donderdag 31 december 2009

dinsdag 29 december 2009

zondag 27 december 2009

Bloedzuigers

Schrijvers kunnen fascinerend materiaal zijn voor een film, maar ik ben altijd op mijn hoede tijdens het kijken daarnaar. Er ontstaan al zoveel verwachtingen wanneer je zegt dat je een schrijver bent. En de ene schrijver is de andere niet, alhoewel…
Op kerstavond keek ik met L. naar Capote, over Truman Capote in de periode dat die zijn meesterwerk In cold blood schreef. Capote schreef faction, een voor de roman destijds nieuw genre; non-fictie, verteld met de technieken van de fictie. We zagen hoe Capote, gefascineerd door de brute moord op een familie, probeert te begrijpen wat er omgaat in een van de moordenaars, Perry Smith. Hoewel die bekend heeft, en ter dood veroordeeld wordt, doet Capote er alles voor om nog zolang mogelijk met hem te spreken, de ware beweegredenen van de moordenaar te achterhalen. Hij gebruikt geld en invloed om de gerechtelijke processen te rekken, zolang hij nog aan zijn verhaal werkt. In de tussentijd ontwikkelt zich tussen hen een band, hoe ver hun belevingswerelden ook uit elkaar lijken te liggen. Smith kan zijn leven rekken door de schrijver te woord te staan, al is de terechtstelling onvermijdelijk. Capote trekt zich echter terug uit het leven van Smith als diens einde nadert. Hij heeft het verhaal voor zijn boek en hij had de titel al bedacht voordat Smith hem zelf het motief heeft gegeven. Hij durft hem eigenlijk niet meer onder ogen te komen. Toch zal hij dat uiteindelijk doen, en getuige zijn van diens ophanging.



Veel fictie is feitelijk faction. Waarschijnlijk heeft een werk van literatuur pas echt waarde wanneer het doorleefde elementen uit de werkelijkheid bevat; ervaringen van de schrijver zelf of ervaringen van anderen, die hij goed aanvoelt. Ervaringen die opgeschreven moeten worden om leven in de dode letters te krijgen.

Jaren geleden zei een vriendin tegen me dat alle schrijvers hetzelfde zijn: ze vertellen niets over zichzelf, maar horen de ander helemaal uit tot ze een verhaal hebben. Dat is te eenvoudig gesteld. Voor mij geldt wel dat wat ik meemaak, of hoor vertellen, vroeg of laat de kamers van mijn schrijvershart instroomt. Ik kan de woorden van anderen opzuigen, er na verloop van vertellen verhalen in zien, waarvoor intieme details belangrijk worden, en bepaalde vragen gesteld moeten worden. Tegelijkertijd: er zijn mensen die graag over zichzelf spreken, en daarvoor moet er ook een luisterende partij zijn. Zo houden we elkaar in de houdgreep, in de hoop op verlossing, of troost.
De band die door het delen van verhalen ontstaat, kan vluchtig zijn, of schijnbaar, en verdwijnen als het verhaal klaar is. Het is als lezen, en een boek dicht doen. Dat gebeurde in zekere zin ook bij Capote, en hij werd er niet gelukkig van; zijn dodelijke eenzaamheid in een overvol sociaal leven, waarin hij de act van levendig middelpunt opvoerde, werd pijnlijk duidelijk gemaakt in de film.
Het is een schaduwkant van het gedoemde leven dat het onze is. En ik waarschuw bij deze: ook ik ben een bloedzuiger, eentje die ook zichzelf in zijn staart bijt trouwens. Nu maar hopen dat er iets waar is van de helende werking van bloedzuigers.

zaterdag 26 december 2009

De melodie van vandaag

En toch... dit is de melodie van de melancholie van vandaag.

And Berlin
is so ugly in the morning light
but with them
I could never feel so right


vrijdag 25 december 2009

Maar

Toen ik ’s ochtends vroeg de deur zachtjes achter me dichttrok en de straat uit schuifelde door de sneeuw, voelde ik me een vader. Maar dat ben ik niet. Toen ik even later op het perron op de trein stond te wachten, voor het eerst sinds jaren weer verdwaald in het woon- werkverkeer, voelde ik me een forens uit de voorstad. Maar ook dat ben ik niet. Ik keek naar een gezinnetje; ik keek naar het gapen en half slapen en zwijgend chagrijn van de andere reizigers. Maar het langst keek ik naar het patroon van witte ijssprietjes die als wit gras, als haartjes op een arm op de plank van een betimmering stonden. Om hun zachtheid te voelen, wilde ik langs die fijne haartjes strijken met de toppen van mijn vingers, die nog nagloeiden van tastzin in de uren daarvoor. Maar het was koud en ik droeg handschoenen. En onder de aanraking van het leer vielen de kleine, fijne sprietjes als druppels uit elkaar.

donderdag 24 december 2009

dinsdag 22 december 2009

Gevaarlijk dansje

Het was gisteren angstwekkend stil op het instituut waar ik werk. Buiten remde de sneeuw de bewegingen van het verkeer en dempte alle geluid. Binnen bleven de lange gangen leeg en donker. De lijnen waren dood, iedere menselijke verschijning leek een spook, een projectie van het verlangen naar leven. Werken was als een droom, zinloze metselarbeid aan de muur rond een diepe, zwarte put. En naarmate het buiten donkerder werd, en lantaarnlicht de bomen griezelvingers gaf, begon mijn hart onrustig te bonzen. Om mezelf te kalmeren, draaide ik muziekfilmpjes in het ritme van de dag: Low.



Toen de werkdag ten einde liep, klopte het leven alsnog aan mijn deur, in de gedaante van een beul. Ik wist dat ze de bijl bij zich had, maar was niet bang meer. We dansten samen een gevaarlijk dansje in de sneeuw en het donker, en onze levens zijn als door een wonder gespaard gebleven.

zondag 20 december 2009

vrijdag 18 december 2009

Vogel wijst de weg

Uit de leeszaal (28)

‘Ik kwam hier in januari en ik heb toen het volgende besloten, want het sneeuwde toen. Pasgevallen sneeuw, die zo voorzichtig aan de takken hangt, nee, dat vind ik niet mooi, dat is de sneeuw van de pret en van de prentbriefkaart, dat is de sneeuw die kousjes draagt. En de sneeuw dan, die lallend het veld ruimt onder de straffe leiding van de zon? Nee.
Bedaagde sneeuw, dat is pas mooi. Hongerige sneeuw in de schemer. Grimmige, vastberaden, hardnekkige sneeuw, in een oud bos. De sneeuw heeft het bospad breder gewenst, de sneeuw drukt zich tegen de boomstammen aan, er is voor niets meer plaats: er is slechts sneeuw en stam, het ligt en het staat. Meedogenloos. Wee degene die vluchten wil. Bij het wit mag alleen nog maar zwart. En de bedreigde mens.
Deze sneeuw doet denken aan een eenzaam sprookje van vroeger, wreed ten oosten. Je raakt verstrikt in spartelende boomwortels, in een toornig meer. De doden hebben plaatsgemaakt.’
[Armando, ‘Het bos’ in: Berlijn, p. 149-150]

woensdag 16 december 2009

dinsdag 15 december 2009

Duizendste

Ondanks alles worden er nog steeds feestjes gevierd. In het volle licht en in het duister. Zo verscheen vandaag bijvoorbeeld het duizendste bericht op de blog van JWL, die duidelijk al veel langer dan een jaar bezig is, namelijk een jaar of zes. Het was een democratisch genoegen, want hij had lezers in de gelegenheid gesteld zelf een bijdrage als duizendste posting in te sturen. Ook ik schreef er een, met de titel ‘Duizend-en-één’ en het werd er vandaag gepubliceerd. Dus verwijs ik jullie graag door naar JWL: ‘JWL schrijft als Sherazade tegen de klok, tot het moment dat de tijd ons gunstig gezind zal zijn. Tegen de dreiging van de ondergang en de vergankelijkheid in, oproeiend tegen de stroom van de tijd, in de wetenschap dat er een punt komt waar de stroming minder sterk is; een zijtak van de rivier, of een dode arm – zodat we even gered zijn, of met rust worden gelaten.’

