dinsdag 20 april 2010

Vaderfiguur

Zo’n twintig jaar geleden maakte ik volop aantekeningen voor een boek over Andrei Tarkovskij. Hoe goed ik zijn films ook vond, hoezeer ik zijn ideeën over film ook deelde, aan de verhalen die ik over hem las, hield ik geen al te plezierige indruk van de man zelf over. Toch kan ik me tot op de dag van vandaag aan de vorming door zijn werk niet onttrekken, en ik wil dat ook niet. Hij is ondertussen veel minder heilige en veel meer mens geworden door wat ik van hem weet. Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij geen vriend, maar zoiets als familie, een adoptievader geworden is misschien. Ik heb hem dan ook niet zelf uitgekozen, als een vriend of vriendin; hij kwam op mijn pad, en ik kan hem zowel haten als liefhebben, maar niet kwijtraken. Hij zal nooit een biografie van me krijgen, en zeker ook geen hagiografie. Maar hij blijft onvermijdelijk in mijn leven aanwezig – en dat is zo sinds ik kennismaakte met zijn films, op zijn sterfdag in 1986, waarover later misschien nog eens.

Twee weken geleden schoof ik van stoel naar stoel in het filmhuis, tot ik voor mijn gevoel eindelijk op een aangename plek zat om te kunnen eten. J. wees me erop dat ik daar precies onder de portretfoto van Tarkovskij zat, die aan de muur achter mij hing.
Donderdag kocht ik een boekje met foto’s van Tarkovskij, Lichtbilder (München 2009), waarvan ik jaren geleden in Italië het origineel had gezien. Zijn foto’s bleken polaroids te zijn… iets dat mij destijds volkomen was ontgaan. In de Duitse vertaling van de inleiding op de foto’s schrijft dichter en scenarioschrijver Tonino Guerra: ‘Tarkovskij dachte oft über das Fliehen der Zeit nach, und tatsächlich wollte er sie mit diesen raschen Blicken der Polaroidkamera festhalten. (…) Es sind Bilder wie Schwärme von Schmetterlingen vor den Augen dessen, der die Kürze des Lebens ahnt – eine Ahnung, die nicht mit der damals noch fernen Krankheit zu tun hatte, sondern mit dem Wissen, dass alles aus flüchtigen Blicken besteht, die man auf einer Reise der raschen Atemzüge bei sich tragen sollte.' (p. 7)
De rillingen liepen over mijn rug. Dit was wat je noemt een teken van lotsverbondenheid, onvermijdelijk als een bloedband. Hij keerde weer terug in mijn bestaan, door de boekbladzijden in mijn handen, door mijn eigen blik misschien, en nu in deze polaroid. De mijne.