maandag 31 mei 2010

Tonio

Ik heb hem misschien maar een keer gezien. Dat was ongeveer twintig jaar geleden. Dat zal dus de laatste keer blijven. Toch bestond hij voor mij, al was het maar in de woorden en het handschrift van zijn vader. Het hangt als een donkere wolk boven de dag, ondanks al het andere. Ik lijd een beetje mee. Tonio: komma, punt. Verschrikkelijk.

vrijdag 28 mei 2010

Vogelvlucht

We verbaasden ons over de vogelaars, zoals A. We lachten om hun ogenschijnlijk absurde verzamelzucht, misschien omdat we ze niet goed begrepen. Ondertussen had F. een mussenflat getimmerd, zich verdiept in de nestbouw- en broedperiodes van de mezen (en de tijdsdruk waaronder die dieren staan om op tijd hun jongen uit te broeden en aan het vliegen te krijgen) en hij ververste iedere dag een schoteltje met wormen, ook voor dat ene vogeltje met het zwarte kopje dat te gast was op de koer. Hij observeerde de strijd met de andere vogels, en verheugde zich al op de komst van de gierzwaluwen en hun superieure vliegkunst. Ik had mijn vogelhuisjestik, die welbeschouwd waarschijnlijk meer met mijzelf, en met de mensen die ze maken te maken had. In ieder geval raakten we er steeds weer over de vogels in gesprek, die dagen in Antwerpen, en zwegen soms maar omdat er weer schamper om ons gelachen werd.

‘Mom said that people are interested in birds only inasmuch as they exhibit human behavior – greed and stupidity and anger – and by doing so they free us from the unique sorrow of being human. She thinks humans are tired of having to take the blame all by themselves for the badness in the world.’
[Douglas Coupland,
Life after God, p. 80.]

In het polaroidfotoboek van Andrej Tarkovskij, over wie ik al eerder schreef, staat ook een passage over vogels, iets dat ik nog niet eerder had gelezen over hem. Op de set van zijn film De spiegel (1974) had Tarkovskij zich op een ziekenhuisbed laten portretteren met een klein vogeltje op zijn hand. Toen hij twaalf jaar later in Parijs op sterven lag, kwam er iedere ochtend een vogeltje door het geopende raam naar binnen om hem gezelschap te houden aan zijn ziekbed.

Van held naar heilige is een kleine stap voor de mens, maar een grote stap in een valkuil tegelijk. Franciscus van Assisi, met wie ik mij zestien jaar geleden een tijd heb beziggehouden, sprak soms, zoals bekend, met de dieren. Als je echter wat meer over hem gelezen hebt, dan weet je dat de dieren hem net zo vaak negeerden als dat ze met zich lieten spreken.

‘I told Mom my own theory of why we like birds – of how birds are a miracle because they prove to us there is a finer, simpler state of being which we may strive to attain.’
[Douglas Coupland,
Life after God, p. 80-81.]

Ik weet niet precies wat het is. A. verzamelt, F. bestudeert, ik projecteer, met hem – misschien, tijdelijk. Maar wat is het toch met de vogels?

donderdag 27 mei 2010

Uit de leeszaal (41)

‘Sometimes I think the people to feel the saddest for are people who are unable to connect with the profound – people such as my boring brother-in-law, a hearty type so concerned with normality and fitting in that he eliminates any possibility of uniqueness for himself and his own personality. I wonder if some day, when he is older, he will wake up and the deeper part of him will realize that he has never allowed himself to truly exist, and he will cry with regret and shame and grief.’

‘And the sometimes I think that the people to feel the saddest for are people who once knew what profoundness was, but who lost or became numb to the sensation of wonder – people who closed the doors that lead us into the secret world – or who had the doors closed for them by time and neglect and decisions made in times of weakness.’

[Douglad Coupland, Life after God, p. 50-51]

zaterdag 22 mei 2010

Hij...weg.

