donderdag 9 september 2010

Uit de leeszaal (48)

‘Het bedienende broodmeisje zag hij tot in de meest morbide details voor zich verschijnen, alsof ze een afbeelding was geworden in een anatomisch handboek. Hij kon dwars door haar heen kijken, zag haar slokdarm zacht bewegen, donkergrijs, de celdelingen van de huid onder haar oksel maakte hij mee als een bruisend geluid van geboorte. Hij zag bacteriën op haar lippen, die als haastige dieren heen en weer marcheerden, zag de route die een doorgeslikte speekselbrok aflegde, langs de keelspieren, de huig als een afgeronde toren tegen de keelwand (…) zag de witte en pluizige katoenklonten waaruit haar schort gemaakt was nog wiegen in de trillende lucht van een veld in Arkansas in Amerika, kende het merk van de machine die de pluizen tot draden had verwerkt, Machinery Darlington Estate since 1889, eerste begroting uit 1912, hoofdaandeel Mrs Wendicott 1424 dollar. (…) in een flits zag hij de aarde van heel dichtbij en veraf, hij herkende het sterrenbeeld waartoe het meisje behoorde (…) hij was voor een paar seconden de hand van de schooljongen die haar rug aanraakte toen ze nog een meisje was. (…) Hij kende alle wiskundige formules die haar een lichaam hadden gegeven, hij zag ze voor zich in een buiteling van kleurige cijfer- en lettertekens.
Hij had zijn bril afgezet in de hoop aan dit alles te kunnen ontsnappen, om niet in weerzin te hoeven ondergaan, want dat was wat hij vreesde (…). Even had hij de hoop gekoesterd de beelden te kunnen sturen, daarna was alles in beweging gekomen, en warm geworden, hij zag de gerstkorrels in de broden terugkeren, hij zag er gezichten op, ze lachten naar hem en wuifden.’
[Kees ’t Hart, De keizer en de astroloog, p. 78-79].