Ik lees een boek dat zich afspeelt net achter het Oostfront, tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Russen proberen de Kroaten, die aan de kant van Duitsland vechten, te demoraliseren door via luidsprekers afwisselend zeer trieste en vrolijke muziek te laten klinken, en zo nu en dan propaganda. Een Kroatische officier zegt: 'De propaganda zegt de mannen niet veel, want die hebben ze laten inspreken door een Servier, maar de muziek deprimeert hen wel erg.' [Jonathan Littell, De welwillenden, p. 365] Aan het Oostfont is het ook kerst, op dit moment.
Het deed me denken aan een documentaire over Front 242 die ik vorige week zag, waarin werd verteld dat hun muziek destijds juist gebruikt was om Amerikaanse piloten op vliegdekschepen op te zwepen voor de bombardementen tijdens de Eerste Golfoorlog. Twee jaar later hadden ze er tijdens een Amerikaanse tournee fans bij; de teruggekeerde vliegeniers.
Zelf bleef ik gisteren wakker om na middernacht een soundscape met muziek van Mark Hollis en Talk Talk te beluisteren op de radio. Terwijl de stad zweeg, opgelucht en uitgeteld, schonk ik een whisky in en dompelde me onder in die muziek waarin de leegte tussen de noten zo'n belangrijke rol speelt. Ik verdween in een onduidelijke soep van andere nachten met die muziek, soms wel tien, vijftien jaar geleden. Met de laatste verdwaalde noten van de piano hield het verhaal over Hollis op; het is onbekend of hij nog muziek maakt. Ik keek tussen de gordijnen door en zag nog net de rode achterlichten van de dag. Zo kon ik de nacht wel in.