijn, maakt mij woest. Wie zijn deze mensen, wie zijn die zogenaamde ‘durfkapitalisten’ die zich verschuilen voor het oog van de natie, die allemaal janken op weg naar de bank?
Laat je zien, lafaards! Vertel ons waarom je doet wat je doet, en zeg ons wat je geleerd hebt van de vorige crisis, en wat je eraan gedaan hebt om te voorkomen dat er weer een nieuwe economische crisis aanstaande is. Vertel ons waarom je niet alleen nationale economieën en bedrijven gijzelt, maar uiteindelijk de inkomens van de gewone, werkende mensen bedreigt, die vervolgens dan niet bij jullie, maar bij een steeds zuinigere overheid een beroep op bijstand kunnen doen. Laat ons niet hoeven gissen, of naar de economische ‘deskundigen’ hoeven luisteren met hun al even absurde, anonimiserende, nietszeggende verhalen over de mechanismen van de economie – die vervolgens niet blijken te werken zoals ze verwacht hadden.
Laat je zien, lafaards, laat ons desnoods meehuilen vanwege jullie egocentrische hebberigheid die kapot maakt wat van waarde is.
‘Markten raken niet meer gekalmeerd’; ‘Beleggers hebben geen vertrouwen meer’; ‘De economie van de eurozone ligt onder vuur van investeerders.’ Het zijn de citaten uit het economische nieuws zoals we die de afgelopen weken zo vaak hebben gehoord. Niet alleen de Verenigde Staten van Amerika hebben serieuze problemen, maar ook Spanje, Italië en zelfs België schijnen een crisis nabij te zijn. De genoemde anonieme partijen, die misschien wel juist onderdeel van het probleem zijn, reageren nerveus, impulsief of juist zeer strategisch in hun kapitalistische eigenbelang, en verergeren de situatie daarmee. Wie zijn zij toch, en wat willen zij eigenlijk?
Banken zijn over het algemeen schaamteloos over hun aandeel, en kiezen zelfs een slachtofferrol terwijl zij zelf nota bene weigeren te investeren waar nodig. Maar de anonimiteit, de bedrieglijke ‘wetmatigheid’ van het handelen van de individuen die ‘de beleggers’ en ‘de markt’ zijn, maakt mij woest. Wie zijn deze mensen, wie zijn die zogenaamde ‘durfkapitalisten’ die zich verschuilen voor het oog van de natie, die allemaal janken op weg naar de bank?
Laat je zien, lafaards! Vertel ons waarom je doet wat je doet, en zeg ons wat je geleerd hebt van de vorige crisis, en wat je eraan gedaan hebt om te voorkomen dat er weer een nieuwe economische crisis aanstaande is. Vertel ons waarom je niet alleen nationale economieën en bedrijven gijzelt, maar uiteindelijk de inkomens van de gewone, werkende mensen bedreigt, die vervolgens dan niet bij jullie, maar bij een steeds zuinigere overheid een beroep op bijstand kunnen doen. Laat ons niet hoeven gissen, of naar de economische ‘deskundigen’ hoeven luisteren met hun al even absurde, anonimiserende, nietszeggende verhalen over de mechanismen van de economie – die vervolgens niet blijken te werken zoals ze verwacht hadden.
Laat je zien, lafaards, laat ons desnoods meehuilen vanwege jullie egocentrische hebberigheid die kapot maakt wat van waarde is.
vrijdag 5 augustus 2011
Berckmansdag
Toen ik eergisteren op zijn laatste, bij leven gepubliceerde, verhalenbundel stuitte (Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel, 2006), kwam mijn zucht naar de pandemonische literatuur van de Antwerpse schrijver J.M.H.Berckmans (1953-2008) ineens weer helemaal terug. (Lees ook De papieren man over Berckmans' overlijden.)
Gisteren maakte ik een kleine literaire pelgrimage naar zijn sporen in de stad, op basis van wat ik erover vond op internet. Klein, omdat ik mij niet verder had voorbereid en dus eigenlijk alleen over het adres waar hij het laatst gewoond had en gestorven was (Lange Batterijstraat 3) en zijn graf als referentiepunten beschikte. Ook café De Raaf sloeg ik over. Bovendien beperk ik mijn literaire pelgrimages doorgaans slechts tot het bezoeken van de graven van schrijvers.
Op de gevel van zijn woning was tot vlak na zijn dood een plaquette bevestigd, die hem enige eer bewees, maar die was nu opzichtig verwijderd. In deze straat met sociale woningbouw voor gemarginaliseerden, stelt men blijkbaar geen prijs op toeristen als ik. Maar dan kennen ze mij slecht.
Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.
Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.
Het bleek nog sterker te zijn: het Schoonselhof herbergt zo ongeveer alle grote namen uit de Vlaamse literatuur. Claus heeft zich bij Oostende laten verstrooien, zoals hij ook bij leven deed, maar in Hoboken liep ik onder andere langs de graven van Hendrik Conscience, Alphons de Ridder (Willem Elsschot), Paul van Ostaijen, Herman de Coninck, Hugues Pernath, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Gaston Burssens, en dan nog een hele trits letterkundigen die hier ertoe deden.
Ik hield het in de brandende zon niet lang uit op het Schoonselhof, maar ik had een bestemming ontdekt die het herontdekken waard is. Toen ik weer terug was in ’t Stad en aan de Ledeganckkaai een biertje ging drinken bij de zomerbar van ‘De zomer van Antwerpen’, zag ik dat Jurgen Delnaet daar die avond zijn theatervoorstelling met teksten van Berckmans kwam brengen. Het zal toeval zijn geweest. Donderdag Berckmansdag. Jammer dan, maar ik vond het genoeg zo, en besloot hem thuis te gaan lezen, tot besluit.
Gisteren maakte ik een kleine literaire pelgrimage naar zijn sporen in de stad, op basis van wat ik erover vond op internet. Klein, omdat ik mij niet verder had voorbereid en dus eigenlijk alleen over het adres waar hij het laatst gewoond had en gestorven was (Lange Batterijstraat 3) en zijn graf als referentiepunten beschikte. Ook café De Raaf sloeg ik over. Bovendien beperk ik mijn literaire pelgrimages doorgaans slechts tot het bezoeken van de graven van schrijvers.
Op de gevel van zijn woning was tot vlak na zijn dood een plaquette bevestigd, die hem enige eer bewees, maar die was nu opzichtig verwijderd. In deze straat met sociale woningbouw voor gemarginaliseerden, stelt men blijkbaar geen prijs op toeristen als ik. Maar dan kennen ze mij slecht.
Op basis van de bezorgde teksten op de kwijnende blog van Vitalski, was ik bang dat Berckmans’ graf een zelfde lot beschoren zou zijn. Ik fietste in de verzengende hitte over hoofdwegen langs en door het treurige Hoboken en reed naar begraafplaats Schoonselhof. Deze bijzonder ruim opgezette begraafplaats is een elegant dodendoolhof en een oase van groen in de kale voorstad Hoboken. Ik liep rechtstreeks naar ereperk R, lijn 11, graf nummer 25 en trof de laatste rustplaats van Berckmans geheel verzorgd, op poëtische orde: een rechthoek, gevormd van in de zon glimmende sintels, met als grafschrift ‘Hier dwaalt J.H.M. Berckmans in de grauwzone van Barakstad’.
Ik was gekomen voor Berckmans, maar bemerkte dat zeven graven verder Hubert Lampo begraven lag, en aan de overkant een van mijn andere literaire helden van weleer, Gust Gils (‘Ik was een rusteloze geest/Dit is niet/mijn laatste rustplaats/maar mijn eerste’). Samen in een perk, ik stond perplex. Ik wilde mijn hoed afnemen, hen groeten en danken, alledrie, maar ik had geen hoed op, en moest het bij de woorden laten.
