zaterdag 30 april 2011

Ernst Casimir

Slaapmeubelbedrijf Berden te Roermond is gevestigd in wat zo op het eerste oog een strikt functioneel, enigszins saai industrieel pand uit het begin van de twintigste eeuw is.

Ik zou er deze keer aan voorbij gelopen zijn, als S. niet de aandrang had gevoeld er naar binnen te stappen. In de van haar bekende vastberaden tred, stapte ze binnen op de eigenaar af, en vroeg hem naar authentieke details van het pand. Hij nam ons vervolgens in de goederenlift mee naar de derde, vierde en vijfde verdieping en toonde ons de verlaten etages van het gebouw, en vertelde ondertussen over opkomst en ondergang van sigarenfabriek Ernst Casimir, die hier oorspronkelijk gevestigd was. Dat was een naam die we al eerder hadden gezien, en die innig met de recente geschiedenis van de stad verbonden was. Tussen de steunbalken onder de plafonds wees hij ons op de sigarenmallen die als dwarsverbindingen fungeerden – een bijna al even onopvallende erfenis.

Onlangs was, met pijn in het hart, de laatste eigenaar van de sigarenfabriek nog op bezoek geweest. Die woonde ondertussen, vanwege onverkwikkelijkheden in de familie, in een villa over de grens, en kwam zelden meer in Roermond. Hij zou, net als wij, het pand nog zien zoals het was, want binnenkort gaat er een grondige renovatie plaatsvinden. De zonovergoten lege zalen bovenin boden door gaas achter de ramen al mooi gefilterd zicht op de stad, maar we gingen verder en stonden, nog geen kwartier na mijn aarzeling voor de deur, al op het dak en keken daar past echt uit over Roermond. Ik speurde over de daken, de boomkruinen en het spoor, en zag daar de toren van de Kapel nabij het oude kerkhof dat voor die middag eigenlijk onze bestemming was.

donderdag 28 april 2011

Het oude kerkhof

Naast de ‘weg lopende in de richting Herkenbosch’ of ‘de weg langs het kerkhof’ in Roermond, op zo ongeveer het heetst van de dag, zweefden we maandag als twee geesten over de zerken op het oude kerkhof van Roermond, een van de oudste van Nederland (1785). Omdat we niet direct in de juiste richting waren gelopen, werd ons op het station de weg nogmaals uitgelegd door een wat nerveuze, geheel in het wit geklede man, die zei dat hij zelf tegenover het kerkhof had gewoond.
Hij vertelde dat wanneer er ’s winters sneeuw viel, de meeste grafzerken toch zichtbaar bleven, terwijl de paden en perken verdwenen onder een witte laag. Ik dacht meteen terug aan de ontbindingskunst van Martin uit den Boogaard, die ik vorig jaar zomer bij de Verbeke Foundation zag, en vertelde over de energie die op kerkhoven vrijkomt na de dood. Daarop vertelde de man in het wit dat op het oude kerkhof niet voor niets een groot aantal taxusbomen te vinden waren en menig (familie)graf van een ontluchtingspijp was voorzien.

We zouden ze inderdaad aantreffen. Net als het familiegraf van de voorouders van P., die er onlangs zijn vader nog had bijgelegd. Ik bracht hem een korte groet, ongeveer net zo lang als ik de man afgelopen jaar voor het eerst (en het laatst) gesproken had. We zagen op het kerkhof ook de opvallende, sterke scheiding in compartimenten naar geloofsgezindte; het deel voor de Joden, dat voor de protestanten en dat voor de katholieken. We misten het deel dat voor de ongelovigen, zelfmoordenaars en uit de Maas opgeviste lichamen is aangelegd, maar ik weet dat ook zij samen een compartiment delen. Wel liepen we nog langs de afdeling met de kleine, tragische zerkjes voor de gestorven kinderen. En we zagen grote ‘tuinen van de dood’ waarin de zusters Carmelitessen en de zusters van andere kloosterordes bij elkaar begraven lagen tussen het opschietende onkruid, wellicht zoals ze ooit naast elkaar sliepen op een kloosterzaal.

