‘In het appartement links van mij hoor ik mijn buren zachtjes prevelen. Naar het schijnt hebben ze de nodige paperassen aangevraagd om officieel als sekte erkend te worden. Hun geloof lijkt in veel opzichten op dat van de christenen, ze hebben alleen een andere visie op het scheppingsverhaal. Volgens hen werd de mens gecreëerd door een veel ambitieuzere god en gaf hij de mens een speciale opdracht, namelijk het bouwen van een stad. Met boulevards zo breed dat zebrapaden de overkant niet eens haalden. Met gebouwen zo hoog dat liften waren ingericht als wachtkamers. Maar omdat er nog geen elektriciteit was om de liften op te starten, was de mens in de oertijd genoodzaakt om alleen de onderste verdiepingen te bewonen. Het duurde duizenden jaren voor ze ontdekten hoe ze de schakelaars in de kelder konden opstarten. (…) Eeuwenlang zwierf de mens rond als een nomade over dit volledig verkavelde landschap. Soms vond een groep thuislozen een treinstation of een luchthaven met alles erop en eraan. Dan werd er in het gebouw gekampeerd met als bedoeling dat men na verloop van tijd leerde omgaan met de machines en alles gebruiksklaar te maken. De sekte naast mij gelooft heilig dat we deze stedelijke schepping nog niet volledig begrijpen, dat we nog steeds primitieven zijn in een veel te moderne omgeving. Ik denk dat ze gelijk hebben. Maar ik ben niet echt een groepsmens.’
[Joost Vandecasteele, Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, p. 177]