Het bleek nog sterker te zijn: het Schoonselhof herbergt zo ongeveer alle grote namen uit de Vlaamse literatuur. Claus heeft zich bij Oostende laten verstrooien, zoals hij ook bij leven deed, maar in Hoboken liep ik onder andere langs de graven van Hendrik Conscience, Alphons de Ridder (Willem Elsschot), Paul van Ostaijen, Herman de Coninck, Hugues Pernath, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Gaston Burssens, en dan nog een hele trits letterkundigen die hier ertoe deden.
Ik hield het in de brandende zon niet lang uit op het Schoonselhof, maar ik had een bestemming ontdekt die het herontdekken waard is. Toen ik weer terug was in ’t Stad en aan de Ledeganckkaai een biertje ging drinken bij de zomerbar van ‘De zomer van Antwerpen’, zag ik dat Jurgen Delnaet daar die avond zijn theatervoorstelling met teksten van Berckmans kwam brengen. Het zal toeval zijn geweest. Donderdag Berckmansdag. Jammer dan, maar ik vond het genoeg zo, en besloot hem thuis te gaan lezen, tot besluit.
donderdag 4 augustus 2011
Uit de leeszaal (66)
‘Nog moeilijker dan de ontregeling van het gebroken en gelijmde leven was de gezondheid te dragen van minuut tot minuut, van uur tot uur, van zichzelf tot zichzelf en van de een tot de ander. Want het bewustzijn eiste zijn tol – en hoe het gelag te betalen? Jack hoorde wel eens schrijvers beweren dat het boek zichzelf schreef. Ook het bewustzijn schreef zichzelf, en waar ze vroeger haperingen aanbrachten met de hulp van een sigaret, de cesuur van een glas wodka of de slaap-waak van hasjiesj, waren ze nu overgeleverd aan een continue stroom van aandacht.
Ze werden ziek van de tijd, van de volgens de precisie van de wiskunde registreerbare opeenvolging van gebeurtenissen, zelfs al gebeurde er in de vulgaire betekenis van het lemma ‘gebeuren’ niets.
In hun gezondheid duurden de dagen en nachten eindeloos, strekte de tijd zich uit als platgewalste mensen op een braakliggend terrein. Ze hadden al niet veel te vertellen gehad, nu nog minder. Dat was de tol van de gezondheid en Jack voelde zich er heerlijk bij, en angstig als nooit tevoren. Er speelde zich een leven af.'
[David Nolens, De kunst van het wachten, p. 53-54.]
Ze werden ziek van de tijd, van de volgens de precisie van de wiskunde registreerbare opeenvolging van gebeurtenissen, zelfs al gebeurde er in de vulgaire betekenis van het lemma ‘gebeuren’ niets.
In hun gezondheid duurden de dagen en nachten eindeloos, strekte de tijd zich uit als platgewalste mensen op een braakliggend terrein. Ze hadden al niet veel te vertellen gehad, nu nog minder. Dat was de tol van de gezondheid en Jack voelde zich er heerlijk bij, en angstig als nooit tevoren. Er speelde zich een leven af.'
[David Nolens, De kunst van het wachten, p. 53-54.]
Labels:
Uit de leeszaal
woensdag 3 augustus 2011
Mind the gap, please (3)
Om te schuilen voor de steeds heviger neerkomende regen, zwalkte ik vanochtend binnen bij Witzli-Poetzli. Opgewekte zigeunergitaarmuziek van Django Reinhardt klonk uit het bijna verlaten café en lokt me binnen. Daar zaten de drie aanwezigen allemaal te lezen: een meisje met een zwarte pony, die later het barmeisje bleek te zijn, zat bij de deur over de krant gebogen met haar hoofd in haar handpalm, aan de bar een man in leren jas die fotografietijdschriften doornam en aan de andere kant van de deur, bij het raam, een kalende koffiedrinker, ook met een krant in zijn handen. Even later herken ik hem als E. ‘de schaker’, waarmee ik twintig jaar geleden zo nu en dan wel eens een biertje dronk in Utrecht. Hij zou toen naar Antwerpen verhuizen, en misschien heeft hij dat gedaan. Of, net als ik, uiteindelijk toch maar niet, en komt hij hier, net als ik, desondanks nog steeds heel graag, ook in Witzli-Poetzli. Hij herkende mij niet.
Ik bestelde koffie, en ging aan het raam naar buiten zitten kijken, in de hoop dat de ergste bui over zou trekken voordat ik de bodem van mijn kop bereikt had. Iedereen zweeg in Witzli-Poetzli, ook het meisje dat later nog binnenkwam. Toch kreeg ook zij koffie. Als het niet ophield met regenen, zou ik er doorheen gaan, besloot ik; in een recht lijn huiswaarts, tenzij iemand mij tussentijds afdrogen wilde. En ineens dacht ik weer aan haar, aan wij, en aan slapen in Londen. Mind the gap, please.
Ik bestelde koffie, en ging aan het raam naar buiten zitten kijken, in de hoop dat de ergste bui over zou trekken voordat ik de bodem van mijn kop bereikt had. Iedereen zweeg in Witzli-Poetzli, ook het meisje dat later nog binnenkwam. Toch kreeg ook zij koffie. Als het niet ophield met regenen, zou ik er doorheen gaan, besloot ik; in een recht lijn huiswaarts, tenzij iemand mij tussentijds afdrogen wilde. En ineens dacht ik weer aan haar, aan wij, en aan slapen in Londen. Mind the gap, please.
Labels:
Mind the gap
dinsdag 2 augustus 2011
Egodocument
In tegenstelling tot het verkeerde boek, heb ik me de afgelopen anderhalve week ondergedompeld in het juiste boek, het ‘muzikaal egodocument’ Mecano van Dirk Polak. Dat was nog eens andere koek dan die vermaledijde Franzen. Niet dat Polak zo’n geweldige schrijver is, maar ik heb een zwak voor deze sympathieke figuur, al sinds ik zijn plaat Wonder van de liefde kocht, nu zo’n vijf, zes jaar geleden. Dat hij een goeie muzikant is, is zeker, maar of Dirk Polak als persoon nu een melodramatisch figuur is, een klassieke bohémien, een romanticus (dat zeker) of een narcist met een smakelijk verhaal, ik weet het nog steeds niet. Zijn ‘autobiografie tot op heden’ vond ik echter een meeslepende geschiedenis. Hij heeft dan ook echt wat te vertellen. Maar niet alleen zijn eigen geschiedenis komt voorbij, ook die van de cultgroep Mecano, en een flink aantal andere Nederlandse kunstenaars en muzikanten van zijn generatie.
Mecano is een eigenaardig boek. Het leest soms als een gortdroge verzameling uitgewerkte aantekeningen, waarin hoofdzaken en bijzaken de hele tijd door elkaar lopen. Dan weer schrijft Polak in ronduit lyrische bewoordingen (meestal over zonsopgangen in de vrije natuur) en is hij morsig met de taal, dan weer drukt hij zich uit in volkomen vage beschouwingen (over het huidige tijdsgewricht) en zitten de zinnen met houtje-touwtje constructies aan elkaar. De inzet van een redacteur is ook bij uitgeverij Lebowski schijnbaar teveel luxe, of misschien zat het ego van Polak dergelijk ingrijpen in de weg. Maar hoe eigenaardig Mecano ook is ook, het leest als de spreekwoordelijke trein.
Als muziekgeschiedenis is het boek in ieder geval absoluut het lezen waard, en het staat garant voor een vermakelijke, inspirerende avond surfen door Youtube clips van post punk en new wave bandjes uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Het rijmde bovendien heel goed met mijn eigen werkzaamheden aan het begin van de week; ook ik was bezig om uit oude dagboekbladzijden een verhaal te destilleren dat een plaats krijgt in een boek, zij het dat het mijne een werk van fictie wordt.