Bekend is het kerkhof vooral vanwege het graf van de protestantse kolonel Van Gorkum en zijn katholieke vrouw, de jonkvrouw Van Aefferden. Hun gemengde huwelijk werd eind negentiende eeuw niet geaccepteerd, en ook het naast elkaar worden begraven niet. Daarom lieten zij hun grafstenen symbolisch, door twee stenen handen die elkaar vasthielden over de scheidingsmuur, aan elkaar vastmaken. Verbintenis tot voorbij de dood.
De verzengende middagzon verhinderde dat we al te lang stilstonden bij deze wonderschone blijk van romantiek, maar we zagen dat het goed was – en dwaalden verder.

dinsdag 26 april 2011

zaterdag 23 april 2011

Vooroordelen

Hoe hermetisch, barok, psychotisch, raadselachtig, Freudiaans of ontoegankelijk het soms ook is, wanneer mijn vrienden nieuw werk presenteren, ben ik ogenschijnlijk altijd in staat om het onbevangen tot me te nemen. Ik spaar ze niet als het me niet bevalt, omdat ik ook mezelf niet spaar. Misschien bevalt hun werk me juist goed omdat het mijn vrienden zijn en we dus, onder normale omstandigheden, het een en ander gemeen hebben. Maar ik zag er een benadering in die aanbeveling verdient, voor iedereen die naar andermans werk kijkt: het werk benaderen alsof het door een vriend gemaakt is. Op de manier waarop ik de beelden, foto’s en ontwerpen van mijn vrienden bekijk, hun teksten lees en hun nieuwe muziek beluister zou ik, als maker, namelijk ook graag willen dat er naar mijn werk gekeken wordt, en ik vermoed dat ik daarin niet alleen sta.
N. wees me er vorige week tijdens onze wandeling over het NDSM terrein in Amsterdam fijntjes op dat ik tegen een levensgrote paradox leunde: de openheid, het ogenschijnlijk niet vooringenomene ten opzichte van mijn vrienden is bij nader inzien ook een vooroordeel. Ik vrees dat hij gelijk heeft. Maar toch.
Zijn nieuwe cd White Sickness overigens is een fascinerende, magische reis door de bloedbanen van de jazz. Leo Records heeft heel goed begrepen dat deze muziek uitgebracht moet worden. Voor eenieder die er wat aan heeft:

vrijdag 22 april 2011

donderdag 21 april 2011

Mijn nieuwe lijfarts (2)

Mijn nieuwe lijfarts heeft mij ervan bewust gemaakt dat mijn lichaam uit twee helften bestaat (links en rechts) waartussen, in een gezond lijf, evenwicht is. Ieder mens kent wel verschillen tussen zijn helften, maar in mijn geval staat het lichaam als het ware weer uit het lood. Kleine spiertjes rond de ruggenwervels zorgen voor een ongezonde kronkel in de wervelkolom, met pijnen en pijntjes tot gevolg. De spiertjes worden aangestuurd vanuit de ‘kleine hersenen’, waar zich ook het neurologisch centrum voor het evenwicht bevindt. Ze passen zich aan aan de stand van mijn ogen en mijn hoofd.

Mijn lijfarts test mijn reflexen, observeert de focus in mijn oogbewegingen en bestudeert mijn evenwicht op een onvaste ondergrond, nadat ik mijn ogen heb gesloten. Ze manipuleert mijn lichaam daarna kort maar stevig, met alle neurologische gevolgen van dien. Mijn lichaam gloeit en schroeit en het is alsof er ergens linksachter een ventieltje in mijn overvolle hoofd is opengedraaid.
Haar manier van werken bevalt me goed: ze observeert nauwgezet, met oog voor alles wat met elkaar samenhangt. Vanuit wat ze kan zien, neemt ze vervolgens de oorzaak van de problemen weg, zonder daar verder veel woorden aan vuil te maken. De dagen na de behandeling heb ik het gevoel dat er een tank over me heen gereden is, maar ik geloof toch dat ik uiteindelijk weer in het midden uitkom.

woensdag 20 april 2011

Weer een goed idee van Jan

Het verbaast me eigenlijk nauwelijks meer, en toch: weer een goed idee van Jan. Hij tekent bomen op de muur van zijn huiskamer en verkoopt die vanaf 1 mei voor een goed doel. Vrienden die op bezoek komen, mogen ook meetekenen. Wat we gisteravond dus deden. Volg zijn project op: www.jancoolen.nl/koop_een_boom.

zondag 17 april 2011

Mijn nieuwe lijfarts (1)


Met iedere nieuwe lijfarts die zich aan mijn ruggengraat ging wijden, heb ik in de afgelopen tien jaar steeds hetzelfde gevoel gehad: dit wordt de wonderdokter die me van mijn pijnen en pijntjes af gaat helpen. Het eerste consult verloopt steeds volgens een vergelijkbaar patroon. Ik heb mijn zintuigen volledig opengesperd, niet zozeer uit angst (hoewel dat ook een rol speelt) maar omdat ik het vermoeden heb dat ik op het punt sta een ontdekking te doen. Alsof de ligging van de behandelpraktijk (vlakbij de snelweg, naast een matrassenwinkel), de anonieme entree van het gebouw en de tapijtbekleding van de lift en het feit dat de kantoorruimte naast die van mijn nieuwe lijfarts helemaal leeg staat (en daar dus slechts stroken licht op het kale beton te zien waren) allemaal van betekenis kunnen zijn voor mij. Nadat de arts mij onderzocht heeft, een eerste diagnose formuleert en een behandelplan ontvouwt, begin ik mij enigszins beroerd te voelen. Alsof ik 'down and out' ben. En aangezien ik mijn lichaam soms als een metafoor voor mijn geest beschouw (beter misschien: als pars pro toto), ga ik me vervolgens afvragen wat er in godsnaam met die geest aan de hand is. Mijn eigen onderzoek begint zodra ik de deur van mijn nieuwe lijfarts weer uitloop.