Donderdagavond organiseerde het Centrum Beeldende Kunst Utrecht een avond over de rol van tekst in het werk van een aantal beeldend kunstenaars en ontwerpers. Om de een of andere reden stond ik volledig open voor de (heilige) geest, en liet mij tot het voorportaal van de gekte toe inspireren. Waarvan akte.
Een van de ontwerpers die haar werk presenteerde was Brigiet van den Berg. Zij vertelde over haar project En zij leefden nog lang en gelukkig., een driedelig compendium met de laatste zinnen van boeken. Het was eigenlijk en vooral totstandgekomen omdat zij gefascineerd was door de witruimte na de laatste woorden van een boek. Ze had zich op de Nederlandse boeken in de openbare bibliotheek gestort, had steeds het omslag en de laatste pagina zorgvuldig gefotografeerd, de slotzin gedocumenteerd en de positie ervan op de laatste bladzijde precies uitgemeten. Aldus had zij de gegevens van 1.558 boeken geordend, om vervolgens een werkelijk prachtig driedelig verzamelwerk samen te stellen, waarin iedere slotzin het paginanummer en de plek op de bladzijde kreeg die het in het oorspronkelijke boek ook had. De index van zinnen (eerste en laatste woord), bladzijdenummer, bijbehorende auteursnaam en titel van het boek, was ook al even fijn als nutteloos. In de tussentijd was Brigiet een soort expert geworden in slotzinnen. Ze kon vaststellen dat zo ongeveer de helft van de boeken een open einde had en/of besloot met een nietszeggende handeling. Veel voorkomend was ook het wegrijden, weglopen of verdwijnen van personages in de laatste woorden van een boek. Ik begon me af te vragen wie je dit werk nu het beste cadeau kon doen, en vooral: wanneer.
G. vroeg me of ik mijn eigen slotzinnen nog uit mijn hoofd wist, en ik moest bekennen van niet. Dus bladerde ik naderhand met handschoenen door dit prachtige idee dat werkelijkheid gemaakt was, en ging op zoek naar mezelf.

vrijdag 21 mei 2010

Meer minder

Ik zou graag over Rosemarie schrijven. Dat ze me fascineert, dat ze me verbaasd heeft met haar ogenschijnlijk nietszeggende voorkomen, met haar symmetrische gezicht dat blijkbaar te kneden was tot Romy Schneider, tot een vrouw met vele gezichten, met tientallen karakters, van prinses tot femme fatale – alles afhankelijk van de film waarin ze een rol kreeg. Waarbij dan toch de vraag rijst naar wie ze zelf was. Maar het waren niet de gedachten aan Rosemarie of Romy die bleven hangen nadat we dinsdagavond L‘Enfer hadden gezien in het filmhuis. Of het moest zijn dat deze film, die haar van haar zoetsappige Sissi-imago bevrijden moest, unvollendet bleef.



L’Enfer is nu een documentaire van Serge Bromberg en Ruxandra Medrea die het verhaal vertelt van het dramatische productieproces van de gelijknamige speelfilm van Henri-Georges Clouzet uit 1964. Een bijzondere reeks van oorzaken verhinderde het totstandkomen van die film. Allereerst natuurlijk de tirannieke regisseur, die zijn acteurs en crewleden tot het uiterste dreef. Zijn slapeloosheid had hem blijkbaar ook zijn empathie ontnomen, want van de mensen om hem heen verwachtte hij eigenlijk dat ze 24 uur per dag beschikbaar waren voor iedere ingeving die hij had. En doordat de film werd gedraaid in en rond een geïsoleerd gelegen hotel, was ontsnappen aan Clouzet vrijwel onmogelijk. Zijn hang naar perfectionisme, die natuurlijk gepaard ging met steeds weer twijfelen, uitstellen of anders en opnieuw draaien van scènes, dreef zijn mannelijke hoofdrolspeler, Serge Reggiani, tot waanzin en die verliet uiteindelijk dan ook de set. In de documentaire werd Clouzets manier van werken bij deze film benoemd als ‘zoeken, maar dan met 100 mensen om je heen.’
Mede verantwoordelijk voor het oprekken van het productieproces was dan nog de absurde omstandigheid dat Clouzet vanwege eerdere successen, feitelijk carte blanche had, en een ongelimiteerd budget. Met dat budget verloor hij zich (onder andere voor de overigens prachtige, psychedelische effecten) volledig in filmische experimenten. Als alles mogelijk is, is er geen einde meer aan de mogelijkheden, en dus komt er nooit een einde aan het proces.
Uiteindelijk kreeg Clouzet zelf een hartinfarct, wat het definitieve einde van de film betekende.



