Nu ik alleen in de nachtelijke uren aan lezen toekom, fascineert het boek – de nieuwe Allard Schröder – me misschien nog meer dan het in het nuchtere daglicht zou doen. Tussen daad en droom verdwijn ik naar zijn tijdloze 1952. ’s Nachts woon ik in Wenst:
‘Van je eigen leven herinner je je nooit de jaren waarin er alleen maar onbeduidende dingen zijn gebeurd, al helemaal niet als die voorvallen misschien wel hadden kúnnen gebeuren, maar gewoon niet zijn gebeurd, ook niet bijna. Dat wil niet altijd zeggen dat ze dan ook niets hebben betekend, want juist omdat ze in een belofte zijn blijven steken, kunnen ze je een leven lang beheersen.
Tot nu toe was het bestaan van Engelbert Vos een vierentwintig jaar durende opeenvolging van onbeduidende voorvallen geweest, waarvan er geen één opmerkelijke gevolgen had gehad. Dat had niemand ook verwacht. Aan Wenst, waar hij ter wereld was gekomen en zijn jeugd had doorgebracht, zijn de grote gebeurtenissen die geschiedenis hebben gemaakt vrijwel ongemerkt voorbijgegaan, alleen de wisseling der seizoenen was er om de mensen aan hun nietigheid te herinneren – goed, je had er de stank en het schuim in de kanalen en het stof van het land die jaar in jaar uit terugkeerden, alsof ze als natuurverschijnsel bij het seizoen hoorden.’
[Allard Schröder, ‘Uit het raam kijken in 1952 (een romance)’, in: Wenst, p. 55]