maandag 14 december 2009

Einde aan de ruggenspraak

Normaal gesproken heb ik alleen ruggenspraak met haar. Maar vandaag was het anders. Ze feliciteerde me met een zoen met de eerste verjaardag van mijn blog. Vandaag, 14 december 2009. Toch fijn dat er lezers zijn, dacht ik. Dus feliciteer ook ik u en mijzelf er maar mee, bij deze en van harte. Toen ik zelf een werd, in 1971, kon ik nog niet lopen, maar wel praten. De geschiedenis herhaalt zich, de geschiedenis spreekt soms voor zich. En gaat morgen verder.

zondag 13 december 2009

vrijdag 11 december 2009

Voor twee tellen

Ik fiets er iedere dag langs. Ik had voor twee moeten tellen.
Woensdag was J. hier weer eens op bezoek. Traditiegetrouw praatten we niet alleen bij over lichaam en geest, maar speelden we ook een partijtje schaak. Dat paste er precies bij, want tijdens het spelen praatten we verder, met gescheiden hersenhelften als het ware, die zich vanaf dat moment elk met iets anders bezighielden. We doken onder het oppervlak, bestudeerden de bont gekleurde vissenscholen, kameleontische, gecamoufleerde roggen en krabben en kreeften die plotseling uit het koraalrif van ons onderbewustzijn tevoorschijn konden schieten. En we observeerden het effect op ons eigen spel en dat van de ander. Het was afleiding door ironische intimidatie, door bluf met zelfvertrouwen of sterke verhalen maar ook: door het plotseling openbaren van kwetsbaarheid en het vragen naar de zere plekken… bij de tegenstander. Alles leek geoorloofd om het potje te winnen – ook al ging het ons daar niet om. Natuurlijk niet. Uiteindelijk wint steeds diegene die dat zelf van tevoren absoluut niet had verwacht. Plotseling blijkt dat hij de ander schaakmat gezet heeft, vaak meer tot zijn eigen verbazing dan die van de verliezer – en de verliezer, dat was ik deze keer. Het begon met toren g1-e1. Dat had ik nooit moeten doen, ik was nog wel zo gewaarschuwd.

woensdag 9 december 2009

Van de schrijftafel (2): reanimatie

In het hospitaal van de verbeelding
waar de doden hun doden reanimeren
ben ik biograaf en geneesheer-directeur
tegelijk, postuum, en voor het verhaal dwaal ik
door de geheugengangen terug naar de uitweg
waardoor ik eerder naar binnenging

dinsdag 8 december 2009

Uit de leeszaal (27)

‘Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om het een en ander plechtstatig te openbaren aangaande het kunstenaarsbestaan. Omdat ik vooringenomen ben. Ziehier.
Kunstenaars brengen producten voort waar vooreerst niemand behoefte aan heeft. Daarom is kunst zo belangrijk. Daarom is kunst zo overbodig.
Theodor Adorno heeft (ik haal hem meteen maar aan, want hij heeft meer aanzien dan ik) over die Nutzlosigkeit der Kunst geschreven: “Gerade als nutzlose ist sie der absolute Protest in einer Welt des totalen Nutzens.”
(…)
Zoals je je ook niet moet laten beïnvloeden als de bezoeker een schilderij mooi vindt, dat jij zojuist hebt afgekeurd en dat daar toevallig nog staat. Is me wel eens overkomen. Laat je niet ompraten. Vernietig het schilderij. Laat de bezoeker maar bazelen. Jij bent de baas.
Mijn betoog komt waarschijnlijk hierop neer: je moet zelf bepalen wat goed is of niet. Dat duurt soms, maar op een goudomrand moment weet je het zeker. Dan kan niemand je meer van je standpunt afbrengen. Nogmaals: jij bent de baas. Je tuimelt van de ene twijfel in de andere, maar jij bent de baas.
Ik verbaas me als ik jongere kunstbeoefenaars hoor zeggen dat ze twijfels hebben over hun functie, vanwege de weinige respons. Je kunt twijfels hebben over de kwaliteit van je werk, maar over je functie in de maatschappij? Ik zou je dringend aanraden om daar geen twijfels over te hebben. Je hebt geen functie, niemand zit op je te wachten, dat heb ik al gezegd.’
[Armando, ‘De parabel van de zee en de knopendoos’, in: Berlijn, p. 115, 118]

maandag 7 december 2009

Ontbijt

Zo ziet mijn Nederlandse ontbijt eruit: pindakaas, hagelslag en een pijnstiller. Wanneer ik ervan eet, met een bewustzijn dat nog in halfslaap verkeert, zijn er altijd een paar woorden die mijn aandacht vragen. Woorden die op mijn lippen liggen; woorden voor de beelden uit mijn laatste droom; woordflarden uit de krant die voor me op tafel ligt. Ik lees ze dan vaak letterlijk, alsof ik de taal iedere dag opnieuw moet leren gebruiken. Wat misschien ook zo is. Vanochtend verbaasde ik me weer over de ‘pijnstiller’, die iets anders moet zijn dan een ‘painkiller’ zoals ze die in Engels sprekende gebieden kennen. De pijnstiller maakt de pijn alleen stiller, maar doodt haar niet. Althans niet in het Nederlands, en dat is de taal waarin ik leef.
Als de koffie even later zijn wekwerk heeft gedaan, zie ik in dat de woorden natuurlijk maar woorden zijn. Dat stilstaan bij letterlijke betekenissen een vorm van fundamentalisme is. Dat woorden gebruiken, vastleggen is, benoemen, na-denken; denken nadat er iets was – nutteloos, luchtig of vluchtig als het leven zelf.
Om daarna toch te kunnen schrijven, moet de schrijver wel aan een ongeneeslijke ziekte lijden, eentje die zich met geen pijnstiller laat onderdrukken: de ziekte van het droomdenken.

zondag 6 december 2009

zaterdag 5 december 2009

In de koelkast

Ik was speciaal naar Amsterdam gegaan om het hem te horen zeggen. Of eigenlijk: om het in zijn ogen te zien. Omdat zijn blik me overtuigen moest. Dat was nog niet eens zo eenvoudig, want mijn redacteur laat zich niet vaak recht in de ogen kijken. Beroepsdeformatie misschien. Het was donderdagmiddag, en nog voordat ik naar mijn lijfarts zou wandelen. Welbeschouwd moest ik het besluit zelf nemen, en dat deed ik ter plaatse, op het moment dat ik het knikje ter bevestiging zag. Samen pakten we de 57.000 woorden in en plakten er een stickertje op: ten minste houdbaar tot. De datum die erbij hoorde, was nog niet leesbaar, maar we legden het pak papier op een plankje en zagen dat het goed was. En er was licht, er was lucht: ruimte voor een ander boek.

