vrijdag 5 november 2010

Dingpfleger

In een portiek aan de Oranienstraße hangt het bordje van het Museum der Dinge. Gevestigd op nummer 25, tweehoog en niet te vinden als je gewoon de straat door loopt en niet van het bestaan op de hoogte bent. Dat past, bedenk ik me nu, eigenlijk heel goed bij het wezen van dit museum. Het heeft natuurlijk een officiële, serieuze en verantwoorde doelstelling:

‘Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge sammelt die von der industriellen Massen- und Warenproduktion geprägte Sachkultur des 20. und 21. Jahrhunderts. (…) Das Werkbundarchiv – Museum der Dinge steht als autonome Organisation bewusst in dieser Werkbund-Tradition und sieht Seine Aufgabe gleichermaßen in deren materieller Bewahrung und wissenschaftlicher Dokumentation wie in ihrer zeitgenössischen Interpretation und Reflexion.’

Maar wat het vooral doet is op een prachtige manier tonen van allerlei gebruiksvoorwerpen van Duitse makelei die een ‘dagelijks’ karakter hebben, of hadden. Variërend van design tot ontwerpen voor massaproductie. Het museum vraagt vooral aandacht voor de gewone, vaak onopvallende, soms onooglijke dingen. Die zijn, eenmaal tentoongesteld in een museum of mooi uitgelicht gefotografeerd, ineens een stuk minder gewoon, zeg maar: bijzonder. En dat is goed. Het alledaagse en functionele bezit vaak een schoonheid die je eenvoudig over het hoofd kunt zien.


Eenmaal aanbeland op de 2e etage, troffen we een open deur, en een afgesloten kassa. Ook de kassa was ogenschijnlijk een van de vele dingen in het museum. We wachtten en wachtten en wachtten bij de ingang tevens giftshop, maar duidelijk tevergeefs, en besloten het museum dan maar gewoon te gaan bezoeken. Ook binnen kwamen we niemand meer tegen. Het Museum der Dinge deed zijn naam eer aan.

Na het zien van al die duizenden voorwerpen, werd ik besprongen door een verzamelaarswaan, het psychotische visioen van compleetheid, en ik verloor mezelf bijna in het bedenken van alle dingen die er niet waren in het museum, en hoeveel ruimte je nodig zou hebben om alle unieke dingen die er überhaupt zijn, bij elkaar te brengen in een museum. Gelukkig waren de mensen die er werken wat verstandiger, en hadden die duidelijke keuze gemaakt voor de dingen zoals gemaakt door de ontwerpers verbonden aan het Deutsche Werkverbund.

Bij vertrek nam ik van naast de nog altijd onbemande kassa een foldertje mee en las dat je ‘Dingpfleger’ kon worden van het museum:

‘Übernehmen Sie durch die Zahlung eines bestimmten Spendenbetrags ein Jahr lang die symbolische Pflege fur dieses Ding (…) Als Dingpfleger werden Sie namentlich auf unserer Internetsite und im Museum genannt, erhalten freien Eintritt in das Museum…’.

Dat klonk me op een verwarrende manier zowel poëtisch als ook politiek correct in de oren in het huidige, moeizaam scharnierende tijdsgewricht: modern mecenaat, door het adopteren van een ding, van materie. Al was het maar om naderhand te betalen voor ons bezoek. Heel even overwoog ik de objecten die mijn ‘symbolische’ zorg zouden kunnen verdienen (de hamer en de sikkel misschien… ‘Pflegtschaft frei!’), maar ik besloot toch er vanaf te zien.