'Ze konden uren lopen zonder iets te zeggen. Zonder dat het ooit was uitgesproken wist hij dat zij wist dat zo datgene wat hij ooit goed gedaan had in zijn werk tot stand kwam. Hoe dat mechanisme werkte kon hij niet zeggen. (...) En toch, wat was het nu helemaal, dat denken? Het had iets met leegte te maken, veel meer viel er niet over te zeggen. De dag moest leeg zijn, en hijzelf eigenlijk ook. Lopend had hij het gevoel dat die leegte door hem heen stroomde, dat hij transparant was geworden, of er op een eigenaardige manier niet was, niet bij de wereld van de anderen hoorde, er net zo goed niet had kunnen zijn.'
[Cees Nooteboom, Allerzielen, p. 17-18]