vrijdag 4 december 2009

Maya

Terwijl ze mijn ruggengraat wervel voor wervel weer in verband bracht, luisterde ik naar het luidruchtig stromen van het warme water en de kalkschilfers door de buizen van haar centrale verwarming. Ik zei tegen mijn lijfarts dat ik het gebouw waar we ons bevonden, bijzonder merkwaardig vond; filmisch misschien, onwerkelijk.
‘Het is alsof het bestaat, en toch ook weer niet. Alsof het niet bestaat als ik er zelf niet ben.’
Ik besefte dat ik daarmee wel het bestaan ontkende van alles buiten mijn zicht en verbeelding. Inclusief mijn lijfarts, die mij zo weldadig onder handen aan het nemen was.
‘Maya’, zei ze lachend, ‘het is een illusie’.
Waarmee ze precies aan mijn gevoel beantwoordde, ook over de oorzaken van mijn noodgedwongen bezoek. Ik kreeg donderdagmiddag bewegingsruimte terug, zowel in het lichaam als in de geest. Ineens was er weer plaats voor mezelf, voor vertrouwen, een verhaal, voor mijn ‘self as centre of narrative gravity’. Weer een paar illusies rijker.

woensdag 2 december 2009

zondag 29 november 2009

donderdag 26 november 2009

Spoken

Het eerste huis was leeg, en beschikbaar voor een nieuwe bewoner. Het was zeer waarschijnlijk dat er ook iemand gewoond had, en ik merkte dat ik op zoek was naar sporen van leven. Tevergeefs. Misschien was de laatste bewoner er juist wel dood gegaan. Hoe zou je zoiets te weten kunnen komen, als niemand het je vertelt? Het rook er muf, maar de geur van een dode zou ik niet herkennen, of het moest de zoete ondertoon in die nuffige geur zijn geweest. Er hing behang met een Aziatisch motief aan een van de wanden; een abstractie van een landschap, met kronkelige bomen die aarzelend hun weg naar de zon zochten. Ook de natgeregende bomen in het Nederland buiten vertoonden knoesten van een groei die naar opzij neigde, maar omhoog gesnoeid was.
Onder de woonkamer ging een verdieping schuil, donker als een grafkelder. De achterste kamer van die woonzerk gaf uit op de tuin. Er heerste vochtige kou en schemering. Ik proefde onheil, de beklemming van een krakende, duistere winter in aantocht, uitzicht op de uitzichtloosheid. Een verregend rood T-shirt in het natte, hoge gras kreeg prompt een lugubere bijsmaak, en we maakten er maar grapjes over. Weg hier, dat gevoel zagen we in elkaars ogen. Een huurcontract voor dit huis zou een doodvonnis zijn.

Daarna gingen we iets ophalen in een ander huis, een huis dat nog bewoond was. De deur werd voor me opengedaan en omdat ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen kon, ging ik naar binnen. Maar eenmaal over de drempel wist ik niet precies wat me overkwam. Ik voelde me een inbreker, een indringer in een leven waar ik eigenlijk geen weet van wilde hebben, indringer in een leven waar de bewoner mij vast ook niet in wilde hebben. Ik had niks van hem gestolen, ook gisteren niet, maar ik hoorde er eigenlijk niet te zijn. Ik keek naar de restanten van zijn avond: de pannen op het fornuis, het beslapen bed, de rond slingerende kledingstukken in de badkamer, de tekens van leven die je aan gasten niet laat zien. Ik was ook niet te gast, en toch werd ik uitgenodigd, om te zien hoe het verder levende verleden er uitzag misschien. Het bestaat nog, maar als je erin stapt, word je ineens een spook. We hoorden er allebei niet thuis, en lieten geen sporen achter. We waren geestverschijningen uit een ongrijpbare toekomst – spoken zonder thuis.

woensdag 25 november 2009

Uit de leeszaal (26)

‘Soms vraag ik me af wat doe ik hier. Waarom ga ik niet in een hol of een grot wonen, met vriendelijke dieren, die proviand voor mij halen. Maar nee, ik ben hier, midden in de nacht. Want schoon is het kunstenaarsleven, maar de tol is hoog, laat dat je gezegd wezen, de tol is hoog.
Ik wandel alsof ik luister. Wat zich hier verstopt, verbergt, besef je dat? Natuurlijk, je zult geen enkel spoor ontdekken, maar het gaat om de poging, zullen we maar zeggen. Waar het om gaat is een vorm te vinden voor deze poging: vormgeving van de poging, vormgeving van de onmacht. Er is iets aan de hand.
‘Mein Gott,’ hoor ik achter me, ‘mein Gott, was ist das nun wieder, hast du deine Scheißuhr nicht um.’
Ik kijk om en zie een dronkaard, die op z’n lege pols staat te staren. Een overrijpe lansknecht, die tegen zichzelf staat te praten, kwalijke dromen over lang vervlogen veldslagen. Ein Gott ist der Mensch wenn er träumt, ein Bettler, wenn er nachdenkt. Dat zei Hölderlin, een vriend.’
[Armando, ‘Nacht’, in: Berlijn, p. 75.]

dinsdag 24 november 2009

maandag 23 november 2009

Het vuur binnenin, dat brandt

De hel, dat zijn niet de anderen. De hel, dat ben je zelf.
Soms, onverwacht, op een avond.

zondag 22 november 2009

zaterdag 21 november 2009

Hyperdialect

Gisteren was ik in Brabant, ter gelegenheid van de inauguratie van een goede vriend tot bijzonder hoogleraar ‘Diversiteit in taal en cultuur in Brabant’. In zijn oratie 'Van alterande sorte', die hij uitsprak in het kenniscrematorium dat Universiteit van Tilburg heet, lichtte de hoogleraar onder andere toe dat het traditionele dialect (dat in zijn woordenschat innig verbonden is aan een pre-industriële samenleving, waarin de landbouw en dus het leven met de natuur centraal staat) weliswaar aan het verdwijnen is, maar dat andere vormen van onderscheid in taal ontstaan, die zich nog steeds aan bepaalde gebiedsgrenzen houden. Zo klinkt de straattaal van jongeren uit Brabant bijvoorbeeld heel anders dan die van jongeren uit bijvoorbeeld Amsterdam of Rotterdam.
Er bestaat ook zoiets als ‘hyperdialect’: een vorm van hypercorrectie in het dialectgebruik als gevolg van het streven ‘stoer’ te willen doen, bij de groep te willen horen; je als groep te willen onderscheiden van anderen.

Eigenlijk stonden de hele middag en avond in het teken van dergelijke ‘hyperdialectiek’. Overal waar mogelijk in de oratie van de jonge professor zelf; in de slotwoorden van de rector magnificus en zeker naderhand, tijdens het aansluitende feest in ‘s Hertogenbosch, was het Brabants de meest gehoorde taal. Alle sprekers (inclusief de vader van de professor, die ook wel met ‘God’ werd aangeduid, tot zijn bescheiden genoegen volgens mij); de nieuw geschreven teksten voor bestaande liedjes die door het gezelschap werden gezongen; het optreden van de carnavaleske De Kleinkeinder – alles werd in van trots gloeiend dialect gearticuleerd.

