Na een dag schrijven stelt iemand me in de donkere kroeg de vraag: 'Waar schrijf je op dit moment over?'
Ik zeg: 'Over de rellen in de banlieus, de buitenwijken.'
'Ah, Saint Denis,' concludeert mijn gezelschap, dat uit Frankrijk komt.
In de laatste flarden schrijfhypnose waaruit ik langzaam ontwaak, zie ik nog het bijzondere toeval van deze ontmoeting. Ik ben al de hele week met mijn gedachten in Parijs tenslotte, dankzij Modiano, dankzij het dromen van vluchten.
Ik zeg dat de rellen in Athene onlangs veel overeenkomsten vertonen met die in de buitenwijken van Parijs een paar jaar geleden. Het zijn oprispingen van het magma van maatschappelijke onvrede, meestal aangevonkt door de onfortuinlijke dood van een tiener. Eerder die dag heb ik er zelf een verzonnen, voor mijn verhaal dat zich in 2022 afspeelt. Dan is het weer zover. Lizuca Dinu gaat ze heten, zestien jaar oud. Ze bestaat sinds gisteren, en is ook al weer dood. Onvermijdelijk, werkelijk.