Het meest intrigerende aan L’Enfer vond ik echter die ene, reële grens aan het productieproces, die werd gesteld door het meer waaraan het hotel lag, en waarop en -langs nogal wat scènes moesten worden gedraaid. Er was haast geboden met filmen, want binnen enkele weken zou het meer worden leeggepompt. Toen ik dat hoorde, ontstond er kortsluiting in mijn hoofd, vanwege andere leeggepompte of juist kunstmatig gecreëerde meren, waterkrachtcentrales en verdronken dorpen die ik nog bezoeken wilde. Voor mijn gevoel werd er een intens triest sausje over de beelden gegoten. Alles zou voorbij zijn straks. Ieder shot van Romy lachend op waterski’s, Romy onbezorgd aan het flikflooien met haar minnaar, Romy tijdens zwoele zomerse boottripjes met haar verleidelijke vriendin; het kreeg allemaal een duister zweem van fatalisme. Dit leven zou nooit meer terugkeren. Het was al voorbij voordat het goed en wel begonnen was. Unvollendet zoals zoveel, zo niet alles.

woensdag 19 mei 2010

Uit de leeszaal (40)

‘In het appartement links van mij hoor ik mijn buren zachtjes prevelen. Naar het schijnt hebben ze de nodige paperassen aangevraagd om officieel als sekte erkend te worden. Hun geloof lijkt in veel opzichten op dat van de christenen, ze hebben alleen een andere visie op het scheppingsverhaal. Volgens hen werd de mens gecreëerd door een veel ambitieuzere god en gaf hij de mens een speciale opdracht, namelijk het bouwen van een stad. Met boulevards zo breed dat zebrapaden de overkant niet eens haalden. Met gebouwen zo hoog dat liften waren ingericht als wachtkamers. Maar omdat er nog geen elektriciteit was om de liften op te starten, was de mens in de oertijd genoodzaakt om alleen de onderste verdiepingen te bewonen. Het duurde duizenden jaren voor ze ontdekten hoe ze de schakelaars in de kelder konden opstarten. (…) Eeuwenlang zwierf de mens rond als een nomade over dit volledig verkavelde landschap. Soms vond een groep thuislozen een treinstation of een luchthaven met alles erop en eraan. Dan werd er in het gebouw gekampeerd met als bedoeling dat men na verloop van tijd leerde omgaan met de machines en alles gebruiksklaar te maken. De sekte naast mij gelooft heilig dat we deze stedelijke schepping nog niet volledig begrijpen, dat we nog steeds primitieven zijn in een veel te moderne omgeving. Ik denk dat ze gelijk hebben. Maar ik ben niet echt een groepsmens.’
[Joost Vandecasteele, Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, p. 177]

zondag 16 mei 2010

zaterdag 15 mei 2010

Intercom onheil

Vrijdagochtend. Mijn donkerblauwe gordijnen zijn nog stijf gesloten, ook al is het tien uur ondertussen. Ik heb een geneeskrachtig bedoelde, lange nacht achter de rug, slechts onderbroken door een onderbreking, precies halverwege, voor een plas, een glas en een longen en neuswand verscheurende hoest- en niesbui. Ik wierp nog even een blik op de lege straat, waar enkele zakken vuil – die hier nu al een week liggen te wachten op de uitkomst van onderhandelingen tussen gemeente en vakbond – de straat op zijn getrapt en gescheurd zijn.
Er wordt aangebeld. Ik neem de hoorn van de intercom en hoor een in eerste instantie licht aarzelende mannenstem. Dit is mijn eerste menselijke contact van de dag, ik zie hem niet, hij is alleen een stem. De man stelt zich voor als meneer S., en begint aan een verhaal: “Misschien vraagt u zich bij alle recente ontwikkelingen in de wereld de laatste tijd ook wel af: waar is God?”
Daar heeft hij een punt. Ik weet meteen waar hij voor komt, maar hoop tegelijkertijd dat het nu eindelijk eens anders zal zijn en blijf nog even luisteren.
“Ik zou daar graag eens met u over willen praten, als u daar even tijd voor heeft.”
Jammer. Ik zeg: “Nee, dank u, ik heb geen tijd voor God.”
Ad rem als de religieuze colporteur die hij is, antwoordt de man direct: “Dan heeft God straks misschien geen tijd voor u.”
Ik blijf beleefd en zeg alleen nog “tot ziens”.
Om vervolgens weer in elkaar te krimpen van het hoesten. Even sta ik stil in mijn verduisterde huis, waar alleen nog maar een stem binnengedrongen is. Staan mij rampen en plagen te wachten? Kan ik de gordijnen wel open doen, de straat wel over zonder voor mijn leven te vrezen? Welk onheil heb ik over mij afgeroepen?
Meneer S. gelooft in het bestaan van een God, ook al had hij zich schijnbaar net zo goed afgevraagd waaruit dat blijken moest. Hij gelooft dat iemand hem gezonden heeft om langs de deuren te gaan en belt in onze buurt, zoals al zijn geloofsgenoten, alleen aan bij de mensen met een Nederlandse achternaam (in de veronderstelling dat de anderen al een geloof en een God hebben misschien? Of omdat ze bang zijn meteen ruzie te krijgen over welke God de ware is?).
Hij gelooft in ieder geval ook dat iedereen die van het bestaan van God weet, maar niet in hem gelooft, zielenheil ontzegd zal worden. Voor dat soort mensen heb ik inderdaad geen tijd. Al worden ze dan soms ook God genoemd.

