In afwachting van L. zat ik gisteren op een bankje bij het Meeting Point van het station. Om mij heen stonden anderen ook te wachten. Soms tuurden ze licht gespannen in de verte; soms was er al een glimlach om het aanstaande vertrek of weerzien in hun gezicht te zien; soms stonden ze vast in het drukke sms- of telefoonverkeer met iemand die er nog aan moest komen, of elders in het station rondliep. Regelmatig vielen geliefden, familie en vrienden elkaar in de armen, en groepjes werden compleet. Zodra het wachten voorbij was, was eigenlijk iedereen zonder uitzondering blij. Het Meeting Point was een plek van troost, ook voor de toeschouwer; ik wist waar ik naar toe zou kunnen als ik daar behoefte aan had.
Na het bezoek aan Amsterdam, keerden L. en ik weer terug op het station. Met onze intense gesprekken over anderen nog in gedachten, liep ik alleen verder door de stationshal en vroeg me af waar het Parting Point was, de plek om afscheid te nemen. Misschien nam je geen afscheid in een hal waar iedereen bij was; dat moest in een intieme sfeer, in het halfduister waarschijnlijk. Misschien in een ondergrondse loods met alleen maar uitgangen, in alle windrichtingen. Een loods waar traanwater langs de wanden naar beneden sijpelde, waar een koude tochtstroom de stalen deuren liet piepen in de scharnieren en hier en daar een nis was met leren banken en schemerlampen; gelegenheid voor een laatste omhelzing. Of misschien nam je toch het beste afscheid in de buitenlucht, waar geen opgeslotenheid bestaat - op straat. Ik maakte me voorstellingen van de laatste kruising, de laatste splitsing waar de wegen zich zouden kunnen scheiden.