Hoe vaak houden we ons niet bezig met de dingen die er niet zijn, of er nog niet zijn, of er allang niet meer zijn? Met voorstellingen van zaken in plaats van met de zaken zelf? Met gelegenheden waar we bij gelegenheid zelf niet bij aanwezig waren? Met ontmoetingen waarvoor hetzelfde gold? Met de plaatsen waar anderen zijn, maar waar je zelf niet bent? Met een toekomst die er niet is, of met een verleden dat niet meer bestaat? Hoe vaak willen we in de ander niet nog een heel andere ander zien? Hoe vaak willen we wat onbegrijpelijk lijkt niet begrijpen door het juist te willen begrijpen in begrippen die we wel begrijpen, om vervolgens te concluderen dat we er niets van begrijpen?
De voor de hand liggende weg blijkt vaak aan het einde van een afslag te liggen. Afslag 1: Ontkenning. De ontkenning van de realiteit is een werkelijkheid op zichzelf, zoiets als een parallel universum – dat wat mij betreft in aanmerking voor vernietiging komt, hoezeer het me ook aan het hart gaat.
Hoe moeilijk is het om het bestaan eenvoudigweg te laten bestaan, als een realiteit die niet anders dan geaccepteerd kan worden en op zichzelf eigenlijk geen waarde kent, die een feit is? Alle andere bewegingen, ook de roerloze van de gedachtewereld, zijn producten van de wil, de drift, de drang in een bepaalde richting; het leven dat ook nog altijd sterven is. Maar ook dat bestaat, en je kan eraan gehecht raken. Ik kan niet anders dan dat toegeven.