donderdag 10 maart 2011

Beleefdheidsbezoek

Op zaterdagmiddag liep ik door het kleine haventje van Lillo, waar de bootjes nog op schragen en blokken stonden. Zeepokken hadden zich aan de zwarte zwaarden vastgezet als sterren aan het firmament en ik nam er een foto van, eigenlijk omdat ik beelden van korstmos verzamel.

De volgende dag, na een mooie tocht over een verborgen fietspad in het groen langs de ring van Antwerpen, bezocht ik met F. de tentoonstelling van Anselm Kiefer in het Museum voor Schone Kunsten. Over Kiefer en mijn verhouding tot zijn werk, schreef ik hier al eerder. Toen ik zondag door de zalen met zijn werken uit het privébezit van de familie Grothe liep, besefte ik dat mijn impuls om te gaan kijken eerder op nostalgie duidde dan op waardering voor zijn huidige werk. Hij is een jeugdliefde van mij, een ideaal uit de tijd dat ik naar grote gevoelens en gebaren verlangde en die van anderen ten voorbeeld nam. Ik heb werkelijk van hem geleerd op een andere manier naar de wereld te kijken – zoals je dat van een goede leraar, een meester, een vader kunt leren. Maar nu merkte ik dat ik mijn eigen perspectief ontwikkeld heb, dat ik zelf iemand geworden ben, en mijn vaderfiguur ontgroeid. Wat me restte was de vadermoord, het levenslange eerbetoon of, zoals afgelopen zondag: het beleefdheidsbezoek.
Natuurlijk herkende ik de gedeelde interesse voor bepaalde thema’s (Jacob, de toren van Babel) en de voorkeur voor een bepaalde weergave van landschappen (verwant aan die van Strindberg of Permeke), en natuurlijk genoot ik nog steeds van zijn materiaalgebruik. Maar dat was het zo ongeveer.

Opvallend was de overeenkomst tussen het werk waarin Kiefer de sterren op het zwarte doek nummers gaf (‘The Secret Life of Plants for Robert Fludd’ en ‘Jaipur’), ze als hemellichamen verbond door in wit gips gedoopte takjes of een op het canvas gebonden, opgezette gans, en wat ik de dag tevoren in Lillo had gezien. Maar misschien hoefde het me niet te verbazen, net zo min als dat het enige werk dat echt indruk op F. en mij maakte, het laatste doek in de laatste zaal, de titel ‘Jacob’s Himmliches Blut’ droeg.