En hoewel sommige vrienden van de kersverse professor zich beklaagden dat ze tijdens potjes toepen en ‘rikken’ in de afgelopen jaren blijkbaar object van studie waren geweest, genoten ze zichtbaar, bijna als bevrijd, van de rijkdom van hun dialect. Het was een feestdag voor de lokale taal.

vrijdag 20 november 2009

woensdag 18 november 2009

dinsdag 17 november 2009

In de tegenwind

De tegenwind was koud vanochtend op de fiets. Ik huilde er kristalheldere tranen van. De tranen van een verongelijkt kind misschien, want mijn ogen voelden niet rooddoorlopen aan, al raakte mijn zicht soms even vertekend. Ze verrasten me, als pareltjes van inzicht, wellicht omdat ik me nog maar net had ontworsteld aan de slaap. De wind trof me recht in het gezicht, de kou sloeg op mijn jukbeenderen. Ik gaf me over aan die luchtstroom, verdween in die tegenwind – zolang ik onderweg was.

zondag 15 november 2009

Duizend-en-één dag

Vandaag schreef ik aan een lang blogbericht voor een ander – dat kan natuurlijk ook. Het moet zijn duizendste gaan worden. Dat getal (plus een dus) bracht me bij het idee van schrijven als een vorm van overleven. Ik denk dat we als Sherazades van de dag, de vergankelijkheid op een afstand proberen te houden, al is het maar door haar te beschrijven of te fotograferen. Maar afgesproken werk is het niet.

zaterdag 14 november 2009

vrijdag 13 november 2009

Uit de leeszaal (25)

‘Toen keek Boris Jeltsin Amalfitano nieuwsgierig aan, alsof Amalfitano degene was die zijn droom was binnengedrongen en niet hij de droom van Amalfitano. En hij zei: luister goed naar mijn woorden, kameraad. Ik zal je uitleggen wat de derde poot van de menselijke tafel is. Ik zal het je uitleggen. En laat me daarna met rust. Het leven is vraag en aanbod, of aanbod en vraag, alles beperkt zich daartoe, maar op die manier kan een mens niet leven. Er is een derde poot nodig om te voorkomen dat de tafel het begeeft en op de vuilnisbelten van de geschiedenis belandt, die op haar beurt voortdurend op de vuilnisbelten van de leegte belandt. Dus prent het u goed in. Dit is de vergelijking: aanbod + vraag + magie. En wat is magie? Magie is epiek en ook seks en dionyische nevel en spel. En toen ging Jeltsin op de krater of de latrine zitten en liet Amalfitano zien welke vingers hij miste en praatte met hem over zijn jeugd in de Oeral en over Siberië en over een witte tijger die over de eindeloze besneeuwde vlakten dwaalde. En daarna haalde hij een zakflacon met wodka uit zijn jaszak en zei: ‘ik geloof dat het tijd is voor een slokje.’ En nadat hij had gedronken en de arme Chileense professor had aangekeken met de kwaadaardige blik van een jager, hervatte hij zijn zang, zo mogelijk nog krachtiger. En daarna verdween hij, opgeslokt door de rooddooraderde krater of door de rooddooraderde latrine en Amalfitano bleef alleen achter en durfde niet in het gat te kijken, waardoor er voor hem niets anders opzat dan wakker te worden.’
[Roberto Bolaño, 2666, p. 273.]

donderdag 12 november 2009

woensdag 11 november 2009

Verlangen naar troosteloosheid

Terwijl ik vandaag met de bus mijn geboortedorp inreed, viel de treurige atmosfeer als een klamme deken over me heen. Ik dacht aan mijn klasgenoten die er ook geboren waren, met mij op de lagere school hadden gezeten, getrouwd waren, kinderen hadden gekregen die nu onze leeftijd van toen hadden en… er waren blijven wonen. Ik dacht ook aan vrienden die uit vergelijkbare dorpjes elders in Nederland kwamen en, net als ik, met een zucht van verlichting waren vertrokken om er nooit meer terug te keren. En in een binnenzak van mijn bewustzijn hield ik de herinneringen aan steden als Brussel, Bologna en Berlijn bij de hand. Toch bedacht ik me dat ik in die steden juist naar treurigheid op zoek was geweest; daar een verlangen naar troosteloosheid had uitgeleefd, ook al was die dan van een ander karakter.

In een van de deze week uitgezonden documentaires over Berlijn en de val van de muur, nu twintig jaar geleden, reden een man en zijn dochter langs een vervallen fabriek waar hij ooit had gewerkt. Zij schudden steeds moedelozer hun hoofd vanwege het verval van de gebouwen en de verlatenheid van de locatie, terwijl mijn bezoek en ik op de bank juist toenemend enthousiast werden over die plek: waar is dat, wanneer gaan we erheen? Een straatnaam, bitte!
Misschien hangt troosteloosheid niet zozeer samen met de plek op zich, maar met de ervaringen die je er hebt gehad, of die je er verwacht als je er voor het eerst bent (en hij je aan vergelijkbare plekken herinnert). Misschien is er ook een verband met de leeftijd en de vrijheid die je dan wel of niet hebt ervoor te kiezen of je daar wilt blijven. Troosteloosheid mag niet hier en er niet nu zijn, alleen elders, eventjes of de belofte van iets moois zijn dat te beginnen staat. Alleen dan kun je ernaar verlangen, of er troost in vinden – voor je eigen troosteloosheid. Misschien.

dinsdag 10 november 2009

zondag 8 november 2009

vrijdag 6 november 2009

Fata feveriana

Met een onderbreking van 17 uur – die men over het algemeen een dag pleegt te noemen – lag ik gisteren naar het plafond te staren. Om zeven uur ’s ochtends lag ik te betwijfelen wie ik was, en of ik wel echt bestond. De koorts, die me de avond tevoren vroeg naar bed gesleept had, en nog niet van mijn zijde geweken was, gaf me de sensatie dat ik over mijn huid een tweede, wat ruimere huid droeg, waartussen een warme luchtstroom het bloed voort blies. De koorts spiegelde me beelden en waanbeelden voor die ik niet van elkaar onderscheiden kon. Het was alsof ik in mijn eigen vel heen en weer kon schuiven; alsof de wereld in mijn ogen een verschuiving beleefde. Alsof ik nog even naast, achter, onder of op mezelf lag, maar langzaam maar zeker aan het vervellen was en weldra mijn huid in de slaapkamer achterlaten kon, met een nieuwe identiteit aan de dag zou kunnen beginnen. Toch besloot ik mezelf niet ziek te noemen, wel op te staan en aan het werk te gaan, en spoelde de visioenen zoveel mogelijk van me af. Het gevoel dat ik de gehele dag door mezelf geschaduwd werd, liet me echter niet los.
Rond middernacht lag ik opnieuw naar een plafond te staren, en de koorts nam het weer over. Ik vond op dat moment dat het plafond het meest onderschatte deel van de kamer was, waaraan we, net als aan de gevels van huizen en het hemels gewelf, doorgaans veel te weinig aandacht besteden. In sommige plafonds zit profiel, en dat kan onvermoede, altijd aanwezige symboliek prijsgeven, als je het zien wil. Andere zijn werelden in wording, vol mogelijkheden – als je je verbeelding maar vrij spel wilt geven. Ik zag de schoonheid van de plafonds, in hun leegmakende witheid, aan het einde van de dag. De dag wordt uitgewist door de kalmte van een droomlandschap – dat beweegt, als je koorts hebt.

dinsdag 3 november 2009

Voorlopig testament

Onlangs zag ik in het Haagse Fotomuseum een tentoonstelling van Sally Mann. Naast bekender werk van haar hand waren er ook foto’s te zien uit de serie What Remains, voor een deel gemaakt op het openlucht terrein van een forensisch instituut van de universiteit van Tennessee. Daar struinde Mann rond om er de verspreid liggende menselijke lichamen in verschillende staten van ontbinding te fotograferen. Lichamen die langzaam maar zeker weer werden opgenomen in het landschap, zelf landschap van vlees werden. Sommige lichamen leken respectloos tegen de grond gekwakt, definitief aan hun lot overgelaten. Uit een documentaire die ik eerder over Mann zag, herinnerde ik me een man die voorover, in een verschoten trainingsjasje, lag te vergaan, zijn armen merkwaardig naast zijn lichaam gedraaid, face down in the mud. Hij leek werkelijk als een zak vlees en botten weggegooid. Toen ik dat zag, dacht ik meteen aan het organiseren van mijn eigen begrafenis, heelhuids en zonder ter beschikking te zijn gesteld aan forensische onderzoekers of zalen vol nieuwsgierige geneeskundestudenten.

