Hoe verstikkend warm, krap en ongemakkelijk een slaapcoupé ook kan zijn, er is schoonheid te vinden in het reizen met de nachttrein. De metalen geluiden, het blazen en zuigen, bonken en suizen over het spoor; de flarden die je ziet van stations of huizen in de bewoonde wereld; de blikkerige klanken van de stationsomroepers over de lege perrons, waarvan hooguit een verdwaalde gast nog instapt; het dichtslaan van de deuren en langzaam weer vertrekken voor de volgende onrustige droom… Mooi is ook dat je tot het allerlaatste kunt blijven op de plek van vertrek. Dat je pas gaat wanneer het station bijna verlaten is, de stad stil is, dronken of fatalistisch wordt, de feestjes binnenskamers worden gevierd, weinig tot niets meer aan het dagelijks bestaan herinnert. En dat je vervolgens aankomt en meteen aan een nieuwe dag kunt beginnen, aan een nieuwe zomer zelfs. Zo ruikt het, zo voelt het vandaag tenminste.
We vonden lucht en ruimte de afgelopen dagen, beweging en ideeën, liefde en rust, over de grens. We vergaten waar we vandaan kwamen en dachten niet over waar we naar toe zouden gaan. Het kon alle richtingen op, maar altijd alleen samen. We waren in een bevrijde stad, die overal had kunnen zijn, al was het natuurlijk Berlijn. Daarom konden we vannacht met de nachttrein weer naar huis, want waar we ook waren, we bleven thuis.