‘Zo was het dus om niet mezelf te zijn. Dit was wie Pip was. Want, vergis je niet, ik hield de hele tijd mijn pruik op. Ik geloofde dat hij dit alles mogelijk maakte, en ik denk dat ik daar gelijk in had. De pruik en het feit dat ik niet huilde, zelfs terwijl ik verschrikkelijk graag wilde huilen en haar zeggen hoe ellendig ik me had gevoeld, haar wilde knijpen en haar laten zweren dat ze me nooit meer zou verlaten. Ik wilde dat ze me zou smeken om met mijn werk te stoppen en dan zou ik ermee stoppen. (…) Iedereen weet dat een mens blijft leven wanneer je haar geheel met verf bestrijkt zolang je maar niet haar voetzolen mee schildert. Er is niets meer dan iets kleins als dit voor nodig om iemand te doden. Ik had de pruik bijna dertig uur zonder onderbreking op, en terwijl ik stripte, kroelde en kreunde begon ik me verhit te voelen, oververhit. Tegen de middag liep het zweet langs mijn gezicht, maar de mannen bleven gewoon komen, het was een dag met een ongelofelijke omzet. (…) Pip legde me meteen in bed en leende zelfs een thermometer van haar collega boven. Maar ze stelde niet voor dat ik dat ik mijn pruik af zou doen, en in mijn koorts begreep ik wat dit betekende. (…) Ik deed hem niet meer op ’s ochtends, en Pip vroeg niet hoe ik me voelde; ze kon zien dat ik beter was. Ze bood niet aan me naar mijn werk te brengen, en we wisten allebei dat ze er niet zou zijn om me op te pikken.’
[Miranda July, ‘Iets dat niets nodig heeft’, in: Niemand hoort hier meer dan jij, p. 102-105.]