Misschien herken ik iets, of beter gezegd: wil ik iets in Polak herkennen. Misschien voel ik ook wel een zekere jaloezie over zijn manier van leven, al maakt hij zelf ook wel duidelijk dat zijn romantische inborst, zijn pathetische, heftige temperament en zijn zucht naar verslaving ook wel degelijk een keerzijde hebben. Maar het is fijn meezwelgen met de betere kroegverteller die Polak is.
Blijft de vraag naar de zin en onzin van een dergelijke ‘autobiografie’. Daarover schreef ik al eerder. Het is ronduit onzinnig om te doen als je 23 bent (ik zag deze week ook Anton Corbijns Control over Ian Curtis, die op zijn 23e zelfmoord pleegde, rond de hoogtijdagen van Mecano, en dat levensverhaal is ook onaf). Maar slaat het wel ergens op als je 55 bent, zoals Polak? Eerder misschien, maar hij leeft en werkt nog altijd. En dan is er nog die kwestie van het zelf vertellen van je levensverhaal. Wie zegt ons dat hij de waarheid niet enorm naar zijn hand zet met dit boek? ‘Egodocument’ is dan ook een uitstekend gekozen aanduiding van het genre.
Mecano is een eigenaardig boek. Het leest soms als een gortdroge verzameling uitgewerkte aantekeningen, waarin hoofdzaken en bijzaken de hele tijd door elkaar lopen. Dan weer schrijft Polak in ronduit lyrische bewoordingen (meestal over zonsopgangen in de vrije natuur) en is hij morsig met de taal, dan weer drukt hij zich uit in volkomen vage beschouwingen (over het huidige tijdsgewricht) en zitten de zinnen met houtje-touwtje constructies aan elkaar. De inzet van een redacteur is ook bij uitgeverij Lebowski schijnbaar teveel luxe, of misschien zat het ego van Polak dergelijk ingrijpen in de weg. Maar hoe eigenaardig Mecano ook is ook, het leest als de spreekwoordelijke trein.
Als muziekgeschiedenis is het boek in ieder geval absoluut het lezen waard, en het staat garant voor een vermakelijke, inspirerende avond surfen door Youtube clips van post punk en new wave bandjes uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Het rijmde bovendien heel goed met mijn eigen werkzaamheden aan het begin van de week; ook ik was bezig om uit oude dagboekbladzijden een verhaal te destilleren dat een plaats krijgt in een boek, zij het dat het mijne een werk van fictie wordt.
Misschien herken ik iets, of beter gezegd: wil ik iets in Polak herkennen. Misschien voel ik ook wel een zekere jaloezie over zijn manier van leven, al maakt hij zelf ook wel duidelijk dat zijn romantische inborst, zijn pathetische, heftige temperament en zijn zucht naar verslaving ook wel degelijk een keerzijde hebben. Maar het is fijn meezwelgen met de betere kroegverteller die Polak is.
Blijft de vraag naar de zin en onzin van een dergelijke ‘autobiografie’. Daarover schreef ik al eerder. Het is ronduit onzinnig om te doen als je 23 bent (ik zag deze week ook Anton Corbijns Control over Ian Curtis, die op zijn 23e zelfmoord pleegde, rond de hoogtijdagen van Mecano, en dat levensverhaal is ook onaf). Maar slaat het wel ergens op als je 55 bent, zoals Polak? Eerder misschien, maar hij leeft en werkt nog altijd. En dan is er nog die kwestie van het zelf vertellen van je levensverhaal. Wie zegt ons dat hij de waarheid niet enorm naar zijn hand zet met dit boek? ‘Egodocument’ is dan ook een uitstekend gekozen aanduiding van het genre.
maandag 1 augustus 2011
Heimatreise (4)
Voor de tweede kampeerplaats van de vakantie moesten we plotseling van de grote weg afslaan, en over een lang, smal grindpad een diep dal in, alsof we het afvoerputje van de hoogvlakte in gleden. Het was iets na drie uur in de middag, vlak na de door de eigenaars op allerlei folders en bordjes bijna dreigend afgedwongen middagrust. Vanuit het huis kwam een man naar de slagboom gelopen om ons het terrein op te laten. Het zou onduidelijk blijven of hij nu wel of niet een tweelingbroer had en wie er verder nog in het huis woonden. We hoorden bij aanmelding een vrouwenstem, en er scharrelde ook een wat oudere man met een herdershond rond, maar of zij familie van elkaar waren, bleef onbekend. Ergens langs het pad naar de douches lag een grafsteen, met daarop de familienaam, op zich ook nogal raadselachtig.
Op de camping stond slechts een, zij het uitgebreide, familie met nogal wat honden en schreeuwerige kinderen. Nadat zij vertrokken waren, stonden we er nog een nacht helemaal alleen. De enkele stacaravans die er verder gestald waren, stonden te verstoffen. Naast onze tent lag een karikatuur van een bos, een beetje zoals het bos in De Noorderlingen, waarin de postbode de brieven leest. Je hoorde alleen de echo van het hondengeblaf tussen de heuvels en ’s avonds het geluid van enkele opstijgende vrachtvliegtuigen. Verder waren we overgeleverd aan de stilte en de natuur. Voor de rest van de wereld moesten we klimmen naar de hoofdweg, en dan nog kilometers rijden. We waren goed diep weggestopt in de Hunsrück.
S. en ik konden niet verhinderen dat we ons vragen stelden over de samenstelling van het huishouden. Dat was, zo op het oog, vooral aangewezen op de schrale inkomsten van de camping en wellicht de houtkap, lees: vooral op zichzelf. En omdat er geen goed boek was dat mij verstrooide, kroop mijn fantasie waar ze niet gaan kon. Ik droomde hardop over wurgende eenzaamheid en allerlei tekorten waaraan de familie in dit isolement wel lijden moest, en kreeg visioenen van bijlen, kettingzagen, van opsluiting, en… van Psycho. De, overigens zeer vriendelijke, zachtaardige, man die ons verwelkomd had, had iets nederigs over zich, waardoor je evengoed kon denken dat hij ’s nachts hard geslagen werd in een van de verduisterde torenkamertjes van het spookachtige huis. Ook Alex van Warmerdam moest ooit op zo’n camping gestaan hebben, met net zo’n hoofd vol kronkels als het mijne.
De kinderen speelden ondertussen een toneelstuk met de kinderen van de buren, in en om de beek, over een raadselachtig dier in de beek, over goede feeën en jagers en dierenbeschermers die de strijd met elkaar aangingen. Voordat ze in slaap vielen, hoorden we dat ze elkaar vreemde sprookjes vertelden; sprookjes die al na een zin eindigden (‘Er was eens een meisje en ze leefde nog lang en gelukkig’), sprookjes die niet eindigden of sprookjes die eigenlijk helemaal geen verhaal waren. Prompt begreep ik dat zij op die manier verwerkten wat ze in deze kloof beleefden.
Bij vertrek zag ik ineens het achterhoofd van een vrouw, die ik tot dusver nergens ontmoet had. Maar was het wel echt een vrouw? Was het geen pruik? Ik besloot maar te geloven in sprookjes, hoe absurd ze ook waren. We hebben het overleefd, en hopelijk nog lang en gelukkig.
Op de camping stond slechts een, zij het uitgebreide, familie met nogal wat honden en schreeuwerige kinderen. Nadat zij vertrokken waren, stonden we er nog een nacht helemaal alleen. De enkele stacaravans die er verder gestald waren, stonden te verstoffen. Naast onze tent lag een karikatuur van een bos, een beetje zoals het bos in De Noorderlingen, waarin de postbode de brieven leest. Je hoorde alleen de echo van het hondengeblaf tussen de heuvels en ’s avonds het geluid van enkele opstijgende vrachtvliegtuigen. Verder waren we overgeleverd aan de stilte en de natuur. Voor de rest van de wereld moesten we klimmen naar de hoofdweg, en dan nog kilometers rijden. We waren goed diep weggestopt in de Hunsrück.