donderdag 13 mei 2010

Buzz (1)

14 april 2010: de eerste avond

woensdag 12 mei 2010

Het geheugenpaleis

Niet zelden slaap ik in logeerkamers tussen de boeken. Daarvan is er altijd wel een die mijn aandacht in het bijzonder trekt. In de slaapkamer van ons Berlijnse verblijf stond maar één boekenkast, met een beperkt aantal titels erin. Vanuit bed kon ik inderdaad een intrigerend exemplaar onderscheiden, maar slechts een gedeelte van de titel: …the mind. Eenmaal opgestaan en het boek tevoorschijn gehaald, bleek het te gaan om het boek Museums of the mind. Ik had niet de tijd om er lang in te lezen, maar noteerde het. Later, misschien.

Vanochtend waren we hier, maar tegelijkertijd ook weer daar, en we maakten met onze ogen dicht een wandeling opnieuw. We spoelden een stukje vooruit, en soms een stukje terug. We vroegen ons af of na die ene brug en het oversteken van de straat nu wel die schemergroenstrook voor junks volgde, of toch niet. Ze vroeg wat er met die straat was waar we een biertje dronken. De Soldinerstrasse. Ik maakte er een foto van een plek, waarvan ik toen al wist dat ik er in gedachten nog vaak naar terug zou reizen. Er lag iets… ja, een doorzichtig dopje van een plastic fles, waarmee we honderd meter trottoir voetballend aflegden, tot aan kapsalon Regina – ogenschijnlijk al een paar jaar aan zijn lot overgelaten, maar misschien toch nog in bedrijf, of een dekmantel voor zaken die niet direct aan de straatzijde te zien mochten zijn. Ik zag de bibliotheek achter het voormalige Luisenbad weer voor me, en de erker van de betimmerde leeszaal waar een oude man de krant zat te lezen. En ik vroeg me af of het vogelhuisje dat ik had gefotografeerd nou ter hoogte van de Heubuderstrasse hing, of toch tegenover de Biesentalerstrasse. Langs de Panke hebben we van alles geregistreerd, en veel daarvan bleek al opgeborgen in de diepten van het geheugen. We wandelden er opnieuw, en haalden zo nu en dan echter toch wat boven. Toen we onze ogen openden, hier, was er een verlangen naar daar. Maar verlangen is goed, en missen kan mooi zijn.