De plannen zijn nog lang niet klaar, en er zullen nog vele woorden volgen voordat ik mijn laatste woorden schrijf. Toch koester ik zoiets als een voorlopig testament:

  1. Een hoge, droge tombe om in te liggen, eentje zoals ik op San Michele in Venetië zag;
  2. Een eenvoudig grafschrift, dat betrekking heeft op de wind, die net als ik, net als jij en wij, van nergens komt en nergens naar toe gaat;
  3. Als muziek dat ene, lange nummer van David Sylvian waarin alles samen lijkt te komen.

Nu ik dat allemaal zo opschrijf, merk ik dat ik mijn lichaam niet aan het vuur, niet aan het water en niet aan de aarde toevertrouw, hooguit aan de wind. Dat is iets om over na te denken. Ik ben ook nog lang niet klaar met het aardse woeden en wroeten en woelen. Laat ik het maar als een geruststelling beschouwen – ook al heb ik nauwelijks invloed op het lot. Niets is zeker, maar wat wel vaststaat, is dat ik mij voorlopig niet ter beschikking stel aan de wetenschap.

zondag 1 november 2009

donderdag 29 oktober 2009

Uit de leeszaal (24)

Nu de rust is weergekeerd, heb ik weer tijd om in de leeszaal plaats te nemen. Het is er stil, iets te stil naar mijn zin. Er zijn geen andere lezers, nu klinkt slechts één keer per twee minuten het ongerijmde geluid van een omgeslagen bladzijde. Ik moet de achterstallige verzoeken om lidmaatschap nog steeds verwerken. Het wordt hoog tijd, ik weet het. Sinds een paar dagen reis ik mee met De begeleider van Peter Drehmanns. Ik achtervolgde de schrijver vorige week, na de presentatie van dit boek, dus hem zie je hier links op de mobiele telefoonfoto.

Lees, bij wijze van proefbezoek aan de zaal, even met me mee:

‘Ik had genoeg wankele klanten meegemaakt, stoere lieden die in het zicht van de haven begonnen te bibberen, terug wilden naar de mensen die hen in de steek hadden gelaten, naar het huis dat ze al hadden verkocht, naar de hond die ze naar het asiel hadden gebracht. Als je ze maar in de auto had, dan was de grootste barrière al genomen. Voorbijglijdend landschap had haast altijd een kalmerende werking. Een passend cd’tje erbij, van tevoren zorgvuldig uitgezocht en afgestemd op het profiel van de klant, deed vaak ook wonderen. Toekomstmuziek. Verzoende hen met wat komen ging, komen moest. Vervolgens in Zürich een zakelijk maar aimabel onderhoud met Max Dürmann, stichter en drijvende kracht van Sententia, en het karwei was geklaard. Wat er daarna gebeurde hield feitelijk alleen nog maar een reeks formaliteiten in. Goedgekeurd worden door dr. Lachs was niets minder dan een weldaad. Niet voor niets noemde Dürmann Sententia een liefdadigheidsinstelling. Freitodbegleitung op maat, een volstrekt risico- en pijnloze beëindiging van een onbeheersbaar geworden leven.’
[Peter Drehmanns, De begeleider, p. 21.]

woensdag 28 oktober 2009

Zucht

Zondagnacht lag ik in Den Haag naar het plafond te staren, dat in het donker een merkwaardige gedaante aannam. Het was rond middernacht en ik zocht naar een goede houding in het krappe bed, zodat ik midden in de nacht niet ineens over gevangenissen zou gaan dromen, mijn ledematen rust kon geven en alles los kon laten. Toen ik er eindelijk voor lijk bijlag, en aan het vergeten kon beginnen, verzetten zich alleen mijn gedachten nog. Waar was ik, wat had ik er te zoeken, wie was ik eigenlijk en wie kon ik nog worden? De antwoorden leken geruststellend onbereikbaar te zijn, tot ik zoiets als een aanzwellende windvlaag hoorde, alsof er, zeer lokaal, ineens een storm opstak. Of hoorde ik de huizen een voor een instorten, als dominostenen in een weerzinwekkend spel van de goden? Het ruisen, suizen, zuigen of blazen klonk alsof er met kracht iets door de straten werd geïnjecteerd. Het leven of de dood; ik besefte dat ik aan beide niets zou kunnen doen. Nog geen tien seconden later gaf het piepen en knarsen van ijzer tegen ijzer antwoord: ik hoorde de laatste tram van de dag, die na een lang recht stuk met hoge snelheid door de Edisonstraat, de bocht door schuurde naar de Beeklaan. De laatste tram sleepte alles met zich mee, een onbekende verte in.

In mijn ontbindende bewustzijn vloeiden steden en dagen in elkaar over. Wie had er wat en waar tegen me gezegd, en vooral: wanneer? De zee en de lucht waren ook niet te onderscheiden geweest. Blauwkapje en ik hadden opzij gekeken naar onze geestverwanten, de kraaien die op palen aan de voet van de duinen wachtten tot er iets gebeuren zou. We hadden de dynamische dans aan de binnenkant van onze ooglenzen bestudeerd, alsof we niet in het hemels gewelf lagen, maar met een microscoop naar de onrustige projecties van onze ziel keken. We zagen heel weinig, maar hoorden des te meer: meeuwengekrijs als bewijs dat we toch echt aan zee waren; de roep om aandacht van eenzame worstelaars met de herfst bij de bushalte. En daarna; de beschonken, ontsporende conversatie in een café zonder muziek, waar de tijd al leek stilgezet.
IJzer tegen ijzer, wolken op zee, mist tegen tranen, zwijgen op zwijgen, lachen om een lach, twee dagen in dezelfde stad, met een onderbreking van 20 uur. Het kwam samen in een levensreddende diepe zucht, een mond op mond beademing. Ik sloot mijn ogen, thuis in een logeerkamer. Alles was aanwezig, maar ik wist niet meer wanneer, en waar ik was.

dinsdag 27 oktober 2009

Reparatiereis, met dank aan Theobald

Woensdag 21 oktober
Zending opgehaald:
14:29
Verwerkt in Amsterdam:
18:20
Vertrokken naar Brussel:
19:33
Zending gearriveerd in Brussel:
21:52
Verwerkt in Brussel:
22:47
Donderdag 22 oktober
Vertrokken van Brussel:
03:38
Zending gearriveerd in East Midlands:
04:19
Verwerkt in East Midlands:
04:42
Vertrokken van East Midlands:
05:00
Zending gearriveerd in Ipswich:
08:15
Zending bij koerier voor aflevering:
08:38
Zending afgeleverd in Colchester
Getekend door: Theobald:
10:32
En daarna… omgekeerd. Zoals je terecht kon vermoeden.