S. en ik konden niet verhinderen dat we ons vragen stelden over de samenstelling van het huishouden. Dat was, zo op het oog, vooral aangewezen op de schrale inkomsten van de camping en wellicht de houtkap, lees: vooral op zichzelf. En omdat er geen goed boek was dat mij verstrooide, kroop mijn fantasie waar ze niet gaan kon. Ik droomde hardop over wurgende eenzaamheid en allerlei tekorten waaraan de familie in dit isolement wel lijden moest, en kreeg visioenen van bijlen, kettingzagen, van opsluiting, en… van Psycho. De, overigens zeer vriendelijke, zachtaardige, man die ons verwelkomd had, had iets nederigs over zich, waardoor je evengoed kon denken dat hij ’s nachts hard geslagen werd in een van de verduisterde torenkamertjes van het spookachtige huis. Ook Alex van Warmerdam moest ooit op zo’n camping gestaan hebben, met net zo’n hoofd vol kronkels als het mijne.
De kinderen speelden ondertussen een toneelstuk met de kinderen van de buren, in en om de beek, over een raadselachtig dier in de beek, over goede feeën en jagers en dierenbeschermers die de strijd met elkaar aangingen. Voordat ze in slaap vielen, hoorden we dat ze elkaar vreemde sprookjes vertelden; sprookjes die al na een zin eindigden (‘Er was eens een meisje en ze leefde nog lang en gelukkig’), sprookjes die niet eindigden of sprookjes die eigenlijk helemaal geen verhaal waren. Prompt begreep ik dat zij op die manier verwerkten wat ze in deze kloof beleefden.
Bij vertrek zag ik ineens het achterhoofd van een vrouw, die ik tot dusver nergens ontmoet had. Maar was het wel echt een vrouw? Was het geen pruik? Ik besloot maar te geloven in sprookjes, hoe absurd ze ook waren. We hebben het overleefd, en hopelijk nog lang en gelukkig.
zondag 31 juli 2011
Ochtendlijke omzwervingen
Er tekent zich een patroon af, in mijn dagen hier. Ik kan het niet helpen; zo is mijn natuur. Ik mag eens wat langer doorzakken, en wat langer slapen, eens een dag verzaken op alle fronten, maar in de basis houd ik van een zekere structuur, hoe anders die ook steeds zijn kan. Zo ga ik nu iedere ochtend na het ontbijt en de koffie de deur uit om in de buurt waar ik verblijf, een uurtje rond te lopen. Daarna keer ik terug om tot een uur of vijf, half zes te werken. Vervolgens drink ik een pintje op het terras, en lees een paar hoofdstukjes. Na het eten is er dan nog tijd voor een Polaroid van de dag en alles wat zich verder zo aandient.
De ochtendlijke omzwervingen hebben geen ander doel dan het bevredigen van mijn nieuwsgierigheid. Nou goed, misschien hoop ik ook wel op een interessante foto. Maar het lijkt alsof ik deze stad ‘kapot gefotografeerd’ heb; steeds vaker blijft de camera in de broekzak zitten, ook al ziet mijn geestesoog van alles dat het opmerken waard is.
Eergisterochtend verkende ik het buurtje achter station Antwerpen Dam, dat ingeklemd zit tussen het spoor, het Lobroekdok, de ring en nog twee toegangswegen tot de binnenstad. Ik wandelde langs eetcafé Het slachthuis, de Antwerpse rubberhandel (mét etalage), langs een leeg staand gebouw dat ooit aan de universiteit behoorde en het departement Diergeneeskunde huisvestte, langs een loods vol pallets met schuim zoals dat in meubels verwerkt wordt, café De Bonten Os en langs wat eruit ziet als min of meer reguliere huisvesting voor onaangepaste stadsbewoners. Ik keek naar half vergane borden aan de gevels, met daarop ‘Voeding Persoon’ en ‘De nieuwe Gazet’ en daaronder… niets van dat alles.
Over de dakgoot, vanuit een zolderraam, staart een zwarte man mij argwanend na. Waarom kijk ik naar zijn huis, en houd ik stil aan de overkant van de straat, met mijn camera in de hand? Wie ben ik en wat doe ik daar? De vragen die ik in zijn gedachtewolkje projecteer, zijn volkomen gelegitimeerd.
Verder maar weer dan, langs het zoveelste overwoekerde plaatsje met erachter een enorme, verlaten loods. Op het hek hangt een aankondiging van voorgenomen hergebruik van het terrein, waartegen eventueel bezwaar gemaakt kan worden. De aankondiging hangt er ook al weer enige tijd, en er is nog niets gebeurd.
Wat gesloten, verlaten en leeg lijkt in deze stad, is dat echter zeker niet altijd. Ook de neergelaten lamellen waarachter ik zit te werken, kunnen die indruk wekken. Waar voorheen nog uitgesproken leegstand en verval heerste in Antwerpen, beginnen opportunistische broodjeszaken nu hun nering in troosteloze uitvalswegen, ogenschijnlijk zonder bewoning in de nabijheid en hangen nu vrijwel overal plakkaten die renovatie, bouw of sloop aankondigen. De belofte van verbetering, vernieuwing en het op orde geraken van de stad verhult enigszins de werkeloosheid, papierloosheid, het isolement en de armoede die er nog wel degelijk zijn. De rij wachtenden voor de donderdagse voedselbedeling hier in de straat, is alleen maar langer geworden de afgelopen jaren. Al staan ook daar rasopportunisten tussen; de zigeuners. Waar wonen die eigenlijk?
Ik ben benieuwd wat het lot van deze stad zal zijn. Ontwikkeling en groei, verval en ondergang zijn stadia in een cyclisch proces dat ook steden als Antwerpen ondergaan. Het kan niet zo zijn dat er altijd geld blijft (of, erger nog: is) voor al die goede bedoelingen, dat er een markt is voor al die optimistische ondernemersinitiatieven. Als ik rondloop langs de laatste bouwvallen en rafelranden en tussen de goedkope arbeidskrachten, de mannen die werkloos rondhangen op de straathoeken en misschien ook wel de illegalen die proberen te overleven, vraag ik me werkelijk af of ik dan het aanstaande verleden of alweer de toekomst zie.
De ochtendlijke omzwervingen hebben geen ander doel dan het bevredigen van mijn nieuwsgierigheid. Nou goed, misschien hoop ik ook wel op een interessante foto. Maar het lijkt alsof ik deze stad ‘kapot gefotografeerd’ heb; steeds vaker blijft de camera in de broekzak zitten, ook al ziet mijn geestesoog van alles dat het opmerken waard is.
Eergisterochtend verkende ik het buurtje achter station Antwerpen Dam, dat ingeklemd zit tussen het spoor, het Lobroekdok, de ring en nog twee toegangswegen tot de binnenstad. Ik wandelde langs eetcafé Het slachthuis, de Antwerpse rubberhandel (mét etalage), langs een leeg staand gebouw dat ooit aan de universiteit behoorde en het departement Diergeneeskunde huisvestte, langs een loods vol pallets met schuim zoals dat in meubels verwerkt wordt, café De Bonten Os en langs wat eruit ziet als min of meer reguliere huisvesting voor onaangepaste stadsbewoners. Ik keek naar half vergane borden aan de gevels, met daarop ‘Voeding Persoon’ en ‘De nieuwe Gazet’ en daaronder… niets van dat alles.
Over de dakgoot, vanuit een zolderraam, staart een zwarte man mij argwanend na. Waarom kijk ik naar zijn huis, en houd ik stil aan de overkant van de straat, met mijn camera in de hand? Wie ben ik en wat doe ik daar? De vragen die ik in zijn gedachtewolkje projecteer, zijn volkomen gelegitimeerd.
Verder maar weer dan, langs het zoveelste overwoekerde plaatsje met erachter een enorme, verlaten loods. Op het hek hangt een aankondiging van voorgenomen hergebruik van het terrein, waartegen eventueel bezwaar gemaakt kan worden. De aankondiging hangt er ook al weer enige tijd, en er is nog niets gebeurd.
