vrijdag 16 september 2011

Uit de leeszaal (69)

‘Korzenievski, die na zijn aankomst in Oostende onmiddellijk naar Marguerite Poradovska in Brussel reist, ervaart de hoofdstad van het koninkrijk België met haar steeds bombastischer wordende gebouwen nu als een grafmonument dat zich verheft boven een hecatombe van zwarte lichamen, en hij heeft het gevoel dat de voorbijgangers op straat allemaal het duistere geheim van Kongo in zich dragen. Inderdaad bestaat er in België tot op de huidige dag een bijzonder soort lelijkheid, die door de periode van ongeremde uitbuiting van de Kongolese kolonie is gevormd en zich manifesteert in de macabere sfeer van bepaalde salons en in een opvallende mismaaktheid van de bevolking, zoals je die elders maar zelden aantreft. In elk geval herinner ik mij heel goed dat ik bij mijn eerste bezoek aan Brussel in december 1964 meer gebochelden en gekken ben tegengekomen dan anders in een heel jaar.’
[W.G. Sebald, De ringen van Saturnus, p. 129.]