woensdag 1 december 2010

Uit de leeszaal (52)

‘De eerste avond nam ik Tony mee naar een pub, geloof ik, ik weet het niet zeker, dat had ik in elk geval graag gedaan of geprobeerd, ik wilde niet dat het ook maar een beetje anders was door zijn ziekte, nee, ik wilde niet dat er iets veranderde, in mijn houding, of dat hij dacht dat ik anders met hem omging dan tevoren, dan toen hij die tumor nog niet had. Maar dat viel niet mee, want hij zag er nog net zo uit, hij zag er net zo uit als altijd, behalve dat hij een vermoeide indruk maakte, weinig energie had (…) Dat zoiets gewoon uit het niets kon verschijnen, vanuit zijn binnenste, uit zijn wezen, om hem aan te vallen, om zijn wezen in gevaar te brengen, dat begrijp ik nog steeds niet. Misschien valt er niets te begrijpen, misschien is begrip simpelweg niet mogelijk, niet toepasbaar bij zoiets. Maar het is zwaar, zwaar, om niet te proberen dat te begrijpen, zelfs voor mij, die ervan uitgaat dat alles niets is, dat er geen diepere zin bestaat.’
[B.S. Johnson, Ongeluksvogels.]