Wat gesloten, verlaten en leeg lijkt in deze stad, is dat echter zeker niet altijd. Ook de neergelaten lamellen waarachter ik zit te werken, kunnen die indruk wekken. Waar voorheen nog uitgesproken leegstand en verval heerste in Antwerpen, beginnen opportunistische broodjeszaken nu hun nering in troosteloze uitvalswegen, ogenschijnlijk zonder bewoning in de nabijheid en hangen nu vrijwel overal plakkaten die renovatie, bouw of sloop aankondigen. De belofte van verbetering, vernieuwing en het op orde geraken van de stad verhult enigszins de werkeloosheid, papierloosheid, het isolement en de armoede die er nog wel degelijk zijn. De rij wachtenden voor de donderdagse voedselbedeling hier in de straat, is alleen maar langer geworden de afgelopen jaren. Al staan ook daar rasopportunisten tussen; de zigeuners. Waar wonen die eigenlijk?
Ik ben benieuwd wat het lot van deze stad zal zijn. Ontwikkeling en groei, verval en ondergang zijn stadia in een cyclisch proces dat ook steden als Antwerpen ondergaan. Het kan niet zo zijn dat er altijd geld blijft (of, erger nog: is) voor al die goede bedoelingen, dat er een markt is voor al die optimistische ondernemersinitiatieven. Als ik rondloop langs de laatste bouwvallen en rafelranden en tussen de goedkope arbeidskrachten, de mannen die werkloos rondhangen op de straathoeken en misschien ook wel de illegalen die proberen te overleven, vraag ik me werkelijk af of ik dan het aanstaande verleden of alweer de toekomst zie.
zaterdag 30 juli 2011
Heimatreise (3)
Een van de doelen tijdens ons verblijf in de Hunsrück was het bezoeken van Schabbach – het niet bestaande dorp dat het startpunt is van de televisieserie Heimat van de Duitse regisseur Edgar Reitz. 'Schabbach ist überall', zoals het heet in de korte documentaire die erover gemaakt is, maar eigenlijk is het dus nergens. Het dorp is een aan elkaar gemonteerd geheel van verschillende delen van dorpen en stadjes; de wegen, bossen en velden en andere locaties liggen weid verspreid over de Hunsrück. We reden langs enkele van die plekken, zoals ook de de klokkenmakerswinkel van Reitz’ vader in zijn geboortedorp Morbach (waar binnenkort een ‘Heimatcafé’ in geopend zal worden) en parkeerden de auto in Gehweiler, vlakbij de smidse van de familie Simon, waarmee het allereerste deel van Heimat begint.
De huidige bewoner van het huis (voor wie het zijn tweede huis is), kwam naar buiten toen wij voor de smidse stonden. Hij liet ons binnen kijken, vertelde erover, en nam ons ook mee in de schuur en in het huis zelf, dat op verzoek van de overheid, zoveel mogelijk in authentieke staat moest blijven. Zo liepen wij dus door een Hunsrücker huis van rond de vorige eeuwwisseling, al zaten drie van zijn kleinzoons er in de woonkamer voetbal te kijken op televisie: potkachels, bedden op hoge poten, kleine ramen en lage plafonds – het werd ons allemaal bijzonder gastvrij getoond door de zongebruinde pensionado die er nu verbleef. Hij kwam oorspronkelijk uit de streek, en keerde er zo nu en dan graag terug. Hij had zijn kans schoon gezien het huis te kopen, toen de overheid sloop wilde verhinderen. Voor de oprecht belangstellenden en liefhebbers van de televisieserie, was hij graag bereid het een en ander te tonen en te vertellen.
We stonden in een huis dat niet echt was, in een dorp dat niet echt was, en beleefden de sensatie dat we toegang hadden gekregen tot een verhaal dat wel degelijk bestond. De smidse was van oorsprong ook een smidse geweest (lees: ontmoetingsplek voor het dorp, en opwarmplek in de winter) en het geluid dat S., als oudste kindje, met de hamer op het aambeeld mocht maken, rijmde wonderschoon op de eerste hamerslagen van Paul Simon, die na de Eerste Wereldoorlog terugkeert in zijn geboortedorp.
Het verhaal van Heimat was natuurlijk het verhaal van de ontwikkelingen van de streek en de tijd, en de ervaringen van de huidige eigenaar kwamen sterk overeen met de vertelling van Reitz. Hij zou de volgende dag een groot familiefeest gaan vieren, ook met familieleden die uit de Verenigde Staten van Amerika terugkwamen, net zoals in de familiegeschiedenis van de Simons.
Hij vertelde dat Edgar Reitz voorbereidingen aan het treffen was voor een waardig vierde deel van de serie (het huidige kliekjesdeel 4 is de serie onwaardig, vinden ook wij), dat het verhaal zou vertellen van Hunsrückers die naar Brazilië (Mato Grosso) waren getrokken. In Brazilië bestonden volledige dorpen met mensen uit deze streek, en naar verluidt lijkt het leven er nog bijzonder veel op dat uit hun Heimat. Daar kun je je natuurlijk van alles over denken, en we zijn dan ook benieuwd wat Reitz van Die andere Heimat gaat maken. Wordt dus vervolgd.
De huidige bewoner van het huis (voor wie het zijn tweede huis is), kwam naar buiten toen wij voor de smidse stonden. Hij liet ons binnen kijken, vertelde erover, en nam ons ook mee in de schuur en in het huis zelf, dat op verzoek van de overheid, zoveel mogelijk in authentieke staat moest blijven. Zo liepen wij dus door een Hunsrücker huis van rond de vorige eeuwwisseling, al zaten drie van zijn kleinzoons er in de woonkamer voetbal te kijken op televisie: potkachels, bedden op hoge poten, kleine ramen en lage plafonds – het werd ons allemaal bijzonder gastvrij getoond door de zongebruinde pensionado die er nu verbleef. Hij kwam oorspronkelijk uit de streek, en keerde er zo nu en dan graag terug. Hij had zijn kans schoon gezien het huis te kopen, toen de overheid sloop wilde verhinderen. Voor de oprecht belangstellenden en liefhebbers van de televisieserie, was hij graag bereid het een en ander te tonen en te vertellen.
We stonden in een huis dat niet echt was, in een dorp dat niet echt was, en beleefden de sensatie dat we toegang hadden gekregen tot een verhaal dat wel degelijk bestond. De smidse was van oorsprong ook een smidse geweest (lees: ontmoetingsplek voor het dorp, en opwarmplek in de winter) en het geluid dat S., als oudste kindje, met de hamer op het aambeeld mocht maken, rijmde wonderschoon op de eerste hamerslagen van Paul Simon, die na de Eerste Wereldoorlog terugkeert in zijn geboortedorp.
Het verhaal van Heimat was natuurlijk het verhaal van de ontwikkelingen van de streek en de tijd, en de ervaringen van de huidige eigenaar kwamen sterk overeen met de vertelling van Reitz. Hij zou de volgende dag een groot familiefeest gaan vieren, ook met familieleden die uit de Verenigde Staten van Amerika terugkwamen, net zoals in de familiegeschiedenis van de Simons.
Hij vertelde dat Edgar Reitz voorbereidingen aan het treffen was voor een waardig vierde deel van de serie (het huidige kliekjesdeel 4 is de serie onwaardig, vinden ook wij), dat het verhaal zou vertellen van Hunsrückers die naar Brazilië (Mato Grosso) waren getrokken. In Brazilië bestonden volledige dorpen met mensen uit deze streek, en naar verluidt lijkt het leven er nog bijzonder veel op dat uit hun Heimat. Daar kun je je natuurlijk van alles over denken, en we zijn dan ook benieuwd wat Reitz van Die andere Heimat gaat maken. Wordt dus vervolgd.
vrijdag 29 juli 2011
Het verkeerde boek
Ik doe het niet meer, ik doe het nu echt niet meer. Een ‘recent’ verschenen boek kopen dat bestempeld wordt tot zoiets als ‘een van de beste romans van deze eeuw’. Ik was er voor mijn vakantie opnieuw ingetuind, ook al omdat ik eerder een indrukwekkende verhalenbundel van de auteur gelezen had (De onbehaaglijkheidsfactor). Wat ik ook niet meer doe: slechts één boek meenemen op vakantie. Als het je niet bevalt, vergaat je meteen alle leesplezier, tenzij je erin slaagt ter plaatse nog wel een goed boek aan te schaffen, of je je behelpen kunt met het (hardop) lezen van alle folders, flyers en bordjes onderweg, zoals ik dat pleeg te doen – wat niet noodzakelijkerwijs aangenaam is voor je gezelschap.
