De afgelopen week was ik met drie vrienden in Venetië. We bezochten onder andere de Biennale, de tweejaarlijkse, grote beeldende kunsttentoonstelling.
Tussen half zes en zes, vlak voor sluitingstijd, sprintte ik nog even door het hoofdgebouw in de Giardini. Geen tijd voor een grondige studie van het daar gepresenteerde werk, niet meer aandacht dan voor een eerste indruk; voor de eerste tien beslissende, vaak dodelijke seconden. Doorlopen of niet? De tijdsdruk bleek goed aan te sluiten bij het effectbejag van de geselecteerde kunstenaars. Misschien kwam het door de enorme omvang van de Biennale, misschien door de teleurstellende kwaliteit van de keuzes van de curatoren, maar er was weinig werk dat een blijvende indruk op me maakte, enkele uitzonderingen daargelaten (de paviljoens van Denemarken, Hongarije, Nederland en België, en een deel van de Arsenale). Heel veel kunstwerken leken voor de vluchtige, vluchtende blik gemaakt: het waren niet meer dan schetsen, ideetjes, aanzetten tot iets dat nog niet iets was, of een flauwe afspiegeling van wat er al eerder was. Als de Biennale een spiegel zou moeten zijn van de stand van zaken in de mondiale beeldende kunst, dan is het misschien geen vijf voor twaalf, maar wel tien voor zes. Ook met dank aan de onrust in de blik van de bezoekers.