Drie dagen per week ben ik ambtenaar. Of beter gezegd: dan speel ik voor ambtenaar. Ik doe dat al tien jaar, maar de laatste tijd heb ik me echt verdiept in mijn rol. Ik zit niet de hele dag uit het raam te kijken en trek niet om vijf voor vijf mijn jas aan om vervolgens om 16.59 uur op weg te gaan naar de uitgang, maar wel heb ik de secundaire arbeidsvoorwaarden ontdekt, en ik gebruik ze goed. Overigens is het uitzicht vanuit mijn kamer wel bijzonder fraai.
Gisteren was mijn laatste werkdag van 2010 en heb ik het grootste deel van de middag besteed aan opruimen. Op en rond mijn bureau bevinden zich diverse stapels papier die ik om een of andere reden bewaar. Op mijn bureau staan plastic postbakjes, waarvan diegene met de opschriften ‘Lopende zaken’, ‘Opslag’, ‘Overig’ en ‘Algemeen’ eigenlijk vier stadia in de tijd van een en dezelfde verzameling bleken te zijn: printjes, notities, rapporten en aantekeningen over projecten en onderwerpen waarvan ik tevergeefs verwachtte dat er nog iemand op zou terugkomen; teksten die hadden moeten dienen als afgedrukte en daardoor buiten mijn hoofd geplaatste geheugensteun; reeds achterhaalde oprispingen uit de bureaucratie. Vrijwel niets hoefde ik echt te bewaren; het meeste had ik langer dan een jaar niet ingezien. Ik stortte de hele papierstapel opgelucht in een container. De echte ‘lopende zaken’ liggen namelijk weer in andere mapjes, naast elkaar op mijn bureau, zodat ik dagelijks zie wat mij te doen staat. Eenmaal bevangen door opruimwoede, stortte ik me ook op mijn kast. Daar bleken zich nog meer paperassen te bevinden, en een postbakje met het opschrift ‘Archief’, waarin documenten lagen die, inderdaad, naar het archief zouden hebben gekund, als ik ze niet – hop! – ook meteen achter de andere papieren aan had weggesmeten. Prompt dacht ik aan het archief zelf, twee verdiepingen lager, waar ik in drie verhuisdozen een kleine vijfentwintig ordners verzameld wist met al even ‘belangrijke’ documenten van de afgelopen zes jaar. Maar daar hield ik halt.
Voor wie of wat bewaren we eigenlijk? Misschien wel voor het moment dat het van opruimen komt. Ik eindigde de dag met een geordende kast en een vrijwel leeg bureau, en vond dat ik mijn dag uitermate nuttig had besteed. Want terwijl ik opruimde, liet ik de onderwerpen van de hele papierwinkel op mij inwerken; het was alsof ik zes jaar werk in een flits aan mij voorbij zag gaan. Ik stierf de kleine dood van de ambtenaar, aan het einde van het jaar.
En nu maar hopen dat ik straks reeds vooraf een inschatting kan maken van wat er werkelijk toe doet, en niet alleen beklijfd op het papier waarop het geprint wordt.