Afgelopen vakantie maakte ik met De correcties van Jonathan Franzen beide kapitale fouten. Wat een saai, vervelend en veel te dik boek is dat! Dat ik er nu over schrijf, is dan ook slechts bedoeld om lucht te geven aan mijn teleurstelling. Ik heb het lezen na zo’n 180 pagina’s opgegeven, maar kon al na de eerste vijftig bladzijden wel zien dat zo ongeveer de helft van de tekst in het boek overbodig is. De verhaallijn is uitermate mager en als Franzen nu echt een interessante geest zou zijn, dan zouden zijn uitweidingen en details me nog kunnen boeien, maar al bij de eerste de beste zijsprong was hij me kwijt. De personages worden steeds minder overtuigend naarmate hij meer over ze vertelt. Dat is dodelijk.
Ik had ook beter moeten weten; mijn voorkeuren zijn blijkbaar dermate afwijkend geworden, dat ik nog slechts met een telescoop kan vinden wat ik zoek. De aanbevelingen, de recensies, de mond tot mond reclame, laat staan het aanbod in de winkels – ze kunnen me gestolen worden. Wie kan me nog met een waardevolle tip verrassen? Wie kan ik nog vertrouwen? Waar vind ik nog een boekverkoper met verstand van zaken?
Afgelopen vakantie maakte ik met De correcties van Jonathan Franzen beide kapitale fouten. Wat een saai, vervelend en veel te dik boek is dat! Dat ik er nu over schrijf, is dan ook slechts bedoeld om lucht te geven aan mijn teleurstelling. Ik heb het lezen na zo’n 180 pagina’s opgegeven, maar kon al na de eerste vijftig bladzijden wel zien dat zo ongeveer de helft van de tekst in het boek overbodig is. De verhaallijn is uitermate mager en als Franzen nu echt een interessante geest zou zijn, dan zouden zijn uitweidingen en details me nog kunnen boeien, maar al bij de eerste de beste zijsprong was hij me kwijt. De personages worden steeds minder overtuigend naarmate hij meer over ze vertelt. Dat is dodelijk.
Ik had ook beter moeten weten; mijn voorkeuren zijn blijkbaar dermate afwijkend geworden, dat ik nog slechts met een telescoop kan vinden wat ik zoek. De aanbevelingen, de recensies, de mond tot mond reclame, laat staan het aanbod in de winkels – ze kunnen me gestolen worden. Wie kan me nog met een waardevolle tip verrassen? Wie kan ik nog vertrouwen? Waar vind ik nog een boekverkoper met verstand van zaken?
donderdag 28 juli 2011
Heimatreise (2)
Ons verblijf in Saarland en de Hunsrück was vooral een verblijf in de buitenlucht. In glooiende landschappen van gras- en korenvelden en fruitbomen, in steile heuvelachtige gebieden vol bomen, wijnstokken en beken. Alles draaide om de paarden, de koeien, de konijnen, de roofvogels en de wolven, om leisteen en edelsteen, om waar de wolken mee dreigden, om halo’s en windhozen, om zon en om bramen, frambozen en pruimen onderweg. We lunchten in een van de honderden jachthutten langs de velden, tuurden naar de lome wolven in het park van Werner Freund, staken onze armen en voeten in de het ijskoude water van het Pfarrer Kneipp Pfad en legden het meditatieve parcours van grint, boomstammen en gras af om onze wandeling daarna weer verkwikt te vervolgen.
Meerdere keren vergaten we wijn te kopen, het was ’s avonds te vroeg donker om nog veel te kunnen lezen en ook stroom namen we niet af. Daardoor waren we verstoken van alles wat ons normaal gesproken zo vaak afleidt van deze zuiverheid, en werden we uitsluitend door onze nabije omgeving, elkaar en de liefde in beslag genomen. Er kwam nauwelijks een idee meer in mij op. Pas na een dag of vier wilde ik weer wat gaan maken. Het was alleen maar nabijheid en aanwezigheid; samen waren we de essentie.
Meerdere keren vergaten we wijn te kopen, het was ’s avonds te vroeg donker om nog veel te kunnen lezen en ook stroom namen we niet af. Daardoor waren we verstoken van alles wat ons normaal gesproken zo vaak afleidt van deze zuiverheid, en werden we uitsluitend door onze nabije omgeving, elkaar en de liefde in beslag genomen. Er kwam nauwelijks een idee meer in mij op. Pas na een dag of vier wilde ik weer wat gaan maken. Het was alleen maar nabijheid en aanwezigheid; samen waren we de essentie.
woensdag 27 juli 2011
Waar is hier?
In de afgelopen vijf weken ben ik veel van huis geweest, en niet alleen vanwege de vakanties. Zodanig veel zelfs, dat ik even niet meer precies weet of mijn wezen nog aan materieel bezit en een precieze locatie gebonden is. Ik houd ervan om weg te zijn. Tegelijkertijd vraag ik me af of ik niet ergens langer zou moeten blijven, langer bij stil zou moeten staan. De indrukken verwerken, laten bezinken, nog eens nadenken over wat ik gedaan en gezien heb, naar de foto’s kijken, erover schrijven misschien. De ironie is dat ik dat dan nu over de reizen naar Duitsland zou doen, en ik dit schrijf in weer een ander land. Gisteren had ik me als enige doel gesteld: aankomen, landen, ‘aarden’ – wat dat ook zijn moge. Maar toen ik aan de keukentafel zat te eten, dacht ik even dat ik in een restaurant zat en later naar de tent zou lopen. Nog weer later op de avond dacht ik dat ik het kattenluikje hoorde en de kat binnen zou komen trippelen. Ik slaap echter gewoon weer in een huis, een huis zonder dieren. Ik maakte zojuist een ochtendwandeling, en keek om me heen om de ruimte die mij omgeeft te ervaren. De stad houdt een beetje rust, en al mijn gezelschap is elders. Het is er wel, maar ik kan het niet zien, niet aanraken. De andere plekken zijn er wel, maar ik kan er niet doorheen lopen. Ik ben wel hier, en niemand en niets vergeten, merk ik als ik schrijf.
dinsdag 26 juli 2011
vrijdag 8 juli 2011
donderdag 7 juli 2011
Fotoweekend in Brugge
Wil je in een weekend beter leren fotograferen en een mooie Belgische stad bezoeken tegelijk? Doe dan mee aan 'In het kader van Brugge', georganiseerd door Fotolokatie. Op basis van verhalen van mijn hand en je eigen indrukken van de stad, werk je onder begeleiding van docent Linda Bais aan een mooie serie foto's. En ik ben er ook bij.
Het weekend duurt van vrijdagavond 21 t/m zondag 23 oktober. Aanmelden kan nog tot en met 31 juli a.s. Meer weten? Ga naar de website van Fotolokatie.
