zondag 27 december 2009

Bloedzuigers

Schrijvers kunnen fascinerend materiaal zijn voor een film, maar ik ben altijd op mijn hoede tijdens het kijken daarnaar. Er ontstaan al zoveel verwachtingen wanneer je zegt dat je een schrijver bent. En de ene schrijver is de andere niet, alhoewel…
Op kerstavond keek ik met L. naar Capote, over Truman Capote in de periode dat die zijn meesterwerk In cold blood schreef. Capote schreef faction, een voor de roman destijds nieuw genre; non-fictie, verteld met de technieken van de fictie. We zagen hoe Capote, gefascineerd door de brute moord op een familie, probeert te begrijpen wat er omgaat in een van de moordenaars, Perry Smith. Hoewel die bekend heeft, en ter dood veroordeeld wordt, doet Capote er alles voor om nog zolang mogelijk met hem te spreken, de ware beweegredenen van de moordenaar te achterhalen. Hij gebruikt geld en invloed om de gerechtelijke processen te rekken, zolang hij nog aan zijn verhaal werkt. In de tussentijd ontwikkelt zich tussen hen een band, hoe ver hun belevingswerelden ook uit elkaar lijken te liggen. Smith kan zijn leven rekken door de schrijver te woord te staan, al is de terechtstelling onvermijdelijk. Capote trekt zich echter terug uit het leven van Smith als diens einde nadert. Hij heeft het verhaal voor zijn boek en hij had de titel al bedacht voordat Smith hem zelf het motief heeft gegeven. Hij durft hem eigenlijk niet meer onder ogen te komen. Toch zal hij dat uiteindelijk doen, en getuige zijn van diens ophanging.



Veel fictie is feitelijk faction. Waarschijnlijk heeft een werk van literatuur pas echt waarde wanneer het doorleefde elementen uit de werkelijkheid bevat; ervaringen van de schrijver zelf of ervaringen van anderen, die hij goed aanvoelt. Ervaringen die opgeschreven moeten worden om leven in de dode letters te krijgen.

Jaren geleden zei een vriendin tegen me dat alle schrijvers hetzelfde zijn: ze vertellen niets over zichzelf, maar horen de ander helemaal uit tot ze een verhaal hebben. Dat is te eenvoudig gesteld. Voor mij geldt wel dat wat ik meemaak, of hoor vertellen, vroeg of laat de kamers van mijn schrijvershart instroomt. Ik kan de woorden van anderen opzuigen, er na verloop van vertellen verhalen in zien, waarvoor intieme details belangrijk worden, en bepaalde vragen gesteld moeten worden. Tegelijkertijd: er zijn mensen die graag over zichzelf spreken, en daarvoor moet er ook een luisterende partij zijn. Zo houden we elkaar in de houdgreep, in de hoop op verlossing, of troost.
De band die door het delen van verhalen ontstaat, kan vluchtig zijn, of schijnbaar, en verdwijnen als het verhaal klaar is. Het is als lezen, en een boek dicht doen. Dat gebeurde in zekere zin ook bij Capote, en hij werd er niet gelukkig van; zijn dodelijke eenzaamheid in een overvol sociaal leven, waarin hij de act van levendig middelpunt opvoerde, werd pijnlijk duidelijk gemaakt in de film.
Het is een schaduwkant van het gedoemde leven dat het onze is. En ik waarschuw bij deze: ook ik ben een bloedzuiger, eentje die ook zichzelf in zijn staart bijt trouwens. Nu maar hopen dat er iets waar is van de helende werking van bloedzuigers.