
Eergisterochtend verkende ik het buurtje achter station Antwerpen Dam, dat ingeklemd zit tussen het spoor, het Lobroekdok, de ring en nog twee toegangswegen tot de binnenstad. Ik wandelde langs eetcafé Het slachthuis, de Antwerpse rubberhandel (mét etalage), langs een leeg staand gebouw dat ooit aan de universiteit behoorde en het departement Diergeneeskunde huisvestte, langs een loods vol pallets met schuim zoals dat in meubels verwerkt wordt, café De Bonten Os en langs wat eruit ziet als min of meer reguliere huisvesting voor onaangepaste stadsbewoners. Ik keek naar half vergane borden aan de gevels, met daarop ‘Voeding Persoon’ en ‘De nieuwe Gazet’ en daaronder… niets van dat alles.
Over de dakgoot, vanuit een zolderraam, staart een zwarte man mij argwanend na. Waarom kijk ik naar zijn huis, en houd ik stil aan de overkant van de straat, met mijn camera in de hand? Wie ben ik en wat doe ik daar? De vragen die ik in zijn gedachtewolkje projecteer, zijn volkomen gelegitimeerd.

Wat gesloten, verlaten en leeg lijkt in deze stad, is dat echter zeker niet altijd. Ook de neergelaten lamellen waarachter ik zit te werken, kunnen die indruk wekken. Waar voorheen nog uitgesproken leegstand en verval heerste in Antwerpen, beginnen opportunistische broodjeszaken nu hun nering in troosteloze uitvalswegen, ogenschijnlijk zonder bewoning in de nabijheid en hangen nu vrijwel overal plakkaten die renovatie, bouw of sloop aankondigen. De belofte van verbetering, vernieuwing en het op orde geraken van de stad verhult enigszins de werkeloosheid, papierloosheid, het isolement en de armoede die er nog wel degelijk zijn. De rij wachtenden voor de donderdagse voedselbedeling hier in de straat, is alleen maar langer geworden de afgelopen jaren. Al staan ook daar rasopportunisten tussen; de zigeuners. Waar wonen die eigenlijk?
Ik ben benieuwd wat het lot van deze stad zal zijn. Ontwikkeling en groei, verval en ondergang zijn stadia in een cyclisch proces dat ook steden als Antwerpen ondergaan. Het kan niet zo zijn dat er altijd geld blijft (of, erger nog: is) voor al die goede bedoelingen, dat er een markt is voor al die optimistische ondernemersinitiatieven. Als ik rondloop langs de laatste bouwvallen en rafelranden en tussen de goedkope arbeidskrachten, de mannen die werkloos rondhangen op de straathoeken en misschien ook wel de illegalen die proberen te overleven, vraag ik me werkelijk af of ik dan het aanstaande verleden of alweer de toekomst zie.