Het weekend duurt van vrijdagavond 21 t/m zondag 23 oktober. Aanmelden kan nog tot en met 31 juli a.s. Meer weten? Ga naar de website van Fotolokatie.
woensdag 6 juli 2011
dinsdag 5 juli 2011
Uit de leeszaal (65)
‘Over een week zal duidelijk worden dat al zijn voorspellingen fout waren. Dan vragen ze een andere deskundige, of misschien wel dezelfde, en die doet dan weer nieuwe voorspellingen, nog altijd even zeker van zijn zaak… (…) Hoe kan een discipline die er niet eens in slaagt verifieerbare voorspellingen te doen in godsnaam doorgaan voor een wetenschap? (…)
Een moord, zei ze tegen haar man, leek haar een door en door menselijke daad, weliswaar verbonden met de donkere zones van het menselijke, maar toch nog altijd menselijk. En kunst, om een ander voorbeeld te nemen, was overal mee verbonden, met de donkere zones, met de lichte zones, met de tussenliggende zones. De economie was bijna nergens mee verbonden, alleen met het meest machinale, voorspelbare, mechanische deel van de mens. Niet alleen was het geen wetenschap, het was ook geen kunst, het was al met al zo ongeveer niets.’
[Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, p. 262-263]
Een moord, zei ze tegen haar man, leek haar een door en door menselijke daad, weliswaar verbonden met de donkere zones van het menselijke, maar toch nog altijd menselijk. En kunst, om een ander voorbeeld te nemen, was overal mee verbonden, met de donkere zones, met de lichte zones, met de tussenliggende zones. De economie was bijna nergens mee verbonden, alleen met het meest machinale, voorspelbare, mechanische deel van de mens. Niet alleen was het geen wetenschap, het was ook geen kunst, het was al met al zo ongeveer niets.’
[Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, p. 262-263]
Labels:
Uit de leeszaal
vrijdag 1 juli 2011
Het doel was de bron
We hadden het gevoel dat we iets heel natuurlijks, iets heel vanzelfsprekends deden, door de loop van het riviertje te volgen. Tegen alle ruimtelijke ordening en stadsarchitectuur in als het ware, in tune met de oorspronkelijke Lauf der Dinge, weetjewel. Ook al liepen we tegen de stroom in, wat dan weer bij onze eigen natuur aansluit. Het doel was de bron van de Panke. Vorig jaar hadden we het eerste stuk langs dit Berlijnse riviertje gelopen, van Gesundbrunnen tot aan Wollankstraße, langs mooi industrieel erfgoed en groenstroken aan de achterkanten van anonieme wijkjes. Deze keer vervolgden we onze wandeling vanaf de Wollankstraße. Allemaal in navolging van een artikel dat ik al in 2009 uit de lokale krant gescheurd had. We waren namelijk van de Panke gaan houden.
We liepen Berlijn echt uit dit keer; een prachtige wandeling via het park van Nieder Schönhausen, door Pankow en Blankenburg. We smokkelden wat, vanwege de warmte, en reden met de S-bahn van Karow naar Buch en later nog van Röntgental verder naar eindpunt van de S2, het aangeharkte provinciestadje Bernau.
Daar gingen we uiteindelijk langs bedrijventerreinen de weilanden in, achter een manege langs en door de struiken, over een spoordijk en kwamen uit bij het weiland waarin daadwerkelijk de bron van de Panke moest liggen. Ik was nog nooit bij de oorsprong van een rivier geweest en dacht onwillekeurig aan Claudio Magris, die zijn zoektocht naar de Donau beschreef in ‘Een kwestie van afwatering’, het eerste deel van zijn fantastische boek Donau:
‘Het water dat uitkomt in de holte waar zich de bron bevindt, is kennelijk afkomstig van de enkele meters hoger gelegen drassige weide, (…). De aarde slokt die ontelbare minieme stroompjes op, filtert ze en brengt ze weer aan het licht waar de bron ontspringt (…). De onderzoeker vroeg zich toen af waar dat water vandaan komt dat de weide tot een moeras maakt en dat dus de Donau is. Hij volgde de loop van de stroompjes langs de helling en bevond zich na enige tientallen meters gaans tegenover een oud huis, achttiende-eeuws, met ernaast een houtloods, en tegenover een ‘lange naar voren stekende dakgoot of misschien gewoon een buis die vlak langs de houtloods loopt en waardoor overvloedig water neerstort in de richting van de holte’ die zich lager bevindt. (….) Maar wie, welke verborgen, onaantoonbare riviergod voedt die goot? (…) Het is niet moeilijk Amedeo’s route opnieuw af te leggen. Ik loop de paar meter omhoog die mijn bankje scheiden van de bron (…) in de richting van het huis. (…) Het water dat de weide nat maakt (…) komt uit een buis die rechtop in de grond staat; iets hoger zijn witte vlekken te zien, misschien voert de smeltende sneeuw samen met andere stroompjes het water aan waarvan de aarde doordrenkt is. In ieder geval stijgt het water op door de buis en stroomt het over. De oude vrouw heeft aan de buis een holle boomstam bevestigd, die een soort goot vormt. Het water uit de buis komt in deze rudimentaire goot terecht, en die stort het weer uit in een emmer waarmee de oude vrouw het water haalt dat ze nodig heeft. De emmer is altijd vol, en het overtollige water, dat voortdurend wordt aangevoerd, stroomt de helling af, overstroomt en doordrenkt de weide, en maakt het terrein nat waar, in de lager gelegen holte, de bron is van de (…) Donau.’
[Claudio Magris, Donau, p. 17-21.]
Wij stonden voor exact dezelfde verwarring. Blijkbaar gaat dat vaker zo met de rivieren, misschien wel met alle dingen, wie zal het zeggen. Want was deze nu drooggevallen holte, deze vrijwel onzichtbare put onder het hoge, wilde gras, nu werkelijk de oorsprong van de Panke? Waarom kwam er dan een betonnen pijp op uit, en… waar kwam het water uit die pijp eigenlijk vandaan?
We liepen Berlijn echt uit dit keer; een prachtige wandeling via het park van Nieder Schönhausen, door Pankow en Blankenburg. We smokkelden wat, vanwege de warmte, en reden met de S-bahn van Karow naar Buch en later nog van Röntgental verder naar eindpunt van de S2, het aangeharkte provinciestadje Bernau.
Daar gingen we uiteindelijk langs bedrijventerreinen de weilanden in, achter een manege langs en door de struiken, over een spoordijk en kwamen uit bij het weiland waarin daadwerkelijk de bron van de Panke moest liggen. Ik was nog nooit bij de oorsprong van een rivier geweest en dacht onwillekeurig aan Claudio Magris, die zijn zoektocht naar de Donau beschreef in ‘Een kwestie van afwatering’, het eerste deel van zijn fantastische boek Donau:
‘Het water dat uitkomt in de holte waar zich de bron bevindt, is kennelijk afkomstig van de enkele meters hoger gelegen drassige weide, (…). De aarde slokt die ontelbare minieme stroompjes op, filtert ze en brengt ze weer aan het licht waar de bron ontspringt (…). De onderzoeker vroeg zich toen af waar dat water vandaan komt dat de weide tot een moeras maakt en dat dus de Donau is. Hij volgde de loop van de stroompjes langs de helling en bevond zich na enige tientallen meters gaans tegenover een oud huis, achttiende-eeuws, met ernaast een houtloods, en tegenover een ‘lange naar voren stekende dakgoot of misschien gewoon een buis die vlak langs de houtloods loopt en waardoor overvloedig water neerstort in de richting van de holte’ die zich lager bevindt. (….) Maar wie, welke verborgen, onaantoonbare riviergod voedt die goot? (…) Het is niet moeilijk Amedeo’s route opnieuw af te leggen. Ik loop de paar meter omhoog die mijn bankje scheiden van de bron (…) in de richting van het huis. (…) Het water dat de weide nat maakt (…) komt uit een buis die rechtop in de grond staat; iets hoger zijn witte vlekken te zien, misschien voert de smeltende sneeuw samen met andere stroompjes het water aan waarvan de aarde doordrenkt is. In ieder geval stijgt het water op door de buis en stroomt het over. De oude vrouw heeft aan de buis een holle boomstam bevestigd, die een soort goot vormt. Het water uit de buis komt in deze rudimentaire goot terecht, en die stort het weer uit in een emmer waarmee de oude vrouw het water haalt dat ze nodig heeft. De emmer is altijd vol, en het overtollige water, dat voortdurend wordt aangevoerd, stroomt de helling af, overstroomt en doordrenkt de weide, en maakt het terrein nat waar, in de lager gelegen holte, de bron is van de (…) Donau.’
