woensdag 26 januari 2011

Tussen andere lichamen

Nu het zwembad waar we normaal gesproken zwemmen, gesloten is vanwege raadselachtige problemen met de kwaliteit van het water, zijn we tot een ander bad veroordeeld. Aangezien dat bad midden op de dag maar een uur voor het banen zwemmen geopend is, zwommen we er vandaag als haringen in een ton.
Doorgaans zwem ik zo’n 45 minuten, in een vrij hoog tempo en bijna zonder pauzes. Ik tel de baantjes, en probeer zo vloeiend mogelijk te bewegen, op zoek naar de ideale balans tussen snelheid en krachtsinspanning. Hoewel het bad ongelofelijk vol was en botsingen en ergernissen over de verschillende tempo’s in een baan onvermijdelijk leken, werd ik vandaag ogenschijnlijk nergens door gehinderd. Ik kon, als in trance, met de stroom meegaan.
Ondertussen was ik mij door de grote hoeveelheid zwemmers echter wel bijzonder bewust van de massa lichamen waartussen ik mij door bewoog. Ik keek naar de andere zwemmers, zowel boven als onder water, al was het maar om ze desnoods te kunnen ontwijken. Maar vandaag was ik gefascineerd door de dagdroom van het menselijk lichaam waarvan geen enkele uitvoering hetzelfde is. Ik keek naar de haren op de schouderbladen van de net iets te langzaam zwemmende man voor mij; ik zag de tatoeages van een opgepompte jongeman; ik zag de groeven in het gezicht van een tanige oudere man die uithijgde met zijn hand aan het touw met de drijvers; ik zag weke, spierwitte meisjeslichamen onder water; mollige, slechts voort spatterende lichamen; een iel en driftig Aziatische lijfje; ronde, strakke, in spannend textiel gesnoerde lijven die, dat geef ik toe, later waarschijnlijk nog door mijn gedachten zullen drijven; ik zag verlegen lichamen, slordige lichamen, zelfbewuste lichamen, zichzelf vergetende lichamen.
Maar mezelf zag ik niet, zo realiseer ik me nu. Tussen al die andere lichamen was ik een kijkend, een zwemmend lijf, zonder zelfbewustzijn. Onzichtbaar voor mezelf, maar niet voor de anderen.

[Met dank aan vriend M. met wiens prachtige, nog ongepubliceerde essay ‘Portret in prikkels’, dat ik na terugkeer thuis begon te lezen, mijn besef wonderlijk gelijk op ging.]