‘Voor anderen waren de Zangsporen zoiets als de Kunst van het Herinneren in omgekeerde volgorde. In het prachtige boek van Frances Yates las je hoe klassieke redenaars, zoals Cicero en anderen voor hem, geheugenpaleizen construeerden; door gedeelten van hun toespraak op te hangen aan denkbeeldige architectonische elementen en vervolgens elke architraaf en zuil af te gaan, konden ze kolossale stukken tekst onthouden. Die elementen werden loci ofwel ‘plaatsen’ genoemd. Alleen waren de loci in Australië geen geestesconstructie, maar hadden ze altijd al bestaan, als gebeurtenissen in de Droomtijd.’
[Bruce Chatwin, De gezongen aarde, p. 296]

zondag 9 mei 2010

De intensivisten

Ik weet niet wat het is om je beste vrienden te verliezen. Ik hoop het ook nooit mee te maken. En dan nog bij een ongeluk, een auto-ongeluk, nog zoiets. Je kunt je er voorstellingen van maken, om je erop voor te bereiden. Zo dacht ik, maar eigenlijk weet ik ook wel dat gedachten hier tekort schieten, dat gedachten de prullenmand in kunnen zodra het om deze ervaringen gaat. Toch was het ook een van de redenen om afgelopen donderdag naar de boekpresentatie van Intensive Care te gaan, die tevens de opening van de bijbehorende tentoonstelling was. Vrouwkje Tuinman en Andrea Stultiëns maakten het dus wel mee. Zij maakten er een prachtig boek van, waarvan het eerste exemplaar werd uitgereikt aan een verpleegkundige van de gelijknamige afdeling.
Terwijl ik naar de foto’s keek, vroeg ik me af hoe je met een camera in de hand kunt vastleggen waar je middenin leeft, al met de ogenschijnlijke distantie van de artistieke blik. Toen ik naderhand de gedichten hoorde en ’s avonds de teksten kon lezen, begreep ik echter dat de makers eenvoudigweg volkomen zichzelf waren geweest, en met alle rampspoed hadden geleefd zoals ze waarschijnlijk ook met alle vreugde leefden. Gelaagde, intensieve beleving; leven als een maker, dichteres of fotografe. Dat herkende ik, en vele aanwezigen met mij. De intensivisten.
Misschien maakt Intensive Care geen einde aan het verdriet en het verlies, het kreeg donderdag wel tastbare vorm, de vorm van iets nieuws, iets moois. Er was iets van gemaakt en we konden zien dat het goed was.

vrijdag 7 mei 2010

woensdag 5 mei 2010

Stoppen met lezen

Vanavond gebeurde het me weer. Nu op p. 139. Ineens had ik schoon genoeg van het boek dat ik aan het lezen was. De laatste tijd heb ik steeds meer moeite om de boeken die ik lees, uit te lezen. Waar ligt dat aan? Het afgelopen jaar is het me twee keer overkomen met een boek van rond de duizend pagina’s, en zou je kunnen denken dat boeken van meer dan vierhonderd, vijfhonderd bladzijden eenvoudigweg te dik zijn. Daar lag het echter niet aan. Dat ik beide boeken tot ongeveer pagina vierhonderdvijftig ben blijven lezen, was al een tantaluskwelling van jewelste, zeker omdat ik boeken in principe altijd vijftig bladzijden geef om me te gaan boeien. Doen ze het dan nog niet, leg ik ze terzijde. Met een licht schuldgevoel toch wel, dat beken ik. Anderzijds; je hoeft mij als lezer niet meteen op de eerste pagina’s naar de keel te grijpen, maar als het na vijftig pagina’s nog niet is gebeurd…

Het niveau van het Nederlands in sommige vertaalde boeken, deed me de afgelopen tijd ook vaak het ergste vermoeden over de kwaliteit van de vertalingen zelf. Daar waar dat kan, zal ik de boeken dan ook zoveel mogelijk weer in de originele taal gaan lezen.
Het viel me verder op hoe weinig vooral goed verkopende auteurs eigenlijk op enig stilistisch vernuft te betrappen zijn. En dat is, geloof ik, toch vooral wat ik wil lezen: een boek dat goed geschreven is, waarvan het vakmanschap en plezier in de taal die er voor is gebruikt, van iedere bladzijde spatten. Maar steeds trof ik te weinig humor, te weinig absurdisme, te weinig experiment en avontuur in schrijfstijl en de vorm van vertellen. Ik verwacht wat, ook van mezelf.

