De wolf is terug, in een van zijn meest wezenlijke, dreigende, onmenselijke gedaanten. Lang heb ik gedacht dat hij nooit zou verschijnen, of zich alleen in veraf gelegen oerbossen schuilhield. Maar hij dook dit jaar weer op. Zijn huilen klonk nog wat zwak, zijn schaduw verscheen slechts als een lichte veeg op de muren. Ik zag hem toen van een afstandje, en heb hem opgezocht in zijn gekooide verblijven om hem te bestuderen, om mijn angst te onderzoeken misschien, met het idee dat ik daar wat van leren zou, misschien. Ondertussen kwam hij ongemerkt dichter en dichter bij, en de afgelopen dagen kon ik hem bijna ruiken. Nu hoor ik steeds zijn echo in de straten waar ik loop, in de huizen waarin ik vlucht. Ik kijk naar de schaduwen en zie er zijn tanden in. Ik probeer er niet teveel aan te denken, en zonder al veel vrees door te leven. Toch ben ik alert, want ik weet dat we hem lang van ons weg kunnen houden, met vuur en vechten kunnen weerstaan, maar ik weet ook dat hij terug zal keren. Dat is wat zeker is. Hij zal tevoorschijn komen om zijn ware aard te tonen en in al zijn bloeddorstigheid een einde aan het verhaal te scheuren. Is het niet vandaag, dan is het morgen. Voorlopig duurt het sprookje echter nog voort.