Onderduiken in Amsterdam



vrijdag 15 april 2011

Science & Fiction

Wat zeggen films die zich in de toekomst afspelen over onze huidige samenleving? In hoeverre hebben ze werkelijk een voorspellende waarde? Wat komt er terecht van onze ideeën en idealen? Hebben die misschien niet alleen goede maar ook ongewenste gevolgen? In de vier films uit de reeks Science & Fiction: De ideale samenleving komt een waaier voorbij van verlangens, angsten en waarschuwingen voor een toekomstige samenleving – die dichter bij is dan we denken. Science & Fiction schetst ‘de ideale samenleving’ tussen utopie en distopie, tussen keuze en keerzijde en tussen spel en werkelijkheid, waarin de menselijke factor uiteindelijk altijd doorslaggevend is.

De filmreeks Science & Fiction: De ideale samenleving brengt prikkelende wetenschap en films van betekenis samen, op vier dinsdagavonden tussen 3 mei en 28 juni 2011. Vier films die je aan het denken zetten over onderwerpen als communiceren en besluitvorming, beïnvloeding door media en games, demografische ontwikkelingen en de rol van de overheid. In de geest van filmexplicateur Louis Hartlooper houden wetenschappelijke onderzoekers van het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht een korte inleiding bij iedere film. Na afloop kunnen bezoekers met hen in gesprek.

Ik was er maar druk mee, de afgelopen weken. Meer lezen? Ga naar www.uu.nl/usbo/sciencefiction.

woensdag 13 april 2011

Doel ten dode opgeschreven

Vorige week zagen we De Engel van Doel van Tom Fassaert in het filmhuis, samen met vier andere verdwaalde cinefielen, onder wie P., die zichzelf voor de avond als een Houdini uit de ketenen van zijn schrijverschap had weten te bevrijden. De in zwart-wit gedraaide documentaire over het dorpje Doel, onder de verstikkende rook van de havens van Antwerpen en de lokale kerncentrale, toonde in even tragische als prachtig gefotografeerde beelden de ondergang van het dorp, gezien door de ogen van twee van de laatste bewoners.
Wat me het meeste bijgebleven is, is de tragische geschiedenis van dorpspriester Verstraete die, ook nog eens verzwakt door de kanker, blijft rondfietsen op zijn driewieler en blijft aankloppen bij zijn parochianen. In zijn preken spreekt hij opvallend veel over de gruwelijkheden en de banaliteiten van de dood, soms op welhaast apocalyptische wijze, als een Savonarola van het land dat op het punt van verdrinken staat. Hij beklaagt zich ook over het lot van zijn almaar kleiner wordende kerkgemeenschap, al zegt hij dat hij vertrouwen houdt in de blijvende aanwezigheid van God. Ook op bezoek bij zijn geloofsgenoten zien we hem opmonterend tot hen spreken. Wanneer hij zijn behandelend artsen bezoekt, zien we hem met een glimlach bijna afdwingen te zeggen dat hij er goed uitziet, dat het beter met hem gaat, dat hij... zal overleven. Uit alles blijkt echter overduidelijk dat hij weet dat hij doodgaat, over niet al te lange tijd. Hij is wanhopig. Plotseling is hij verdwenen uit de documentaire; een interieur dat het zijne moet zijn geweest, wordt aangeveegd en achter rolluiken gesloten. Exit.
Anderhalf jaar geleden was ik zelf in Doel. In die zin was de documentaire een terugkeer, een terugkeer ook naar het inzicht dat Doel ten dode is opgeschreven. Hoe tragisch dat ook is, en hoe mooi je de dood ook verfilmen kunt.

maandag 11 april 2011

Uit de leeszaal (59)

