‘De leugenachtigheid van het geheugen is ons onaangenaam, omdat we het liefst als een mens uit één stuk door het leven willen gaan. We willen niet voor onverklaarbare leegtes in het verleden staan die ons de regie over onze geschiedenis uit handen zouden kunnen nemen. In de geest van de schrijver worden al die vluchtige elementen op een hoger plan bijeengedreven en in de taal – zijn taal – gefixeerd.
De niet-schrijvende buitenwereld ziet het vanuit een ander verschiet. De personages uit Voskuils autobiografische kantoor-epos hebben verklaard dat de schrijver de ‘feiten’ ernstig geweld heeft aangedaan; zij bleken een geheel andere lezing van de gebeurtenissen te hebben. Wie had ook anders verwacht.
Wie is er hier de bedrogene? De lezer? Nee, die niet, want die weet van niks en heeft genoten van de ‘werkelijkheid’ van Het Bureau. Dat het boek op grond van de mededelingen van zijn niet-fictieve personages uiteindelijk fictie bleek te zijn, doet niet ter zake omdat de lezer het van meet af aan al als zodanig heeft gelezen: werkelijkheid die leest als een roman. De schrijver is de bedrogene. Hij is door zijn geheugen om de tuin geleid, al waren het alleen zijn personages die daar bezwaar tegen maakten.
Marcel Proust heeft ongeveer evenveel woorden als Voskuil nodig gehad om zijn verloren tijd terug te vinden. (…) De schrijver heeft er van afgezien te willen nagaan hoe de raderen van het bestaan ooit precies in elkaar hebben gezeten, de machinerie interesseert hem niet zoveel, want de tijd die hij zoekt is niet in de grote, dramatische momenten te vinden, maar in de kleine, onnadrukkelijke, die zich altijd onverwacht aandienen, bijvoorbeeld wanneer je een naderhand beroemd geworden koekje in de thee doopt. ‘La vie enfin découverte et éclaircie, al seule vie par conséquent réellement vécue, c’est la litterature [...]’ staat ergens in Le temps retrouvé.
Het leven toont zich pas in de literatuur.’
[Allard Schröder, ‘De voorgevormde blik’ in: Nieuwe tijden, p. 75-77]