In Utrecht wordt een maand gewijd aan de dichter en schrijver Fernando Pessoa, met een festival over zijn leven en werk. Ik bladerde daarom ook weer eens in zijn bijbel voor dichterlijke boekhouders, versplinterde ik-figuren en pijnlijk gevoelige zielen:
'En zo zoet is de gewaarwording die me wegrukt van debet en credit, dat ik, wanneer me een vraag wordt gesteld, zacht antwoord, alsof mijn wezen leeg was, alsof ik niet méér was dan de schrijfmachine die ik bij mij draag in de open koffer van mijzelf. De onderbreking van mijn dromen stoort mij niet; zo zoet zijn ze dat ik doorga ze te dromen doorheen het praten, schrijven, antwoorden, tot zelfs een gesprek voeren toe. En doorheen alles loopt het verloren theeuur ten einde en gaat het kantoor sluiten... Ik sla mijn ogen, moe van het huilen dat ze niet hebben gedaan, op van het boek dat ik langzaam dichtdoe, en onderga met gemengde gevoelens dat met het sluiten van het kantoor ook mijn droom zich sluit; dat ik met het handgebaar waarmee ik het boek dichtklap het verleden onherroepelijk bedek; dat ik naar het bed van het leven ga zonder slaap, zonder gezelschap noch rust, in het heen en weer golven van mijn gemengde bewustzijn, als twee vloedtijden in de zwarte nacht, aan het eind van mijn lot van verlangen en troosteloosheid.'
[Fernando Pessoa, Het boek der rusteloosheid, p. 76]