zondag 25 oktober 2009

woensdag 21 oktober 2009

Stilte in mijn gehorige woning

Na het koffiezetapparaat en de televisie, bezweek ook mijn laptop het afgelopen weekend. Had ik al niet naar mijn lichaam geluisterd, dan zou de realiteit zaterdag wel mijn leven binnengemarcheerd zijn. Maar toch. Ik keerde terug in een werkelijkheid die me in eerste instantie schrik aanjoeg. I scare myself. Even was er lichte paniek, angst voor terugkeer van de verbindingsangst. De stilte die zich in mijn doorgaans gehorige woning opende door wat ik niet meer kon zien, kon doen, kon schrijven, verdoofde me een volle dag. Langzaam maar zeker hoorde ik weer geluiden binnendringen uit het heelal dat mijn huizenblok, dat mijn straat, dat mijn stad is. Het leek of de dood, in de gedaante van dorre bladeren, door een koude wind over het trottoir gejaagd werd. Ik keek onder mijn bed of er geen monsters van de rede lagen te slapen, maar zag slechts mijn eigen schaduw – die gelukkig nog altijd korter en langzamer is dan ikzelf. Ik kon me weer concentreren op de tastbare werkelijkheid, en op de dromen die door de vloedgolf van taal en beelden en virtuele vriendschappen bijna waren weggespoeld. Het is geen onverdeeld genoegen, maar dat is de realiteit nu eenmaal niet. Noodgedwongen keerde ik ook weer terug bij een wit vel papier, waarop ik met een vulpen deze woorden schrijf. Dat heeft wel een grote charme. En in deze stilte waarin toch geluid blijkt te bestaan, is mijn slaap nu dieper dan hij lange tijd geweest is.

maandag 19 oktober 2009

vrijdag 16 oktober 2009

Perspectief

Op de behandeltafel van mijn lijfarts in Amsterdam begreep ik plotseling waarom de raamkozijnen, gevels, bomen en horizons op mijn foto’s van de afgelopen maanden niet recht stonden. Het was niet mijn gebrekkige techniek, en ook niet omdat ik omdat ik de zogenaamde ‘ontspanknop’ te hard indrukte. Nee, het probleem werd eenvoudig veroorzaakt door het feit dat ik zelf scheef stond.

Ik moest natuurlijk niet liggen nadenken op die behandeltafel, dat wist ik ook wel. Ik was daar tenslotte om dit pijnlijke probleem aan te pakken. Sinds twee weken zet ik mijzelf, met hulp van de lijfarts, weer rechtop. Ook oefeningen, meer zuurstof en een aangescherpt bewustzijn moeten me weer overeind helpen. Juist deze manipulaties geven me nu echter het gevoel dat er een knik in mijn rug zit, dat mijn ene been langer is dan het andere, dat mijn rechter voet verder naar voren staat dan de linker. Dat zijn symptomen van een wankel evenwicht, dat zich terug aan het vinden is. Ik hoop dat ik erin slaag voordat ik niet meer weet wat ik geloven moet, en wie ik vertrouwen kan. En ik beloof betere foto’s.

donderdag 15 oktober 2009

dinsdag 13 oktober 2009

Uit de leeszaal (23)

Nu ik alleen in de nachtelijke uren aan lezen toekom, fascineert het boek – de nieuwe Allard Schröder – me misschien nog meer dan het in het nuchtere daglicht zou doen. Tussen daad en droom verdwijn ik naar zijn tijdloze 1952. ’s Nachts woon ik in Wenst:

‘Van je eigen leven herinner je je nooit de jaren waarin er alleen maar onbeduidende dingen zijn gebeurd, al helemaal niet als die voorvallen misschien wel hadden kúnnen gebeuren, maar gewoon niet zijn gebeurd, ook niet bijna. Dat wil niet altijd zeggen dat ze dan ook niets hebben betekend, want juist omdat ze in een belofte zijn blijven steken, kunnen ze je een leven lang beheersen.
Tot nu toe was het bestaan van Engelbert Vos een vierentwintig jaar durende opeenvolging van onbeduidende voorvallen geweest, waarvan er geen één opmerkelijke gevolgen had gehad. Dat had niemand ook verwacht. Aan Wenst, waar hij ter wereld was gekomen en zijn jeugd had doorgebracht, zijn de grote gebeurtenissen die geschiedenis hebben gemaakt vrijwel ongemerkt voorbijgegaan, alleen de wisseling der seizoenen was er om de mensen aan hun nietigheid te herinneren – goed, je had er de stank en het schuim in de kanalen en het stof van het land die jaar in jaar uit terugkeerden, alsof ze als natuurverschijnsel bij het seizoen hoorden.’
[Allard Schröder, ‘Uit het raam kijken in 1952 (een romance)’, in: Wenst, p. 55]

zondag 11 oktober 2009

Tussen 4 en 7

Halverwege de nacht werd ik wakker, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorzaak. Ik verzette me ertegen en draaide me om en om en om. Maar het hielp niet. In de verte klonken de ijle trompetklanken, loopjes, piepjes en brushes van andere nachten zonder slaap, en voor even raakte ik in de ban van de extra uren die me blijkbaar gegeven werden, met een bewustzijn dat nergens bewust was. In mijn nevelige gedachten drongen flarden Spinvis binnen: ‘Voor ik vergeet / dat hier een kerk heeft gestaan…’
De verkouden buren in de gehorige woningen naast mij niesten me echter de realiteit weer in en ik begon me af te vragen waarom ik eigenlijk wakker geworden was. De nevels trokken op. Had ik teveel aan mijn hoofd, waren de pijn en de pijntjes er nog? Ik liep als het betere grondpersoneel de checklist door en trof niets aan dat de vlucht uit hoefde te stellen, maar mijn bloed begon weer op dagtemperatuur te raken.

Wat moest ik doen? Opstaan, televisie kijken, had ik misschien iets saais om te lezen in huis? Of zou ik maar gaan schrijven? C. eindelijk gaan e-mailen om haar op de hoogte te stellen van wat ik haar de afgelopen maanden allemaal nog niet had verteld? Juist nu?
Ik keek naar buiten en besloot te fotograferen wat ik zag. De leegte van mijn straat, uitgeschreven met het weinige licht dat me gegeven was. Daarna zoemzong Spinvis me uiteindelijk toch in slaap, drie uur later: ‘De planeten zingen zacht van het wonder dat je wacht kijk niet om ga steeds vooruit / Goeie reis en hou je haaks en kijk goed uit’.

zaterdag 10 oktober 2009

Nummer 1 versus nummer 3

Gisteravond keken we naar Branded to kill van Seijun Suzuki, een klassieker uit de Japanse filmgeschiedenis. We hadden net vastgesteld dat de geschiedenis zich op een haast ontmoedigende manier herhaalt, tot in de literatuur erover toe. Ook deze film gaf voeding aan dat idee, maar tegelijk ook aan het unieke karakter van iedere herhaling. Branded to kill is een artistieke, surrealistische parodie op het genre van de yakuzafilm, en tegelijkertijd gewoon ook… een yakuzafilm.
De film bestaat eigenlijk uit een reeks prachtige zwart-wit foto’s, met bijbehorende scherpe zinnen. Van een samenhangend verhaal met dialogen die de suggestie van een gesprek tussen de personages wekken, is eigenlijk geen sprake. Zoiets als het leven zelf. En omdat ik het toeval wantrouw, zag ik er meer in dan er te zien was.



