'Toen ik de deur voorzichtig opende, zag ik Rosemarie ineengedoken in de kast zitten. Ze had alle spullen verwijderd; ze had een tussenplank eruit geslagen en rechtop tegen de achterwand gezet en ze kon zich met opgetrokken knieen zo in de kast wringen dat de deur gewoon dicht kon.
Of we dat wilden doen.
Wat?
De deur sluiten want zij had behoefte aan rust en orde.
Het werd een week lang een idioot gevecht. Zodra zij de kast verliet en bijvoorbeeld naar boven ging of naar buiten, begon mijn moeder die kast in te ruimen, slordig, wat wij niet van haar gewend waren, maar we begrepen allemaal dat het nu ging om het heroveren van terrein. Even later kwam Rosemarie terug en haalde alles weer uit de kast om er vervolgens zelf in te kruipen. Ze leken geen van twee op te willen geven, maar na ongeveer een week was het ineens afgelopen; Rosemarie keek niet meer om naar de kast en mijn moeder begon knielend en zuchtend de kast te soppen en alles weer op zijn oude plaats te schikken.'
[Tomas Lieske, Alles kantelt, p. 202-203.]