Mijn gordijnen waren dicht en ik had bezoek. Er werd aangebeld en ik liep naar de intercom die mij, onzichtbaar vanaf de straat, bereikbaar maakte. Aan de straatkant van de intercom zei een meisjesstem dat ze graag een enquête wilde afnemen over mij en mijn relatie met de buurt waarin ik woonde. Ik zei haar dat het nu niet schikte, en ze liet de papieren in mijn brievenbus glijden. Ze zou een week later langskomen voor de ingevulde enquête en een ‘lichaamsmeting’. Met die intrigerende cliffhanger eindigde ons gesprek.
Een week later werd er opnieuw ’s avonds aangebeld. Ik was er niet op verdacht, nam de hoorn van de intercom en riep ‘ja?’ Hetzelfde meisje kwam namens de universiteit van Maastricht vragen of ik mijn enquête al ingevuld had. Ik had er nog geen minuut voor kunnen uittrekken, en zei haar dat, waarop ze aankondigde weer een week later nog een keer langs te komen. Ze vroeg me toch of ik, ‘alstublieft’, de enquête wilde invullen. Het klonk bijna wanhopig. Zou niemand zich over onze buurt willen uitspreken? Ik begon medelijden met haar te krijgen, en besloot de vragenlijst voor het meisje in te vullen, ook al kende ik slechts haar stemgeluid.
In de dagen die erop volgden, probeerde ik de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden. Iedere dag een stuk of tien. Dat viel niet mee, en meermaals moest ik diep nadenken over mijn alledaags bestaan, want dan wel weer interessant was.
‘Als u een probleem heeft, hoe reageert u dan in het algemeen?’
‘Gebeurt het wel eens dat een of meer van de mensen waar u mee omgaat; u uitnodigt voor een feestje of etentje/genegenheid voor u toont/u troost/u complimenten geeft/interesse voor u toont?’
‘Begroet u de buren als u ze ziet?’
‘Op een dag dat u groenten eet, hoeveel opscheplepels eet u dan gewoonlijk van…?’
‘Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte, hoeveel minuten u daar dan gemiddeld op zo’n dag mee bezig was en hoe inspannend deze activiteit was?’
Enzovoort en zo verder. Het betrof duidelijk een lijst vragen naar mijn geestelijk en lichamelijk welbevinden. De vragen veronderstelden een verband tussen criminaliteit, inkomen, gezond eten, bewegen, en gevoelens van eenzaamheid en depressie – of het ontbreken daarvan. Het viel me vooral op dat ik nergens mijn geluk kon uitschreeuwen – dat hoorde blijkbaar niet bij het wetenschappelijke verwachtingspatroon van mijn buurt. Misschien zou de lichaamsmeting nog uitkomst bieden. Ik begon het me sterk af te vragen.
Twee weken later belde het meisje opnieuw aan. ‘Om de vragenlijst op te halen, ‘ zei ze, al enigszins teleurstellend. Ik zat te eten maar liet haar binnen, in gespannen afwachting van wat komen ging. Al snel bleek dat ook voor mijn fantasie geen ruimte was bij dit wetenschappelijke onderzoek. Het meisje bleek een jonge moeder te zijn, die zelf ook niet precies wist wat het doel was van het onderzoek. En met het noteren van mijn lengte en gewicht was de lichaamsmeting een feit. Zelf misschien ook zenuwachtig geworden van onze intercomgesprekken, overhandigde ze me snel een cadeaubon als blijk van dank, en verdween. ‘Tot over een jaar, ’ zei ze bij vertrek. Eens te meer ben ik nu voor de sloop van mijn huizenblok.