De moordenaars voor de Japanse maffia krijgen soms nummers, die hun rangorde aangeven. Ze doen hun vuile werk, maar hebben ook een verborgen agenda. Want nummer 2 tot en met 10 willen allemaal nummer 1 worden, en staan ook elkaar naar het leven. Soms wordt deze strijd belangrijker dan alle andere opdrachten die ze moeten vervullen – zo ook in Branded to kill. Nummer 1 is niet voor niks nummer 1 – voor zolang het duurt. Dat ontdekt ook Hanada, die lange tijd nummer 3 was. Hij beseft echter nog niet dat zijn streven om nummer 1 te worden het streven naar een positie is met een twijfelachtige eer. Want als je eenmaal nummer 1 bent, dan loeren de nieuwe nummers 2 tot en met 10 op de eerste de beste gelegenheid om je uit de weg ruimen.

donderdag 8 oktober 2009

Dag Aad dag


Aad van den Berg


grafisch ontwerper en illustrator

Voorhout 14-10-1962 † Amsterdam 2-10-2009

dinsdag 6 oktober 2009

Een week in status

Maandag: ik zag een schilder fatalistische zinnen schrijven, terwijl hij de liefde binnen handbereik had.
Dinsdag: ik worstelde met de paradoxen, die ik altijd als een symptoom van de waarheid had beschouwd, maar nu ik ze aan den lijve ervoer, als een geduchte tegenstander zag.
Woensdag: ik ging in de straat van mijn bestemming op zoek naar betekenis, misschien zelfs naar de reden waarom ik erheen was gegaan – en stond een paar minuten op de bodem van een duistere put.
Donderdag: ik verstuurde twee kastanjes per post, ging weer rechtop staan, en zag wat medelijden was.
Vrijdag: ik besefte dat wat ik als mijn enige echte ‘status’ beschouw, soms op een gedicht lijkt.
Zaterdag: ik voelde het medelijden, dwars door de telefoonlijn.
Zondag: ik raakte ontroerd door het lot van mijn twee favoriete zwerfhondjes en wenste hen een beter hok toe.

zondag 4 oktober 2009

Aantekeningen over mijn toestand

Schouders als ijzeren dekplaten, loden gewichten aan de nek.
Sidderende spieren en zo nu en dan een pijnscheut als een stroomstoot door schrikdraad.
Angst voor de zwaartekracht – of voor de duisternis na de bevrijding uit de beklemming.
Kon ik, wat ik vandaag eigenlijk schrijven moet voor een fotografieweekend in Brugge, maar gewoon zien en laten zien, zonder tussenkomst van toetsenbord en muis, pen of papier. Een foto van wat ik vertellen wil.

Het bloed kookt, en is nog vermengd met witbier dat nagist buiten de fles.
Mijn rusteloos zwervende geest is verdwaald in het verkeerde lichaam. Noodgedwongen opgesloten in ontspanning. Vandaag.
Op pagina 48 zijn van een boek van 1070 pagina’s.
Zonder betekenis willen zijn.

zaterdag 3 oktober 2009

vrijdag 2 oktober 2009

Televisie

Nu ontspanning noodzaak is, verlang ik naar mijn televisie. Ik heb de afgelopen maanden opgelucht, ja triomfantelijk geroepen dat ik er niet meer naar keek, of hoogstens selectief. Dat was waar, maar toen hij vorige week de geest gaf, overviel me toch een lichte paniek. Ik mag dan nauwelijks meer kijken, daar niet meer voor kunnen kiezen, beviel me ook niet. Een week hield ik het vol, de avonden en stilte in die hoek opvullend met een goed boek, vandaag kocht ik toch maar een nieuwe. Waarmee ik meteen in een reeds bestaande, verwarrende toekomst gekatapulteerd werd. De televisie is door zijn grootte, de voor mij onbegrijpelijke handleidingen en de problematiek met de hogere kwaliteit van ontvangst, ineens veel meer aanwezig dan hij ooit is geweest. De zoveelste nare maar ware paradox van deze week. Eigenlijk vind ik dat de plek van de televisie in mijn bestaan zo ongeveer de omvang zou moeten hebben van een youtube filmpje op een blog, en dan iets moet vertonen dat kwaliteit heeft. Zoals hier en nu; de slotscène van de film die ik toch nog steeds een van de beste van allemaal vind:




woensdag 30 september 2009

Op zoek naar toeval

Wanneer je dronken bent, of broodnuchter, wanneer je bijna aan een droom begint of juist ontwaakt, kun je de dingen soms zien zoals ze zijn, in hun alledaagse onbegrijpelijkheid. In die staat van concentratie viel mijn oog op het woord ‘toeval’. Het was alsof er een kastanje uit de boom viel en ontbolsterde in mijn handen; kleine, snel verdwijnende indrukjes achterlatend in mijn palmen. Toeval.
Het regende vanochtend; de herfst lijkt te beginnen. Op dit soort grijze dagen begin ik meestal met een plaat van Arab Strap; luie, langzame muziek gemaakt in een stad waar het 364 van de 365 dagen moet regenen (Glasgow), dat kan niet missen. Vanochtend draaide ik The red thread, en de eerste woorden van het eerste nummer druppelden door de kamer: ‘The rain woke us up…’
Ik vroeg me af of je op zoek kon gaan naar toeval, of, als je je ervoor open stelt, je meer dingen zou kunnen meemaken die je als toeval identificeert. De dag moet nog beginnen, ik weet het nog niet precies. Ik vermoed echter dat toeval juist verband houdt met nergens op rekenen, niets verwachten, uitgaan van een verhaal dat slecht afloopt. Waarbij de val van het toeval dan als een verrassing komt, onvoorspelbaar is en vrijwel altijd een gebeurtenis die rechtvaardig lijkt, of vrolijk maakt. De illusie wekt dat er zoiets als een God bestaat, of een reden voor de dingen is. Waardoor je de regen even vergeten kunt. Ik wil eigenlijk op onderzoek uit. Maar misschien kan ik beter onder een kastanjeboom gaan staan.

maandag 28 september 2009

Uit de leeszaal (22)

‘Ik ben heel bang,’ zei ze. ‘Soms kan ik helemaal niet meer nadenken van angst.’ (…)
‘Ik ben niet in de positie om geweldige adviezen te geven,’ zei hij. ‘Maar wanneer ik niet meer weet wat me te doen staat, is er altijd een regel waar ik me aan houd.’
‘Een regel?’
‘Als je moet kiezen tussen iets wat een vorm heeft en iets wat geen vorm heeft, kies dan voor datgene wat geen vorm heeft. Dat is mijn regel. Wanneer ik vastloop, hou ik me altijd aan die regel, en dat heeft op de lange termijn altijd goede resultaten opgeleverd. Ook al was het op dat moment lastig.’
‘Heb je die regel zelf bedacht?’
‘Ja,’ zei hij tegen het dashboard van de Peugeot. ‘Op grond van ervaring.’
[Haruki Murakami, uit ‘Een toevalsreiziger’, in: Binde wilg, slapende vrouw, p. 285.]

zondag 27 september 2009

zaterdag 26 september 2009

Huis met kamers voor een jaar

Misschien kwam het doordat het hotel meer dan 300 kamers had, met even zoveel verschillende geschiedenissen achter de deuren. Maar toen ik met Bruinkapje langs een enorm leegstaand gebouw aan de Boulevard Pachéco in Brussel liep, begonnen we te fantaseren over al die honderden kamers in dat verlaten pand. We bedachten een paar concrete inrichtingen en mogelijke projecten, tentoonstellingen en activiteiten die we elk een aparte ruimte konden toebedelen. Zoveel ruimte bood plaats aan een absurde ordening, voor verzamelingen bijvoorbeeld. Maar wij verzamelden allebei niets, en we moesten verzamelingen verzinnen om de kamers mee te vullen.