Het kan heel goed zijn dat ik de onvrede bij mijzelf moet zoeken. Misschien was ik er ook met mijn gedachten niet helemaal bij; had ik op de keper beschouwd te weinig tijd en innerlijke rust om een uurtje of langer te lezen; trof ik cynisme aan wanneer ik daar zelf even geen behoefte aan had, of las ik juist te weinig cynisme terug in de werkelijkheid die het suggereerde te beschrijven.
Het is ontegenzeggelijk een feit dat ik een ‘uitgesproken’ smaak heb; uitzonderlijke voorkeuren misschien, antipathieën zeker. Je doet mij in ieder geval zeker geen plezier met wat in de volksmond ‘een goed verhaal’ heet, ook niet in de hoedanigheid van de allernieuwste wijnen. Oude zakken blijven oude zakken. En voor de populaire suggesties van anderen ben ik ook al huiverig geworden; na mijn verzet tegen bestsellers een tijdje te hebben opgegeven, heb ik, door schade en schande weer wijzer geworden, die weerstand volledig in ere hersteld.

Uit respect voor de jarenlange arbeid van de betreffende auteurs zal ik hier geen namen en titels noemen van de boeken die ik in de laatste maanden terzijde geworpen heb na dagenlange verveling en ergernis. Liever geef ik een positieve wending aan de zaak. Ik wil daarom alleen het boek noemen waarmee ik vannacht een nieuwe poging tot lezen ga wagen, omdat ik er hoge verwachtingen van heb. Het betreft een verhalenbundel van de Vlaamse auteur Joost Vandecasteele, Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij. Een veelbetekenende titel in dit verband misschien. Toch ben ik benieuwd.

En als ik dan zoveel te klagen heb over de boeken van anderen, en bijna niets van mijn goesting vinden kan, zit er misschien weinig anders op dan zelf het boek te schrijven dat ik graag lezen wil. Dat is dan mijn opdracht, bij deze.

maandag 3 mei 2010

Uit de leeszaal (39)

‘Verlies vooral niet je plezier in wandelen: ik loop mezelf elke dag tot een staat van welbevinden, weg van elke ziekte; ik ben al lopend tot mijn beste gedachten gekomen en ik ken geen gedachte zo bedrukkend of men kan er wel van weglopen… maar hoe meer men stil zit, hoe sneller men zich ziek gaat voelen… Dus als men gewoon blijft lopen, komt alles vanzelf in orde.
Søren Kierkegaard, Brief aan Jette (1847)’

‘Paddy Booz vertelt over een ontmoeting met een Taoïstische Grootmeester op straat in een Chinese provinciestad. De man droeg zijn blauwe Grootmeester-gewaad met hoge hoed. Hij en zijn jonge leerling hadden heel China te voet doorkruist.
‘Maar wat deed u dan,’ vroeg Paddy hem, ‘tijdens de Culturele Revolutie?’
‘Toen ben ik gaan wandelen in het Kun L’ung-gebergte.’

[Bruce Chatwin, De gezongen aarde, p. 176 en 207-208]

zaterdag 1 mei 2010

Varia

Kerstkaarten, bankafschriften, rekeningen, bonnetjes van de afgelopen vier maanden, aantekeningen, halve teksten, facturen, offertes, projectplannen, schetsen voor websites… Ik heb gisteren de hele middag aan het opruimen ervan besteed. Niet eens zozeer vanwege de bende in mijn huis, als wel om grip te krijgen op waar ik allemaal mee bezig ben. Ik archiveerde, gooide weg, maakte nieuwe stapeltjes en categoriseerde. Ondertussen besefte ik dat ik het eigenlijk allemaal nog wel wist. Het opruimen was eerder een afleidingsmanoeuvre of een meditatief proces, een opbergen in mijn onderbewustzijn op zijn best. Dat ik tegelijkertijd op vijf borden schaak en vier sporen spoor, dat wist ik al, en ik houd ervan. Maar soms wil ik schaken op het spoor en spoort mijn schaken niet meer, en dan is het tijd voor ordening en systematiek. Op dat soort momenten irriteert, ondanks alle vreugde over het opruimen, wel de categorie ‘varia’; de categorie niet te ordenen zaken die een (zeer kleine) categorie op zich vormen – en daarmee de gehele categorisering feitelijk ondergraven: uitgescheurde krantenartikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen, snippers over nieuwe boeken, tentoonstellingen, tochten, cd’s, films, wachtwoorden en activeringscodes, webadressen en boodschappenlijstjes, enzovoort. Laat ik die categorie dan maar beschouwen als de kleine portie gif die nodig is om deze systeemdwang te overleven.