‘Maar wat vrije marktdenkers vaak vergeten, is dat de vrije markt ook maar een papieren model is of, zoals de filosoof Hans Achterhuis stelde, een utopie. Het is onzin dat inkomens tot stand komen in een blind spel van vraag en aanbod. (…) Maar het is zonneklaar dat topmanagers misbruik maken van de macht om hun eigen salaris vast te stellen (…). De kredietcrisis heeft laten zien dat veel topsalarissen helemaal niet waren gebaseerd op objectief meetbare verdiensten. Integendeel, zelfs. De vrije markt bepaalt zulke salarissen niet, ze legitimeert ze alleen. De macht bepaalt het salaris, de markt wordt gebruikt om de macht te verdedigen. Heeft u bezwaar tegen mijn miljoenensalaris? Tja, het is nu eenmaal de vrije markt. Ik kan het ook niet helpen. Echt niet. Ik zou het nog sterker willen zeggen: de vrije markt dwingt mij om zoveel te verdienen.’ [Peter Giesen, ‘Het menselijk tekort’, in: de Volkskrant, 9 april 2011]

zaterdag 9 april 2011

Asperger

Ik voel machteloze woede tegen de mensen die zich niet in anderen kunnen verplaatsen; ik begrijp de onmacht van degenen die met hen moeten leven; ik herken de muur waartegen we te hoop lopen, en ieder klagen slechts als hinderlijke geluidsoverlast wordt opgevat. Misschien is het beter om medelijden te voelen, denk ik soms. Medelijden met de beklemmende eenzaamheid waarin deze spoken van mensen door de wereld dwalen, zonder enig besef van geschiedenis of continuüm anderszins, zonder enig moment van werkelijk bewustzijn los van de materiële, zichtbare wereld. Maar de gedachte over eenzaamheid lijkt al even zinloos, want zelfs een dergelijk besef is waarschijnlijk afwezig.
Steeds weer laat ik mij door deze ondoden verrassen, omdat ze zo menselijk kunnen lijken, zelfs in hun grenzeloze egocentrisme misschien.
Een bloedband maakt het nog verwarrender, de vervreemding nog groter.
‘Is dit mijn broer, mijn vrouw, mijn zoon? Is dit de vader van mijn kind? Zijn wij wel echt familie?’ Dat is het soort vragen dat dan bij je opkomt. We kunnen haast niet geloven dat niets van wat we zeggen die ander werkelijk bereikt, hoezeer we ogenschijnlijk toch duidelijke taal spreken. En daarin schuilt precies de overleefruimte voor deze schijngestalten. Omdat we ons in hen blijven verplaatsen, rekening met ze houden, misschien wel medelijden voelen, kunnen ze zo blijven voortbestaan. Ze kloppen door achter het behang, zweven voorbij in hun doorzichtige wezen. Onaantastbaar, ontastbaar voor ieder begrip. Tot het leven hun gestructureerde schijnbestaan onderbreekt.

donderdag 7 april 2011

maandag 4 april 2011

Sporen

Terwijl ik zaterdag op het grasveld achter het huis zat te lezen in de zon, woei het stuifmeel uit de coniferen en rochelde en nieste S. junior het slijm uit haar luchtwegen terwijl ze aan het schommelen was. S. senior zaaide met alle aanwezige kinderen plantjes in, en gras. Ik las in de tussentijd over de verspreiding van bacteriën via speeksel, over niesen met de snelheid van het geluid en over de ‘cloud baby’, het kindje dat in een ziekenhuis werd geïdentificeerd als de brandhaard van alle besmettingen aldaar. In eerste instantie deed ik niets; niets anders dan ontvankelijk zijn voor ingevingen en voor de warmte van de zon. Maar ondertussen zat ik in het oog van de alledaagse storm die lente aankondigde. En even later klopte ik een deurmat uit en nieste zelf. Stof. Sporen.

vrijdag 1 april 2011

Terugkeer van de afwezige

Toen die zondagochtend een maand geleden de wind aantrok, stevig aan touwen plukte en boomtakken rukte, wisten we het zeker: dat was hem, hij liet ons met geraas achter. Sindsdien was hij er alleen als ik doelbewust aan hem dacht, als er geen werk, geen taak, geen andere bezigheid was; geen leven als afleiding van de dood. Maar ineens was hij er gisteravond weer, de grote afwezige. Ik kon niet meer verder lezen en keek op van de bladzijden van de wereld waarin ik ondergedompeld was (Haruki Murakami, 1q84).
In dat boek reist een zoon naar zijn vader, die permanent in slaap, op sterven ligt. De zoon vraagt zich af wat zijn vader nog hoort, nog begrijpt van wat hij aan hem voorleest. Ik keek de kamer door, staarde in het duistere vlak van het raam dat op de tuin uitgeeft en zag hem voor me, vluchtig tastbaar van zijn laatste baardstoppels tot zijn verslapen, lieve blik. In mijn verbeelding, de enige plek waar de doden met zekerheid schuilgaan. Hij was er plotseling, door het lezen, dat ook verbeelden is. En nu ik over hem schrijf, kan ik weer heel even huilen.