Grijskapje en ik zaten te eten in de Wolvenstraat. Soms stelden we een vraag, en het beste antwoord was dan vaak: 'ik weet het niet'. In onze gedachten stonden we op een station en staarden naar het bord met de bestemmingen. Maar we zaten te eten in Amsterdam.
Ik zei: 'De wereld is een wolf die eruitziet als oma.'
'Er zijn hier geen wolven,' antwoordde ze vastberaden, 'en trouwens; met Roodkapje is het toch ook goed afgelopen?'
Ik wilde haar geloven. Toch zag ik in mijn ooghoeken grijswitte vachten langs de ramen schuren en kreeg het plotseling koud bij de gedachte aan de scherpe tanden.