vrijdag 28 mei 2010

Vogelvlucht

We verbaasden ons over de vogelaars, zoals A. We lachten om hun ogenschijnlijk absurde verzamelzucht, misschien omdat we ze niet goed begrepen. Ondertussen had F. een mussenflat getimmerd, zich verdiept in de nestbouw- en broedperiodes van de mezen (en de tijdsdruk waaronder die dieren staan om op tijd hun jongen uit te broeden en aan het vliegen te krijgen) en hij ververste iedere dag een schoteltje met wormen, ook voor dat ene vogeltje met het zwarte kopje dat te gast was op de koer. Hij observeerde de strijd met de andere vogels, en verheugde zich al op de komst van de gierzwaluwen en hun superieure vliegkunst. Ik had mijn vogelhuisjestik, die welbeschouwd waarschijnlijk meer met mijzelf, en met de mensen die ze maken te maken had. In ieder geval raakten we er steeds weer over de vogels in gesprek, die dagen in Antwerpen, en zwegen soms maar omdat er weer schamper om ons gelachen werd.

‘Mom said that people are interested in birds only inasmuch as they exhibit human behavior – greed and stupidity and anger – and by doing so they free us from the unique sorrow of being human. She thinks humans are tired of having to take the blame all by themselves for the badness in the world.’
[Douglas Coupland,
Life after God, p. 80.]

In het polaroidfotoboek van Andrej Tarkovskij, over wie ik al eerder schreef, staat ook een passage over vogels, iets dat ik nog niet eerder had gelezen over hem. Op de set van zijn film De spiegel (1974) had Tarkovskij zich op een ziekenhuisbed laten portretteren met een klein vogeltje op zijn hand. Toen hij twaalf jaar later in Parijs op sterven lag, kwam er iedere ochtend een vogeltje door het geopende raam naar binnen om hem gezelschap te houden aan zijn ziekbed.

Van held naar heilige is een kleine stap voor de mens, maar een grote stap in een valkuil tegelijk. Franciscus van Assisi, met wie ik mij zestien jaar geleden een tijd heb beziggehouden, sprak soms, zoals bekend, met de dieren. Als je echter wat meer over hem gelezen hebt, dan weet je dat de dieren hem net zo vaak negeerden als dat ze met zich lieten spreken.

‘I told Mom my own theory of why we like birds – of how birds are a miracle because they prove to us there is a finer, simpler state of being which we may strive to attain.’
[Douglas Coupland,
Life after God, p. 80-81.]

Ik weet niet precies wat het is. A. verzamelt, F. bestudeert, ik projecteer, met hem – misschien, tijdelijk. Maar wat is het toch met de vogels?