Een week later vertelde S. me over het voorlezen van kleine verhaaltjes aan haar kinderen. Vlak daarna vroeg ze me waarom ik nu bijna iedere dag zo’n polaroid maakte. Ik moest even aan mijn vroegere literaire held Luigi Pirandello denken, en aan zijn Novellen voor een jaar. Onderweg naar de 365 had hij er nog 232 kunnen schrijven, voordat de dood hem inhaalde. En toen schoot me dat gebouw in Brussel weer te binnen. Ik zag het als een Bloggebouw, een huis met kamers voor een jaar. Een huis waar ik iedere avond naar toe kom om er even voor te lezen, in iedere kamer een nieuw verhaal. Waarna ik de deur achter me dichttrek, de lange gang uit loop, naar de liften ga, afdaal naar de begane grond, naar buiten stap en verder ga met de rest van mijn leven: kijken, beleven en iets onthouden voor de volgende avond.
Ik wil geloven dat de dingen betekenis hebben, en omdat ik eigenlijk wel weet dat dat niet zo is, wil ik die betekenis er zelf aan geven. Zinnen geven aan wat zinloos is; poëzie maken van wat prozaïsch is; schoonheid onthullen, ook van de lelijke dingen. Voor iedere dag een verhaal, voor elke dag nieuwe ruimte.

vrijdag 25 september 2009

woensdag 23 september 2009

Reverbaration

Door een artikel over een nieuwe uitgave van muziek van de 13th Floor Elevators, een legendarische, psychedelische garagerockgroep van eind jaren zestig, moest ik weer eens aan hun nummer Reverbaration denken (let ook op de permanente, vreemde, manische toon onder de schreeuwzang van Roky Erickson en de snerpende gitaarpartijen). Met deze songtitel doelde de tekstschrijver op het feit dat verandering in je leven ook het gebruik van andere werkwoorden inhield. Twintig jaar geleden moest ik daar nog om gniffelen, tegenwoordig knik ik instemmend bij zo’n inzicht. De 13th Floor Elevators hadden het goed begrepen. Een nieuw leven kiezen, betekent andere werkwoorden gebruiken. Voelen in plaats van denken; evenwicht bewaren in plaats van moeten; liefhebben in plaats van leuk vinden; de waarheid spreken in plaats van liegen – of juist andersom. Eerder vorige week zat ik in de trein en fotografeerde deze stationsaanduiding:

Ik las er meteen een werkwoord in, hoe vaak ik daar ook al voorbij was gekomen zonder dat ooit zo te zien. Misschien is dat wel wat ik zelf nu aan het doen ben: mechelen. Niet zwart-wit kiezen; niets definitief beslissen, in de wetenschap van de onzinnigheid ervan. De dingen uitvinden niet door ze uit te zoeken maar door onderweg te zijn, door links en rechts wat te improviseren en uit te proberen, door steeds mijn intuïtie te volgen, die nog in de kinderschoenen staat. Mechelen - iets tussen Brussel en Antwerpen in.

maandag 21 september 2009

Uit de leeszaal (21)

‘Een grote golf dreigde me te grijpen,” zei de zevende man rustig. (…)
“Het was een reusachtige golf,” ging de man verder. “De grootste die ik ooit gezien had. Die golf miste me ternauwernood. In plaats daarvan sleurde hij iets mee dat voor mij het allerdierbaarst was en verdween ermee naar een andere wereld. Het heeft lang geduurd om te herstellen van wat er toen is gebeurd. Kostbare jaren die niet meer zijn terug te draaien.” (…)
Toen zei hij: “Ik denk niet dat het de angst zelf is die het meest angstaanjagend is in een mensenleven. Er is zeker angst. Die neemt allerlei vormen aan en drukt soms op ons leven. Maar wat beangstigender is, is die de rug toe te keren en er de ogen voor te sluiten. Als we dat doen, geven we het allerbelangrijkste wat in ons is over aan iets anders. In mijn geval… was dat een golf.’
[Haruki Murakami, ‘De zevende man’, in: Blinde wilg, slapende vrouw, p. 181, 196-197]

zaterdag 19 september 2009

Meeting Point, Parting Point

In afwachting van L. zat ik gisteren op een bankje bij het Meeting Point van het station. Om mij heen stonden anderen ook te wachten. Soms tuurden ze licht gespannen in de verte; soms was er al een glimlach om het aanstaande vertrek of weerzien in hun gezicht te zien; soms stonden ze vast in het drukke sms- of telefoonverkeer met iemand die er nog aan moest komen, of elders in het station rondliep. Regelmatig vielen geliefden, familie en vrienden elkaar in de armen, en groepjes werden compleet. Zodra het wachten voorbij was, was eigenlijk iedereen zonder uitzondering blij. Het Meeting Point was een plek van troost, ook voor de toeschouwer; ik wist waar ik naar toe zou kunnen als ik daar behoefte aan had.

Na het bezoek aan Amsterdam, keerden L. en ik weer terug op het station. Met onze intense gesprekken over anderen nog in gedachten, liep ik alleen verder door de stationshal en vroeg me af waar het Parting Point was, de plek om afscheid te nemen. Misschien nam je geen afscheid in een hal waar iedereen bij was; dat moest in een intieme sfeer, in het halfduister waarschijnlijk. Misschien in een ondergrondse loods met alleen maar uitgangen, in alle windrichtingen. Een loods waar traanwater langs de wanden naar beneden sijpelde, waar een koude tochtstroom de stalen deuren liet piepen in de scharnieren en hier en daar een nis was met leren banken en schemerlampen; gelegenheid voor een laatste omhelzing. Of misschien nam je toch het beste afscheid in de buitenlucht, waar geen opgeslotenheid bestaat - op straat. Ik maakte me voorstellingen van de laatste kruising, de laatste splitsing waar de wegen zich zouden kunnen scheiden.

donderdag 17 september 2009

woensdag 16 september 2009

Reclameblokje

Ik wil er geen gewoonte van maken, maar toch: even een reclameblokje. Vanaf woensdag 23 september gaat het Nederlands Filmfestival weer van start. Het festival zelf behoeft geen reclame, om meerdere redenen waarover ik hier nu niet zal uitwijden. Op het festival wordt echter ook de korte film Strike van Jonas Klinkenbijl vertoont.
Jonas was de afgelopen weken volkomen ondergedompeld in de productie van zijn nieuwe film. Toen ik hem tegenkwam op straat, herkende hij me dan ook nog maar ternauwernood. Enkele dagen later stuurde hij me wel de link naar de website van Strike, the movie die op het festival is opgenomen in een verzamelprogramma van korte films. Strike belooft een bijzondere ervaring te worden, en je kunt hem zien op 26 of 29 september. Het is maar dat je het weet.