zaterdag 20 augustus 2011

Schrijven

Ik zag een meisje stilstaan op het trottoir en met open mond ergens naar kijken. Ik volgde haar blik en merkte aan de overkant van de straat, langs het water, een ander meisje op. Het tweede meisje (trainingspak, paardenstaart) op haar beurt had haar aandacht volkomen gericht op een raampje van de bovenste verdieping van de gevangenis, aan de overkant van het water, over de muur, vlak onder het dak met de grijze schoorsteentorentjes. Achter dat raampje zat een jongeman in ontbloot bovenlijf die met zijn armen over elkaar op de vensterbank van zijn cel leunde. Ook hij keek geconcentreerd voor zich uit, naar zijn vriendinnetje of zus die langs het water stond. Zij maakte grote gebaren met een arm. Ik fietste voorbij, keek even naar haar, keek weer voor me op de weg, en keek nog eens om. Toen zag ik dat ze met een vinger letters schreef op een denkbeeldige ondergrond, de ene na de andere. Ze schreef een zin, een boodschap, een lange boodschap, een verhaal misschien zelfs, in het luchtledige. Geluidloos. Hij las het aandachtig, zij schreef het, geconcentreerd. En een van de twee deed dat in spiegelschrift.