We gingen onderweg om het graf van M. te bezoeken. Het was een mooie zondag, zo zonnig als de dag van haar begrafenis was. We liepen tussen de bomen door het zachte herfstlicht en beleefden een mooie tocht. We waren onderweg, en werden verrast door heftig gebrul in het bos, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorsprong, tot we oog in oog met Dinosauriërs stonden. En eenmaal middenin in het bos troffen we een zandverstuiving aan waar de kinderogen een prairie of een woestijn in zagen, een plek om altijd te blijven ook, zo mooi.
Eenmaal terug in de bebouwde wereld wandelden we langs een rusthuis voor oude en verwaarloosde paarden waarvan de houten naambordjes ook na hun overlijden, zorgvuldig werden bewaard, en evenveel liefde en zorg aan de poezen, konijnen en mussen werd besteed.
Vermoeid en begeleid door zacht kindergeklaag bereikten we uiteindelijk ons doel; de absurde plek die een begraafplaats in de belevingswereld van kinderen is – en dat prompt ook weer in de mijne werd. Toen we het eenmaal hadden gevonden, stonden we stil bij het graf, waarop veelkleurige plantjes bloeiden in afwachting van de steen. Eigenlijk viel er weinig te snappen van alle doelloosheid die daar verzameld was. Er zijn onbegrijpelijke dingen, en met de tijd worden ze meestal een feit. Maar je daar in alledaagse verwondering vragen bij stellen, blijft altijd goed. Het was in ieder geval een passende pelgrimage, in de geest van de begravene.