'Tijdens het rennen, ren ik gewoon. In principe loop ik in een leegte. Of misschien moet ik zeggen dat ik loop om een leegte te creëren. Vanzelfsprekend glippen in die leegte ook af en toe spontaan gedachten binnen. De menselijke geest kan immers niet volledig leeg zijn. De psyche is niet sterk en ook niet coherent genoeg om een leegte te omvatten. Toch blijven de gedachten (ideeën) die tijdens het hardlopen mijn geest binnendringen ondergeschikt aan de leegte. Ze zijn geconstrueerd op basis van leegheid, niet op basis van inhoud.
De gedachten die in me opkomen tijdens het hardlopen zijn te vergelijken met de wolken aan de hemel. De wolken hebben allerlei vormen en afmetingen. Ze komen en gaan. Maar de hemel blijft altijd de hemel. De wolken zijn slechts gasten. Ze kloppen aan en verdwijnen weer. Alleen de hemel blijft waar hij is. De hemel is iets dat bestaat en tegelijk niet bestaat. Hij is substantieel en tegelijk ontastbaar. We kunnen de aanwezigheid van die onmetelijke vergaarbak slechts aanvaarden en in ons opnemen voor wat hij is.'
[Haruki Murakami, Waarover ik praat als ik over hardlopen praat, p. 27]