Het was een ongehoorde vlaag van leeshonger die mij gisteravond de straat op dreef. Omdat de winkels en de bibliotheek om 21.00 uur zouden sluiten, had ik nog een uur om een boek te vinden dat me zou kunnen kalmeren. Ik wilde lezen, lezen en nog eens lezen, niets anders meer. Maar dan niet langer de richtingloze woordenbrij van Javier Marías: ik wilde heldere zinnen, zuiverheid, harde duidelijkheid met een levensgevoel dat aansloot op het mijne, of daar precies mee contrasteerde. Ik racete de straat uit, op weg naar de dichtstbijzijnde bibliotheek. Die bleek een week geleden zijn sluitingstijden te hebben aangepast: het was er onverwacht donker en doods. Met een holle blik in de ogen beende ik het nabij gelegen winkelcentrum in en zag in de verschrikte ogen van de tegenliggers mijn junkiemotoriek weerspiegeld. Tussen de bestsellers in de boekhandel trof ik niets van mijn gading, het luisterde nauw. Dus stoempte ik weer naar huis.
Eenmaal thuis herademde ik voorzichtig; zou er tussen al die ruggen toch niet eentje zijn die me dragen kon? Een Japanner, Kafka's brieven aan Felice, toch weer Allard Schröder? Ik zette mijn tanden in Houellebecq, Mogelijkheid van een eiland. Al die duizenden gebonden en gelijmde woorden in de schemering: niks pronkstukken van een verzameling; prooien van de jacht, de jacht van een hongerige letterwolf.