zaterdag 3 januari 2009

Harnas ribbenkast

Vanochtend, in alle vroegte, heb ik een lange reis beëindigd. Mijn paard is ontspannen, mijn zwaard ligt op de kapstok, maar ik ben er nog niet geheel van overtuigd dat dit werkelijk het einde is. Het was een avontuurlijke expeditie, met weinig zekerheden onderweg. Vier dagen geleden verdween ik in mijn eigen lichaam en teerde langzamerhand in op alle reserves die ik had. Mijn geest bleef achter bij het kampvuur en ik vertrok voor een dwaaltocht langs pijnlijke spierbundels en volgestroomde holtes, door vergiftigde bloedbanen. Mijn onrustig kloppende hart en hijgende longen zaten gevangen in het harnas van mijn ribbenkast. Er werden me raadsels opgegeven om aan de koorts te ontkomen, maar mijn pogingen ze op te lossen, stookten het innerlijke vuur juist hoger op. Ik wilde de oorzaak van mijn ziekte te lijf gaan, maar trof de vijand niet aan. Ik hoorde stemmen in de verte, kon echter niet terugschreeuwen zonder mijn binnenste naar buiten te hoesten; ik kon geen aanwijzingen lezen, geen verslag doen. Ik was verder weg van alles dan ooit. Hol. Leeg. Op als een oud jaar. Toen ik vanochtend wakker werd, met het laatste koude zweet nog op mijn slapen, had ik de indruk dat ik was aangekomen. Maar waar? Is dit hier thuis, ben ik terug?