[Claudio Magris, Donau, p. 17-21.]
Wij stonden voor exact dezelfde verwarring. Blijkbaar gaat dat vaker zo met de rivieren, misschien wel met alle dingen, wie zal het zeggen. Want was deze nu drooggevallen holte, deze vrijwel onzichtbare put onder het hoge, wilde gras, nu werkelijk de oorsprong van de Panke? Waarom kwam er dan een betonnen pijp op uit, en… waar kwam het water uit die pijp eigenlijk vandaan?
donderdag 30 juni 2011
Fietsen over Flughafen Tempelhof
Na een rijke historie als vliegveld en megalomaan architectonisch gedrocht, is het veld van het Berlijnse Tempelhof sinds een jaar nu park geworden. Je kunt er wandelen, in het gras liggen en barbecueën, vliegeren en skaten – behalve daar waar de vogels broeden en waar de ekofielen hun getimmerde kistjestuintjes hebben staan. Er staan echter nauwelijks bomen, dus voor verkoeling moet je er niet zijn, hooguit op het terras van het café dat er nu zit. Op deze kale elleboog van de stad, waarvan het water de projectontwikkelaars natuurlijk vanuit de mondhoeken gutst, is het echter vooral leuk om over de startbanen te fietsen, al is dat in de brandende zon geen aanrader. Een onwerkelijke sensatie van ruimte en snelheid overvalt je, door de breedte van het asfalt en het ontbreken van de gebruikelijke oriëntatie. Bovendien: het voelt als een overwinning op de geschiedenis en een dikke middelvinger naar de begeerte van speculanten tegelijk. Voor zolang het duurt.
woensdag 29 juni 2011
zaterdag 25 juni 2011
vrijdag 24 juni 2011
Nummer 606, en verder
Ik ben toe aan blogpost nummer 606. Mijn oorspronkelijke idee voor de afleveringen was dat iedere dag zijn vermeldenswaardige inzicht of ontmoeting heeft, en dat ik daarover zou schrijven. Of een foto zou maken die evenzeer het meest belangwekkende van de dag zou weergeven. De praktijk is echter dat niet iedere dag de tijd en gelegenheid biedt om iets te maken en, laten we eerlijk zijn, niet alle dagen en ontmoetingen ook even inspirerend blijken. Bovendien: inzichten moeten soms rijpen, zodat er soms meerdere dagen verstrijken voor ik dat in de juiste bewoordingen kan gieten.
Dus begon ik met een serie over wat ik lees, met fotoreeksen van verzamelingen en associatieve beeldverbindingen met de steden waar ik graag ben. Ik maakte reclame voor het werk van anderen of dat van mijzelf en schreef soms een mini-essay. Alle hadden zij welbeschouwd minder uit te staan met de dag waarop ze werden gepubliceerd.
Na 605 posts vraag ik me dan ook af: moet ik ‘back to basic’, ook al betekent dat soms het schrijven van maar één enkele zin, die dan ook nog over de leegte en de vermoeidheid kan gaan? Of zal ik van alle stukjes die nog niet zijn geplaatst, of die ik wel bedacht maar nog niet geschreven heb, een nieuwe serie ‘archeologische’ blogposts maken? Ik weet het nog niet.
Wat ik wel weet, is dat er ergens in de komende maanden veel zal veranderen voor Polaroid van de dag. De blog wordt opgenomen in een groter geheel, namelijk dat van mijn nieuwe website. Daar wordt op dit moment nog aan gewerkt. Zodra de verhuizing aanstaande is, laat ik dat natuurlijk weten. Het nieuwe huis betekent in ieder geval: ruimte voor nieuwe labels en nieuwe series, nieuwe energie. Ik begin opnieuw. Iedere dag weer. Eigenlijk verandert er dus niets.
Dus begon ik met een serie over wat ik lees, met fotoreeksen van verzamelingen en associatieve beeldverbindingen met de steden waar ik graag ben. Ik maakte reclame voor het werk van anderen of dat van mijzelf en schreef soms een mini-essay. Alle hadden zij welbeschouwd minder uit te staan met de dag waarop ze werden gepubliceerd.
Na 605 posts vraag ik me dan ook af: moet ik ‘back to basic’, ook al betekent dat soms het schrijven van maar één enkele zin, die dan ook nog over de leegte en de vermoeidheid kan gaan? Of zal ik van alle stukjes die nog niet zijn geplaatst, of die ik wel bedacht maar nog niet geschreven heb, een nieuwe serie ‘archeologische’ blogposts maken? Ik weet het nog niet.
Wat ik wel weet, is dat er ergens in de komende maanden veel zal veranderen voor Polaroid van de dag. De blog wordt opgenomen in een groter geheel, namelijk dat van mijn nieuwe website. Daar wordt op dit moment nog aan gewerkt. Zodra de verhuizing aanstaande is, laat ik dat natuurlijk weten. Het nieuwe huis betekent in ieder geval: ruimte voor nieuwe labels en nieuwe series, nieuwe energie. Ik begin opnieuw. Iedere dag weer. Eigenlijk verandert er dus niets.
donderdag 23 juni 2011
Uit de leeszaal (64)
‘Hij houdt het voor gezien.’
‘Het is Tonio ten voeten uit. Als hij de werking van iets, een machine of een natuurverschijnsel, eenmaal heeft doorgrond, verliest hij zijn geduld. Er is meer in de wereld dat zijn aandacht opeist. (…)
Maar sinds Zwarte Pinksterdag bijna elf jaar later blijft mijn herinnering aan de zonsverduistering steken bij Tonio’s afhaken. ‘Zo, en nu wil ik er niets meer mee te maken hebben.’ Op momenten dat zijn dood echt tot me doordringt, en de kou en de schrik me om het hart slaan, ligt weer dat zielloze schijnsel van de eclips over de wereld, die net als toen z’n adem met vogelgefluit en al inhoudt. Al het andere (de heldere dageraad, de stekende zon aan een egaal blauwe hemel, de contrastrijke avondschemering) is illusie, een herinnering aan hoe het mogelijk ooit geweest is. Er is een schaduw over gevallen – niet de vitale schaduw, die de sterkte en de beweeglijkheid van de zon aangeeft, maar de valse, giftige schaduw van de zonsverduistering, allesdoordringend en alles besmettend.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 628-629.]
‘Het is Tonio ten voeten uit. Als hij de werking van iets, een machine of een natuurverschijnsel, eenmaal heeft doorgrond, verliest hij zijn geduld. Er is meer in de wereld dat zijn aandacht opeist. (…)
Maar sinds Zwarte Pinksterdag bijna elf jaar later blijft mijn herinnering aan de zonsverduistering steken bij Tonio’s afhaken. ‘Zo, en nu wil ik er niets meer mee te maken hebben.’ Op momenten dat zijn dood echt tot me doordringt, en de kou en de schrik me om het hart slaan, ligt weer dat zielloze schijnsel van de eclips over de wereld, die net als toen z’n adem met vogelgefluit en al inhoudt. Al het andere (de heldere dageraad, de stekende zon aan een egaal blauwe hemel, de contrastrijke avondschemering) is illusie, een herinnering aan hoe het mogelijk ooit geweest is. Er is een schaduw over gevallen – niet de vitale schaduw, die de sterkte en de beweeglijkheid van de zon aangeeft, maar de valse, giftige schaduw van de zonsverduistering, allesdoordringend en alles besmettend.’
[A.F.Th. van der Heijden, Tonio, p. 628-629.]
Labels:
Uit de leeszaal
Abonneren op:
Posts (Atom)