2010 wordt het jaar van Alice in Wonderland. Om meerdere redenen. Redenen die hier niet ter zake doen - of nog niet. Maar toch. Dit wil ik er wel over zeggen.
Omdat ik de afgelopen weken regelmatig geschaduwd werd door pijnen en pijntjes, besloot ik me wat in mijn achtervolger te verdiepen. Hij was een permanente aanwezigheid, een zeurend kind, een verraderlijke tocht, een te hard tikkende klok, die mijn stemming bepaalde en grote invloed had op wat ik zag, wat ik voelde en wat ik dacht. En ik ontdekte wat ik al had kunnen weten; de enige schaduw die permanent aanwezig is, is je eigen schaduw.
De pijn leek soms terug te voeren te voeren tot anderen en de drukte die ik me om hen maakte. Ik begreep echter dat het vooral mijn voorstelling van zaken was die me kwelde – wat nu eenmaal mijn beroep is, maar me aan de schaduwkant dus parten speelt. Toch resulteerde het niet in pijn in de projectieruimte (het hoofd), maar in de schouders die het hoofd droegen, en vervolgens in de rug waarop de schouders horen te rusten. En de pijn wekte het grote verlangen naar isolement op. Soms zoveel dat ik, terwijl ik al in bed lag, niet meer wilde opstaan om er iets over op te schrijven.
De pijn ging onder mijn huid zitten, als de inkt van een tatoeage, met het gewicht van een wreed gedicht. Soms leverde het verhalen op, tot de verbeelding sprekende fantasie, transformaties van de bestaande dingen die iets openbaren, maar soms ook slechts het brandmerk van een zelfkastijdend, rusteloos bestaan. En ik had het volledig met eigen hand vervaardigd, mijn weelderig gekleurd pantser van au.
Dan schuilt er ineens een beetje troost in de wetenschap dat de steeds terugkerende aanvallen van migraine de schrijver Lewis Carroll een vervormende werkelijkheidservaring gaven, die de buitengewone belevenissen van Alice in Wonderland tot een begrijpelijke realiteit hebben gemaakt. Dat heeft in de medische wetenschap zelfs een officiële benaming gekregen: het Alice in Wonderland Syndroom.